ECLI:NL:RVS:2002:AE0721
Raad van State
- Hoger beroep
- J.A.M. van Angeren
- H. Bekker
- W. van den Brink
- Rechtspraak.nl
Intrekking van horecavergunning ter bescherming van de openbare orde
In deze zaak gaat het om de intrekking van een horecavergunning door burgemeester en wethouders op basis van de Drank- en Horecawet (DHW). De vergunning werd ingetrokken omdat er feiten waren geconstateerd die de vrees wettigden dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid. Appellanten, waaronder Dutch Courage Management B.V., betoogden dat de meldingen van overlast geen bewijs boden voor deze vrees. De rechtbank oordeelde echter dat de burgemeester en wethouders op basis van de beschikbare informatie terecht konden concluderen dat er een risico bestond voor de openbare orde.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De rechters stelden vast dat de intrekking van de vergunning niet als een punitieve sanctie kan worden beschouwd, omdat deze maatregel uitsluitend is genomen ter bescherming van de openbare orde. De verwijtbaarheid van de vergunninghouder speelde geen rol in de besluitvorming. De aanwezigheid van harddrugs in de horecagelegenheid werd ook als een significant risico voor de openbare orde gezien, ongeacht de argumenten van de appellanten dat deze drugs voor eigen gebruik waren.
De uitspraak benadrukt dat de bescherming van de openbare orde voorop staat bij de beoordeling van vergunningen en dat de intrekking van een vergunning niet automatisch als een strafmaatregel moet worden gezien. De rechtbank en de Raad van State hebben de intrekking van de vergunning dan ook bevestigd, en het hoger beroep van de appellanten werd ongegrond verklaard.