ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6704

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/30019, 01/30021
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Guinese vreemdeling en de toepassing van de AC-procedure

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van een Guinese vreemdeling, die op 14 juni 2001 Nederland binnenkwam en zich meldde bij het Aanmeldcentrum (AC) Rijsbergen. De vreemdeling, die behoort tot de Malinke bevolkingsgroep en lid is van de politieke partij Rassemblement du Peuple de Guinée (RPG), heeft asiel aangevraagd op basis van politieke vervolging. Hij stelt dat hij en zijn vader in Guinee zijn gearresteerd na een bijeenkomst van de RPG, waarbij geweld met de politie is ontstaan. De vreemdeling heeft verklaard dat hij is mishandeld en dat zijn vader nog steeds in detentie is. De staatssecretaris van Justitie heeft de aanvraag afgewezen, omdat de vreemdeling niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn identiteit en de gestelde vervolging. De president van de rechtbank heeft geoordeeld dat de procesbeslissing om de zaak binnen het AC-model af te doen, een voorbereidingsbeslissing is en dat deze beslissing rechtsgevolg heeft. De president heeft vastgesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde vrees heeft voor vervolging in Guinee. De president heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De president concludeert dat de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op basis van asiel.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
president
Uitspraak
artikel 8:81 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 01/30019 VRONTN (voorlopige voorziening)
AWB 01/30021 VRONTN (beroep)
inzake: A, geboren op [...] 1980, van Guinese nationaliteit, zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, verzoeker,
gemachtigde: mr. F.H. Bruggink, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.L. de Mik, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie.
I. PROCESVERLOOP
1. Bij besluit van 7 juli 2001 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen. Uit het besluit blijkt dat verzoeker de behandeling van een in te dienen beroep niet in Nederland mag afwachten en dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten. Tegen dit besluit heeft verzoeker bij beroepschrift van 8 juli 2001, aangevuld bij brief van 18 juli 2001, beroep ingesteld.
2. Bij verzoekschrift van 8 juli 2001 heeft verzoeker de president van deze rechtbank verzocht verweerder te verbieden om verzoeker uit Nederland te verwijderen zolang er nog geen beslissing is genomen op het door verzoeker ingediende beroepschrift.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2001. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting als tolk aanwezig F. van Hoven.
II. FEITEN
In dit geding gaat de president uit van de volgende feiten.
Verzoeker is op 14 juni 2001 Nederland binnengekomen en heeft zich conform de op 16 juni 2001 gemaakte afspraak bij het Aanmeldcentrum (AC) Rijsbergen, op 4 juli 2001 gemeld bij het AC Schiphol.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Aan zijn asielverzoek heeft verzoeker, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd.
Hij behoort tot de Malinke bevolkingsgroep in Guinee. Hij is lid van de Rassemblement du Peuple de Guinée (RPG) en heeft hiervoor activiteiten verricht als het informeren van mensen over te houden bijeenkomsten. Zijn vader, die wordt beschouwd als de leider van de Malinke in hun sector, heeft in juli 2000 een vergadering van de RPG georganiseerd met als doel mensen te bewegen niet te gaan stemmen bij de komende verkiezingen. Tijdens deze bijeenkomst hebben er gevechten met de politie plaatsgevonden. De nacht na de bijeenkomst zijn verzoeker en zijn vader gearresteerd. Verzoeker is mishandeld en verhoord over de bijeenkomst. Hij is begin september 2000 na ondertekening van een intentieverklaring vrijgelaten. Zijn vader is niet vrijgelaten. Verzoeker heeft vernomen dat zijn vader ziek uit de gevangenis is afgevoerd. Hij weet niet waar zijn vader zich nu bevindt. Verzoeker is gewaarschuwd dat, als hij opnieuw zou worden gearresteerd bij een demonstratie of een dergelijke gelegenheid, hij een gevangenisstraf van tien jaar zou krijgen. Eind april/begin mei 2001 heeft hij met een neef gepoogd goederen per boot naar Sierra Leone te vervoeren. Vanwege de aanwezigheid van een boot met militairen is dit mislukt. Zij hebben aan de militairen weten te ontsnappen. De volgende dag is de neef naar de bestuurder van de boot gegaan om te informeren hoe de stand van zaken was. In de nacht is de neef met de politie teruggekeerd naar zijn huis. Verzoeker heeft, doordat de neef meldde dat de politie bij hem was, tijdig kunnen vluchten. Hij heeft van een vriend die poolshoogte is gaan nemen vernomen dat twee jongens verdacht werden van het smokkelen van goederen, zoals levensmiddelen sigaretten en wapens, aan de Sierraleoonse rebellen. Hij heeft bij een vriend ondergedoken gezeten alvorens begin juni 2001 met een boot zijn land te verlaten.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoeker niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning. Daartoe voert verweerder het volgende aan.
