ECLI:NL:RVS:2001:AD5951

Raad van State

Datum uitspraak
4 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200103863/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • H. Troostwijk
  • M.G.J. Parkins-de Vin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van grieven in asielprocedure en procesbeslissingen

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 4 oktober 2001 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. De appellant had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Staatssecretaris van Justitie op 7 juli 2001 was afgewezen. De president van de rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond op 24 juli 2001. De appellant ging hiertegen in hoger beroep, waarbij hij verschillende grieven aanvoerde.

De Raad van State overwoog dat de grieven van de appellant niet konden slagen. De Afdeling benadrukte dat de procesbeslissing, zoals vastgelegd in de Vreemdelingencirculaire 2000, geen zelfstandig rechtsgevolg creëert en dat de beoordeling van de aanvraag binnen 48 proces-uren kan plaatsvinden zonder schending van zorgvuldigheidseisen. De Afdeling concludeerde dat de president van de rechtbank niet onterecht beslissende betekenis had toegekend aan de stelling van de staatssecretaris over de lokale verkiezingen in Guinee, en dat de grieven van de appellant niet leidden tot vernietiging van de eerdere uitspraak.

De Raad bevestigde de uitspraak van de president, met verbetering van de gronden, en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en verzonden op dezelfde datum.

Uitspraak

RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
200103863/1.
Datum uitspraak: 4 oktober 2001
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 24 juli 2001 in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 24 juli 2001, verzonden op 31 juli 2001, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam (hierna: de president), het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 6 augustus 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 13 augustus 2001 heeft de staatssecretaris een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 91, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) kan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich bij haar uitspraak beperken tot een beoordeling van de aangevoerde grieven.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan zij zich, indien zij oordeelt dat een aangevoerde grief niet tot vernietiging kan leiden, bij de vermelding van de gronden van haar uitspraak beperken tot dit oordeel.
2.2. In de geschiedenis van de totstandkoming van de Vw 2000, meer in het bijzonder van haar artikel 91 - gewezen wordt op de Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1998-1999, 26 732, nr. 3, p. 9-12 - is te lezen dat is gekozen voor een beperkte vorm van hoger beroep die de Afdeling in staat stelt om grote aantallen zaken, waarin geen vragen spelen die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, op snelle en doelmatige wijze af te doen. De gewone behandeling wordt gereserveerd voor zaken waarin dergelijke vragen wel zijn gerezen.
2.3. In grief 1 wordt betoogd dat de president ten onrechte heeft overwogen dat de zogeheten procesbeslissing, bedoeld in onderdeel C3/12.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000), een voorbereidingsbeslissing is in de zin van artikel 6:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), die appellant niet los van het te nemen besluit in zijn belang treft en zonder bezwaar aan de orde kan komen bij de beoordeling van het uiteindelijke besluit. Grief 2 strekt ertoe dat de president ten onrechte heeft overwogen dat een gebrek in de motivering van de procesbeslissing niet hoeft te leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, indien achteraf blijkt dat sprake was van feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat de wijze van afdoening voldoende zorgvuldig is geweest.
2.4. Deze grieven kunnen niet slagen. De Afdeling overweegt daartoe als volgt.
2.4.1. In voormeld onderdeel van de Vc 2000 is vermeld dat aan het eind van de eerste fase van de procedure in het aanmeldcentrum wordt beoordeeld, welke zaken zich lenen voor het nader horen in het aanmeldcentrum, de zogeheten procesbeslissing.
2.4.2. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel kan in het kader van de procedure in het aanmeldcentrum worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kan geschieden. Voordat een aanvraag door de staatssecretaris binnen 48 proces-uren is afgewezen, kan daartoe uitsluitend een voornemen, als bedoeld in artikel 3.117, eerste lid van het Vreemdelingenbesluit (hierna: Vb 2000) bestaan. De zogeheten procesbeslissing is niet meer dan een interne beslissing om niet af te zien van het voornemen om de aanvraag binnen 48 proces-uren af te wijzen. Deze beslissing roept voor de aanvrager geen zelfstandig rechtsgevolg in het leven.
2.4.3. Dat de - in artikel 3.111, eerste lid, van het Vb 2000 neergelegde - regel dat een vreemdeling niet eerder dan zes dagen na het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning aan een nader gehoor wordt onderworpen, ingevolge het bepaalde in artikel 3.112, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000, niet van toepassing is, indien de staatssecretaris overweegt de aanvraag binnen 48 proces-uren af te wijzen, maakt dit niet anders. Een dergelijk voornemen heeft weliswaar tot gevolg dat de rusttermijn niet van toepassing is, maar is daarop niet gericht. Dat gevolg volgt rechtstreeks uit laatstvermelde bepaling van het Vb 2000.
Gelet op het vorenstaande, is de procesbeslissing een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, noch een handeling in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000.
2.5. In grief 3 voert appellant aan dat de president ten onrechte beslissende betekenis heeft toegekend aan de eerst ter zitting bij de rechtbank naar voren gebrachte stelling van de staatssecretaris dat de lokale verkiezingen in Guinee - anders dan appellant verklaart - op 25 juli 2000 hebben plaatsgevonden. Doordat hij hiermee pas op dat moment is geconfronteerd, kon hij er niet op reageren, aldus appellant.
Deze grief kan reeds bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden, omdat uit de uitspraak niet valt af te leiden dat de president aan die stelling beslissende betekenis heeft toegekend, doch blijkt dat de president zijn oordeel niet uitsluitend hierop heeft gebaseerd.
2.6. Grief 4 richt zich er tegen dat de president het oordeel van de staatssecretaris dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening van de gevraagde vergunning vormen niet rechtens onjuist heeft geacht.
Deze grief en hetgeen verder in het hoger-beroepschrift is aangevoerd stellen geen rechtsvragen aan de orde die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven. Hetgeen is aangevoerd kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Met dat oordeel kan, gelet op het bepaalde in artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, worden volstaan.
2.7. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden waarop die rust.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter,
en mr. H. Troostwijk en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb De ambtenaar van Staat is
Voorzitter verhinderd de uitspraak te
ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2001
Verzonden: 4 oktober 2001
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,