2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoeker niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning. Daartoe voert verweerder het volgende aan.
Verzoeker heeft geen documenten overgelegd om zijn identiteit, nationaliteit en reisroute vast te kunnen stellen. Er zijn geen verschoonbare redenen dat hij zijn schoolidentiteitskaart en geboorteakte in Guinee heeft achtergelaten. Hij heeft geen gedetailleerde en verifieerbare verklaringen afgelegd over zijn reis(route).
Verzoekers asielmotieven zijn niet toereikend voor een geslaagd beroep op vluchtelingschap. Onder verwijzing naar het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 24 augustus 2000 (DPC/AM-683138) overweegt verweerder dat de politieke en mensenrechtensituatie in Guinee niet zodanig is dat asielzoekers uit dat land, al dan niet behorend tot de bevolkingsgroep der Malinke, in het algemeen zonder meer als vluchteling kunnen worden aangemerkt. Voorts zijn er onvoldoende aanknopingspunten in verzoekers verklaringen die tot de conclusie leiden dat hij zich als tegenstander van de Guinese autoriteiten heeft gemanifesteerd en dat hij daarom in de negatieve belangstelling staat van de autoriteiten. De omstandigheid dat hij lid is geweest van de RPG en hiervoor enige activiteiten heeft verricht, leidt niet tot de conclusie dat hij als vluchteling kan worden beschouwd. Hierbij is van belang dat de RPG een volkomen legale partij is en dat uit zijn verklaringen is gebleken dat zijn activiteiten in aard en omvang van ondersteunend en ondergeschikt belang waren. De omstandigheid dat zijn vader in februari 2001 nog gedetineerd zou zijn, leidt er nog niet toe om hem als vluchteling tot Nederland toe te laten. Verzoeker heeft zijn kennis over situatie van zijn vader immers alleen van horen zeggen. Hij heeft niet met zekerheid kunnen zeggen wat er met zijn vader is gebeurd, hij heeft zijn vader niet gezocht. Verzoeker heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat zijn vader nog in detentie zit, dan wel zou hebben gezeten.
De omstandigheid dat verzoeker eind april/begin mei 2001 heeft getracht goederen naar Sierra Leone te smokkelen, is evenmin reden om hem als vluchteling te beschouwen. Allereerst wordt de aannemelijkheid hiervan in twijfel getrokken, nu het bevreemdt dat verzoeker aan een dergelijke onderneming zou zijn begonnen enkel omdat hij geld nodig had. Voorts komt het niet geloofwaardig over dat hij en zijn compagnons enkel aan de militairen hebben kunnen ontkomen omdat hun boot kleiner was. Verzoekers verklaring dat hij wordt gezocht door de politie wegens het smokkelen van goederen en het doorspelen van informatie aan de rebellen in Sierra Leone is niet aannemelijk. Immers, hij heeft het gestelde enkel gebaseerd op verklaringen van derden. Nu hij geen concrete aanwijzingen heeft dat hij wordt gezocht versterkt dit het onaannemelijke karakter van zijn verklaringen.
Voor zover hij al zou worden gezocht wegens poging tot illegale handel wordt niet aannemelijk geacht dat hij op grond van deze enkele poging zou worden veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf. Daar komt bij dat het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen (het Vluchtelingenverdrag) niet met succes kan worden ingeroepen tegen een normale strafvervolging wegens verdenkingen van een commuun delict. Bovendien heeft verzoeker noch in zijn detentie, noch in die van zijn vader aanleiding gezien zijn land of woonplaats te verlaten. Ook na de mislukte smokkelpoging is hij nog ruim een maand in Conakry gebleven. Dit duidt er niet op dat hij zich in een acute vluchtsituatie bevond, noch dat hij kennelijk bevreesd was gearresteerd te worden. Gelet op het voorgaande en op het toerekenbaar ontbreken van documenten is niet aannemelijk dat verzoeker gegronde vrees heeft voor vervolging in de zin van het Verdrag of dat de terugkeer van verzoeker naar zijn land van herkomst gevaar oplevert voor schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De argumenten van verzoekers gemachtigde dat de zaak niet geschikt is voor afdoening binnen het AC-model zijn meegewogen, doch doen geen afbreuk aan de inhoud van het besluit.
Verzoekers stelling dat hij bij terugkeer gearresteerd zal worden vanwege zijn verblijf in het buitenland leidt niet tot een ander oordeel. Blijkens eerdergenoemd ambtsbericht wordt een asielaanvraag in het buitenland niet als misdaad aangemerkt en zal dit, ook volgens de UNHCR, evenmin leiden tot problemen met de autoriteiten.
De enkele omstandigheid dat verzoeker gedetineerd en mishandeld is geweest leidt er niet toe hem een verblijfsvergunning te verlenen, nu dit geen aanleiding is geweest voor zijn vertrek uit Guinee. De terugkeer van verzoeker naar het land van herkomst is, gezien de algemene situatie aldaar, niet van bijzondere hardheid.
Eiser komt derhalve niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a tot en met d, van de Vw 2000.