Verzoeker heeft geen documenten overgelegd om zijn identiteit, nationaliteit en reisroute vast te kunnen stellen. Er zijn geen verschoonbare redenen dat hij zijn schoolidentiteitskaart en geboorteakte in Guinee heeft achtergelaten. Hij heeft geen gedetailleerde en verifieerbare verklaringen afgelegd over zijn reis(route).
Verzoekers asielmotieven zijn niet toereikend voor een geslaagd beroep op vluchtelingschap. Onder verwijzing naar het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 24 augustus 2000 (DPC/AM-683138) overweegt verweerder dat de politieke en mensenrechtensituatie in Guinee niet zodanig is dat asielzoekers uit dat land, al dan niet behorend tot de bevolkingsgroep der Malinke, in het algemeen zonder meer als vluchteling kunnen worden aangemerkt. Voorts zijn er onvoldoende aanknopingspunten in verzoekers verklaringen die tot de conclusie leiden dat hij zich als tegenstander van de Guinese autoriteiten heeft gemanifesteerd en dat hij daarom in de negatieve belangstelling staat van de autoriteiten. De omstandigheid dat hij lid is geweest van de RPG en hiervoor enige activiteiten heeft verricht, leidt niet tot de conclusie dat hij als vluchteling kan worden beschouwd. Hierbij is van belang dat de RPG een volkomen legale partij is en dat uit zijn verklaringen is gebleken dat zijn activiteiten in aard en omvang van ondersteunend en ondergeschikt belang waren. De omstandigheid dat zijn vader in februari 2001 nog gedetineerd zou zijn, leidt er nog niet toe om hem als vluchteling tot Nederland toe te laten. Verzoeker heeft zijn kennis over situatie van zijn vader immers alleen van horen zeggen. Hij heeft niet met zekerheid kunnen zeggen wat er met zijn vader is gebeurd, hij heeft zijn vader niet gezocht. Verzoeker heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat zijn vader nog in detentie zit, dan wel zou hebben gezeten.
De omstandigheid dat verzoeker eind april/begin mei 2001 heeft getracht goederen naar Sierra Leone te smokkelen, is evenmin reden om hem als vluchteling te beschouwen. Allereerst wordt de aannemelijkheid hiervan in twijfel getrokken, nu het bevreemdt dat verzoeker aan een dergelijke onderneming zou zijn begonnen enkel omdat hij geld nodig had. Voorts komt het niet geloofwaardig over dat hij en zijn compagnons enkel aan de militairen hebben kunnen ontkomen omdat hun boot kleiner was. Verzoekers verklaring dat hij wordt gezocht door de politie wegens het smokkelen van goederen en het doorspelen van informatie aan de rebellen in Sierra Leone is niet aannemelijk. Immers, hij heeft het gestelde enkel gebaseerd op verklaringen van derden. Nu hij geen concrete aanwijzingen heeft dat hij wordt gezocht versterkt dit het onaannemelijke karakter van zijn verklaringen.
