ECLI:NL:RVS:2001:AE0902

Raad van State

Datum uitspraak
6 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200105232/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door Staatssecretaris van Justitie

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 6 december 2001 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de Staatssecretaris van Justitie. De appellant had eerder een aanvraag ingediend die op 3 oktober 2001 door de Staatssecretaris was afgewezen. De president van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, verklaarde op 19 oktober 2001 het beroep van de appellant ongegrond. Hierop heeft de appellant op 24 oktober 2001 hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat de president van de rechtbank had miskend dat het beroepschrift van de appellant met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ter behandeling als bezwaarschrift aan de Staatssecretaris had moeten worden doorgezonden. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep gegrond was en vernietigde de uitspraak van de president. De Raad van State besloot dat het beroepschrift van de appellant aan de Staatssecretaris moest worden doorgezonden voor behandeling als bezwaarschrift.

Daarnaast werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten die de appellant had gemaakt in verband met de behandeling van het hoger beroep, tot een bedrag van ƒ 710,00, te betalen door de Staat der Nederlanden aan de Secretaris van de Raad van State. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 6 december 2001.

Uitspraak

Raad
van State
200105232/1.
Datum uitspraak: 6 december 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te 's?Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 19 oktober 2001 in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 oktober 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 19 oktober 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te ’s?Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem (hierna: de president), het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 24 oktober 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij faxbericht van 5 november 2001 heeft de staatssecretaris een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ambtshalve wordt als volgt overwogen.
2.1.1. Blijkens de in hoger beroep niet bestreden rechtsoverweging 2.8 van de aangevallen uitspraak is het bij de rechtbank aanhangige geschil ter zitting beperkt tot de weigering appellant ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. Hierop is het in Afdeling 3 van Hoofdstuk 7 van de Vw 2000 neergelegde procesrecht niet van toepassing. Deze afdeling is ingevolge artikel 79, eerste lid, van die wet slechts van toepassing op asiel. In zoverre is het bepaalde bij artikel 80 van de Vw 2000 dan ook niet van toepassing op het besluit van 3 oktober 2001 en kon daartegen ingevolge artikel 72, eerste lid, van die wet, gelezen in samenhang met artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), bezwaar worden gemaakt. Dat is niet gebeurd.
2.2. De president heeft miskend dat het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15 van de Awb ter behandeling als bezwaarschrift aan de staatssecretaris had moeten worden doorgezonden.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling bevorderen dat het beroepschrift aan de staatssecretaris wordt doorgezonden ter behandeling als bezwaarschrift.
2.4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 19 oktober 2001 in zaak nr. AWB 01/50376;
III. verstaat dat het bij de rechtbank in die zaak ingediende beroepschrift wordt doorgezonden aan de Staatssecretaris van Justitie, opdat deze het behandelt als bezwaarschrift;
IV. veroordeelt de Staatssecretaris van Justitie in de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van ƒ 710,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de Secretaris van de Raad van State te worden betaald (bankrekening Raad van State 192323091 onder vermelding van het zaaknummer).
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en
mr. B. van Wagtendonk en mr. J.E.M. Polak, Leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Groeneweg
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2001
32-319.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,