Voor zover hij al zou worden gezocht wegens poging tot illegale handel wordt niet aannemelijk geacht dat hij op grond van deze enkele poging zou worden veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf. Daar komt bij dat het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen (het Vluchtelingenverdrag) niet met succes kan worden ingeroepen tegen een normale strafvervolging wegens verdenkingen van een commuun delict. Bovendien heeft verzoeker noch in zijn detentie, noch in die van zijn vader aanleiding gezien zijn land of woonplaats te verlaten. Ook na de mislukte smokkelpoging is hij nog ruim een maand in Conakry gebleven. Dit duidt er niet op dat hij zich in een acute vluchtsituatie bevond, noch dat hij kennelijk bevreesd was gearresteerd te worden. Gelet op het voorgaande en op het toerekenbaar ontbreken van documenten is niet aannemelijk dat verzoeker gegronde vrees heeft voor vervolging in de zin van het Verdrag of dat de terugkeer van verzoeker naar zijn land van herkomst gevaar oplevert voor schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De argumenten van verzoekers gemachtigde dat de zaak niet geschikt is voor afdoening binnen het AC-model zijn meegewogen, doch doen geen afbreuk aan de inhoud van het besluit.
Verzoekers stelling dat hij bij terugkeer gearresteerd zal worden vanwege zijn verblijf in het buitenland leidt niet tot een ander oordeel. Blijkens eerdergenoemd ambtsbericht wordt een asielaanvraag in het buitenland niet als misdaad aangemerkt en zal dit, ook volgens de UNHCR, evenmin leiden tot problemen met de autoriteiten.
De enkele omstandigheid dat verzoeker gedetineerd en mishandeld is geweest leidt er niet toe hem een verblijfsvergunning te verlenen, nu dit geen aanleiding is geweest voor zijn vertrek uit Guinee. De terugkeer van verzoeker naar het land van herkomst is, gezien de algemene situatie aldaar, niet van bijzondere hardheid.
Eiser komt derhalve niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a tot en met d, van de Vw 2000.
3. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat zijn aanvraag ten onrechte is afgedaan in het AC. Voorts is hij van mening dat hij in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning. Verzoeker verwijst naar de uitspraak van de president van deze rechtbank en nevenzittingsplaats, van 10 juli 2001 (AWB 01/27156 en 01/27164 VRONTN) In het dossier ontbreekt een kenbaar gemotiveerde AC-procesbeslissing na het eerste gehoor. Een dergelijke beslissing is niet aan te merken als een loutere voorbereidingshandeling in de zin van artikel 6:3 van de Awb. Onduidelijk is of en zo ja, wanneer deze procesbeslissing ter kennis gebracht is aan verzoeker. Dit gebrek is niet reparabel. De verklaringen afgelegd tijdens en de onderzoeksresultaten uit het eerste gehoor nopen niet tot de conclusie dat door verzoeker ongeloofwaardige verklaringen zijn afgelegd omtrent identiteit, nationaliteit en reisroute. Reeds hierom dient het besluit te worden vernietigd.
Voorts heeft verzoeker aangevoerd dat na zijn detentie het huurhuis waarin hij voordien woonde aan anderen bleek te zijn verhuurd. De inboedel was weg. Dat hij zijn school-/ identiteitsbewijs en geboorteakte niet heeft kunnen produceren is derhalve rechtstreeks te herleiden tot zijn asielmotieven en deswege verschoonbaar te achten.
In het besluit wordt niet gemotiveerd waarom geenszins aannemelijk is dat hij nooit over andere identiteitsdocumenten heeft beschikt. De praktijk in dergelijke landen is dat dergelijke documenten vaak te lastig te krijgen zijn en te duur en niet strikt noodzakelijk zijn. Voorts was verzoeker niet (meer) in de gelegenheid om dit te regelen. Verzoeker heeft alle hem bekende gegevens over zijn reisroute verschaft.
Gelet op zijn verklaringen over zijn betrokkenheid bij de RPG, zijn als gevolg daarvan ondergane detentie en mishandeling staat hij wel degelijk als politiek opposant bekend bij de autoriteiten. Uit de verplichte ondertekening van de intentieverklaring blijkt voldoende dat hij in de bijzondere negatieve aandacht van de autoriteiten stond. Dat de RPG in theorie niet verboden is is niet relevant als het die partij wel verboden is vrijelijk bijeenkomsten te houden op straffe van vervolging. De leider van de RPG bevindt zich, zoals algemeen bekend is, in hechtenis sinds 1998. De omstandigheid dat zijn vader wordt beschouwd als de leider van de Malinke in de sector van Conakry waar zij woonden, is een verzwarende factor. De verklaringen over de detentie van zijn vader zijn eveneens geloofwaardig. De enige plek waar hij navraag had kunnen doen naar het lot van zijn vader is bij de autoriteiten, doch dit was veel te gevaarlijk. De goederensmokkel naar Sierra Leone valt niet los te zien van zijn politieke achtergrond en eerdere vervolging en kan derhalve niet louter als commuun delict worden beschouwd. Verzoeker dacht dat het in casu om een regulier transport ging. Zijn deelname daaraan bevreemdt derhalve niet. Ook de ontsnapping van de kleine boot is gelet op de geografische gesteldheid niet onlogisch. Verzoeker heeft weliswaar niet uit eigen wetenschap kunnen verklaren hoe de autoriteiten de bestuurder van de boot en de neef nadien op het spoor gekomen zijn, maar hij heeft gededuceerd dat de bestuurder van de boot bekend was bij de militairen. Waarschijnlijk waren de militairen bij de bestuurder toen de neef zich bij hem vervoegde.
Niet valt in te zien waarom hij niet op de gestelde wijze heeft weten te ontsnappen. Niet uitgesloten kan worden geacht dat Guinese burgers die op een of andere wijze worden geassocieerd met de Sierraleoonse of Liberiaanse rebellen problemen ondervinden van de Guinese autoriteiten en dat in dit verband nader onderzoek naar de situatie in Guinee dient plaats te vinden.
Ook als louter sprake zou zijn van illegale handel, zou sprake zijn van discriminatoire bestraffing van verzoeker vanwege zijn politieke overtuiging.
4. Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat de procesbeslissing om de zaak binnen het AC-model af te doen (hierna: de AC-beslissing) geen besluit is waartegen een afzonderlijk rechtsmiddel openstaat. Deze beslissing hoeft ook niet te worden gemotiveerd. De omstandigheid dat in het AC-model de wachttermijn tussen het eerste en het nader gehoor wordt verkort, leidt niet tot een andere conclusie. De klachten tegen een AC-beslissing kunnen aan de orde komen in de beroepsprocedure tegen de beslissing op de aanvraag. Het zou in strijd zijn met de ratio van artikel 6:3 van de Awb de AC-beslissing afzonderlijk vatbaar te doen zijn voor rechtsmiddelen. Er zouden dan twee procedures over een en dezelfde kwestie kunnen worden gevoerd. De AC-beslissing treft de vreemdeling in ieder geval niet los van het uiteindelijke besluit rechtstreeks in zijn belang. De AC-beslissing is in ieder geval geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Een AC-beslissing met betrekking tot een zaak die niet op voorhand wel of niet AC-waardig is wordt in de loop van de procedure genomen. Er is voor die categorie niet een bepaald moment aan te wijzen waarop deze beslissing wordt genomen. Als de verklaringen van de vreemdeling zoals afgelegd tijdens het nader gehoor geen aanleiding geven voor het beëindigen van het AC-traject en een eventueel nadien ingediende zienswijze evenmin, zal uiteindelijk een beslissing op de asielaanvraag worden genomen binnen de AC-procedure. Dat zal het geval zijn als naar aanleiding van het asielrelaas zonder tijdrovend onderzoek tot afwijzing kan worden beslist. Op de AC-beslissing zijn de afdelingen 3.1, 3.2, 3.6 en 3.7 van de Awb dan ook niet van toepassing. Een AC-beslissing hoeft dan ook niet afzonderlijk bekend gemaakt te worden en te worden gemotiveerd. In C3/12.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is de handelwijze met betrekking tot de AC-beslissing opgenomen. Uit het betoog van gemachtigde van verzoeker volgt dat een asielzoeker altijd in zijn belangen wordt geschaad door de AC-procedure. Overigens heeft verzoeker geen rechtsmiddel ingesteld tegen de AC-beslissing. Indien verzoekers relaas onvoldoende uit de verf is gekomen, komt dat voor zijn eigen rekening. Tussen de aankomst van verzoeker in Nederland op 14 juni 2001 en het tijdstip van het bestreden besluit van 7 juli 2001 had hij de gelegenheid zijn relaas te staven met documenten. Onaannemelijk is eveneens dat verzoeker stelt nooit in het bezit te zijn geweest van een verkiezingskaart terwijl hij lid stelt te zijn (geweest) van een politieke partij.
Voorts heeft verweerder opgemerkt dat de gemeenteverkiezingen waarvan verzoeker stelt dat ze in juli 2000 plaatsvonden in juni 2000 plaatsvonden.
5. Ter zitting heeft verzoeker uiteengezet dat hij door de afdoening van zijn aanvraag binnen het AC-model in zijn belangen is geschaad, nu hij geen normale voorbereidingstijd met bijstand van een rechtshulpverlener heeft gehad. De situatie in het AC is zeer stressvol. In het onderhavige geval is het nader gehoor van verzoeker zelfs door drie contactambtenaren afgenomen, zodat verzoeker geen vertrouwensband heeft kunnen opbouwen tijdens dit gehoor. In de normale procedure is meer tijd voor de nabespreking van het gehoor alsmede een lijfelijke in plaats van een telefonische tolk. Bovendien is in dit geval de nabespreking onderbroken doordat de tolk in een andere zaak nodig was. Het is een feit van algemene bekendheid dat al deze factoren ertoe leiden dat het relaas van verzoekers in het AC minder goed uit de verf komt. Concreet voorbeeld in deze zaak is dat verzoeker niet, zoals vastgelegd in het nader gehoor, verdacht wordt van samenwerking met Sierraleoonse, maar met Guinese rebellen in Sierra Leone. Verzoeker ziet niet in hoe hij, terwijl hij op straat is gezet, aan documenten had moeten komen.
IV. OVERWEGINGEN
1. De president is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Gelet daarop zal hij gebruik maken van zijn in artikel 8:86 van de Awb neergelegde bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. De AC-procedure voorziet in afdoening van asielverzoeken binnen 48 uur. Deze procedure leent zich slechts voor die verzoeken waaromtrent binnen deze korte termijn procedureel en inhoudelijk naar behoren kan worden beslist. Dat laatste is het geval indien in redelijkheid buiten twijfel is dat bij terugzending van verzoeker naar het land van herkomst geen gevaar voor vervolging en/of schending van artikel 3 van het EVRM bestaat.
3. Ingevolge het door verweerder gevoerde beleid, zoals neergelegd in hoofdstuk C3/12.2 van de Vc 2000 is het doel van de AC-procedure een indeling te maken in de volgende zaken:
a. zaken waarin zonder tijdrovend onderzoek binnen de AC-procedure kan worden vastgesteld dat de aanvraag op grond van artikel 30 of 31 van de Vw 2000 dan wel op grond van artikel 4:6 van de Awb, kan worden afgewezen (waaronder op voorhand kansloze zaken en claimzaken);
b. zaken die voorzienbaar meer onderzoek vergen of die wellicht inwilligbaar zijn.
De zaken die behoren tot categorie a komen in beginsel in aanmerking voor afdoening in de AC-procedure.
Ingevolge hoofdstuk C3/12.8 van de Vc 2000 wordt aan het eind van de eerste fase beoordeeld welke zaken zich lenen voor het nader gehoor in het aanmeldcentrum (procesbeslissing). Hierbij wordt onderzocht of er sprake is van een zaak als genoemd onder C3/12.2 van de Vc, onder categorie a, waarvan de procedure in het aanmeldcentrum kan worden vervolgd.
De Immigratie en Naturalisatiedienst kan op voorhand kiezen voor het vervolgen van de procedure in het aanmeldcentrum indien sprake is van (niet-cumulatief):
- contra-indicaties inzake openbare orde;
- niet-geloofwaardige verklaringen over identiteit, nationaliteit en/of reisroute, dan wel niet meewerken aan de vaststelling daarvan;
- een ander land dat verantwoordelijk is voor behandeling van de asielaanvraag en/of voor de verlening van eventueel benodigde bescherming (zoals bedoeld in artikel 30, onder a en d, van de Vw 2000 en artikel 31, tweede lid, onder h, i en j, van de Vw 2000);
- beleidsmatige of wettelijke contra-indicaties voor statusverlening (er is bijvoorbeeld sprake van een veilig land van herkomst, legale uitreis of andere indicaties op grond van landgebonden asielbeleid);
- onterecht gebruik van de asielprocedure (bijvoorbeeld asieltoerisme).
Voor zaken waarin niet op voorhand duidelijk is welk traject moet worden gevolgd geldt de volgende procedure als uitgangspunt.
Indien de procesbeslissing inhoudt dat wordt onderzocht of verdere behandeling in het aanmeldcentrum dient plaats te vinden, wordt dit door de Immigratie- en Naturalisatiedienst meegedeeld aan de rechtsbijstand. De rechtsbijstandverlener kan met de asielzoeker de eerste fase nabespreken en de asielzoeker voorbereiden op een eventueel nader gehoor. Op grond van deze bespreking wordt rechtsbijstand in de gelegenheid gesteld om in essentie de asielmotieven weer te geven. Voor zover naar het oordeel van de rechtsbijstandverlener de zaak niet geschikt zou zijn om in het aanmeldcentrum af te doen (dat wil zeggen voorzienbaar meer onderzoek vergt of wellicht inwilligbaar is), wordt dit kenbaar gemaakt.
De Immigratie- en Naturalisatiedienst bepaalt vervolgens of de AC-procedure wordt voortgezet dan wel verwijzing naar een opvanglocatie plaatsvindt.
4. Naar het oordeel van de president is de proces- of AC-beslissing als bedoeld in C3 van de Vc 2000 een voorbereidingsbeslissing in de zin van artikel 6:3 van de Awb. Deze beslissing treft de vreemdeling niet los van het te nemen besluit op de asielaanvraag in zijn belang en kan zonder bezwaar aan de orde komen bij de beoordeling van het uiteindelijke besluit. Deze procesbeslissing heeft rechtsgevolg en is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Daartoe wordt erop gewezen dat verzoeker als gevolg van de door verweerder genomen procesbeslissing geen aanspraak meer had op de in artikel 3.111, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) voorgeschreven wachttijd van zes dagen (artikel 3.112, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000. Het besluitkarakter van deze beslissing brengt mee dat deze gemotiveerd aan de vreemdeling dient te worden meegedeeld. In casu is niet gebleken van een gemotiveerde procesbeslissing om op voorhand de AC-procedure te volgen dan wel van een procesbeslissing, inhoudende dat wordt onderzocht of verdere behandeling in het aanmeldcentrum dient plaats te vinden en een daaropvolgende beslissing tot voortzetting van de AC-procedure of verwijzing. De vraag of hieraan consequenties dienen te worden verbonden kan aan de orde komen bij de rechterlijke beoordeling van het besluit op de asielaanvraag. Of terecht is besloten de AC-procedure te (blijven) volgen kan worden betrokken bij de beoordeling of dit besluit zorgvuldig is voorbereid en genomen. Een eventueel gebrek in de (motivering van de) procesbeslissing behoeft niet te leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, indien achteraf blijkt dat er sprake was van feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat de wijze van afdoening voldoende zorgvuldig is geweest. In dit verband wordt het volgende overwogen.
5. Voorop gesteld dient te worden dat de situatie in Guinee niet zodanig is dat asielzoekers uit dat land in het algemeen zonder meer als vluchteling kunnen worden aangemerkt. Verzoeker zal derhalve tot op zekere hoogte aannemelijk dienen te maken dat zich ten aanzien van hem persoonlijk feiten en omstandigheden voordoen die zijn vrees voor vervolging rechtvaardigen. Verzoeker is hierin niet geslaagd.
6. Allereerst wordt overwogen dat aanleiding bestaat tot twijfel aan hetgeen verzoeker heeft verklaard omtrent de door hem gestelde activiteiten voor de RPG. Blijkens het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Guinee van 24 augustus 2000 hebben de lokale verkiezingen in Guinee plaatsgevonden op 25 juni 2000. Aan verzoekers verklaring dat hij eind juli 2000 met zijn vader is gearresteerd en gedetineerd wegens een diezelfde dag gehouden bijeenkomst met betrekking tot de gemeenteverkiezingen wordt dan ook geen geloof gehecht.
7. Voorts is de president met verweerder van oordeel dat verzoekers relaas met betrekking tot de poging tot illegale handel niet aannemelijk is. De president acht met name niet aannemelijk het door verzoeker gestelde dat de neef van verzoeker in gezelschap van de politie naar diens huis zou zijn gekomen en dat de neef verzoeker zou hebben gewaarschuwd voor de aanwezigheid van de politie. Voor zover al geloof zou moeten worden gehecht aan verzoekers relaas in deze wordt overwogen dat verzoeker slechts zou worden verdacht van een enkele poging tot het smokkelen van goederen, waaronder - voor zover verzoeker bekend - sigaretten en rijst. Dit betreft echter een commuun delict waartegen in het algemeen de bescherming van het Vluchtelingenverdrag niet kan worden ingeroepen. Verzoeker heeft verder niet gestaafd en aannemelijk gemaakt dat hem voor dit feit tien jaar gevangenisstraf opgelegd kunnen worden.
8. In het onderhavige geval is naar het oordeel van de president niet gebleken dat het besluit van 7 juli 2001 onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en genomen doordat verweerder het AC-traject heeft gevolgd. Daartoe wordt overwogen dat blijkens het Overzicht voortgang procedure AC-Schiphol, dat zich in het dossier bevindt, verzoeker in de gelegenheid is gesteld zich gedurende twee uur met behulp van de rechtshulpverlening voor te bereiden op het nader gehoor. Voorts heeft verzoeker aan het eind van dit gehoor verklaard dat hij geen aanvullingen meer had op het door hem verklaarde. Na dit gehoor is verzoeker in de gelegenheid gesteld om gedurende drie uur het gehoor na te bespreken. Er is geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid aanvullingen en correcties in te dienen. De drie uren zijn blijkens het overzicht niet geheel gebruikt. Hierbij merkt de president nog op dat de mogelijkheid bestaat tot langduriger nabespreking, doch hiervan is geen gebruik gemaakt. Ter zitting is door verzoeker op één punt verklaard dat met betrekking tot zijn relaas een misverstand is gerezen. Hierin ziet de president onvoldoende grond voor de conclusie dat eisers zaak zich niet leende voor behandeling in een AC. Ook overigens is niet gebleken dat de wijze van afdoening van verzoekers aanvraag onvoldoende zorgvuldig is geweest. De slotsom is dat verzoekers aanvraag niet ten onrechte in de AC-procedure is behandeld. Gelet hierop is in het ontbreken van een kenbaar gemotiveerde procesbeslissing onvoldoende grond gelegen om het besluit van 7 juli 2001 onrechtmatig te achten.
9. Uit het voorgaande volgt dat in redelijkheid buiten twijfel is dat bij terugzending van verzoeker naar het land van herkomst geen gevaar voor vervolging en/of schending van artikel 3 van het EVRM bestaat.
10. Het beroep is ongegrond. Gegeven deze beslissing bestaat geen aanleiding meer voor toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening.
11. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is niet gebleken.
V. BESLISSING
De president
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 01/30021:
1. verklaart het beroep ongegrond;
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 01/30019:
4. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2001 door mr. H.P.M. Meskers, fungerend president, in tegenwoordigheid van mr. I.H.H. Krajenbrink, griffier.
De griffier is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden op: 31 juli 2001