ECLI:NL:RBZWB:2025:999

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
23/10786
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fictief vervreemdingsvoordeel aanmerkelijk belang bij emigratie en belastingverdrag Nederland-België

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 februari 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen een conserverende aanslag in de inkomstenbelasting beoordeeld. De zaak betreft een fictief vervreemdingsvoordeel van een aanmerkelijk belang bij emigratie van Nederland naar België. De inspecteur had een conserverende aanslag opgelegd op basis van een te conserveren inkomen uit aanmerkelijk belang van € 3.157.086, welke later werd verminderd tot € 2.653.085 na gegrondverklaring van het bezwaar door de inspecteur. De rechtbank behandelt de vraag of de inspecteur bevoegd is om belasting te heffen over het inkomen uit aanmerkelijk belang, gezien het belastingverdrag tussen Nederland en België. De rechtbank concludeert dat het belastingverdrag niet in de weg staat aan de heffing door Nederland, omdat de fictieve vervreemding plaatsvond terwijl de belanghebbende nog binnenlands belastingplichtig was. De rechtbank oordeelt dat de aanslag terecht is opgelegd en verklaart het beroep ongegrond. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/10786

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 februari 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. drs. R. van Scharrenburg),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 6 oktober 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2018 een conserverende aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een te conserveren inkomen uit aanmerkelijk belang van € 3.157.086 (de aanslag).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de conserverende aanslag verminderd tot een berekend naar een te conserveren inkomen uit aanmerkelijk belang van € 2.653.085.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde deelgenomen, bijgestaan door [naam] en mr. L.C.H.N. Kuivenhoven. Namens de inspecteur hebben mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] , [inspecteur 3] en [inspecteur 4] deelgenomen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslag naar de juiste hoogte is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Meer specifiek is in geschil of de inspecteur mag heffen over inkomen uit aanmerkelijk belang behaald vanwege de fictieve vervreemding van een aanmerkelijk belang in een vennootschap die fiscaal inwoner van België is.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslag naar de juiste hoogte opgelegd
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is op 15 oktober 2018 vanuit Nederland verhuisd naar België (de emigratie).
3.1.
Ten tijde van de emigratie hield belanghebbende een aanmerkelijk belang in de in Nederland gevestigde [B.V.] en de in België gevestigde [N.V.] .
3.2.
[N.V.] is een naar Belgisch recht opgerichte vennootschap, wordt feitelijk geleid vanuit België en is fiscaal inwoner van België.
3.3.
Belanghebbende heeft op 9 mei 2019 zijn aandelen in [N.V.] vervreemd.
3.4.
Op 7 januari 2022 is belanghebbende van België weer naar Nederland verhuisd.

Geschil

4. Tussen partijen is in geschil of het tussen Nederland en België overeengekomen belastingverdrag [1] (het Verdrag) eraan in de weg staat dat de inspecteur inkomen uit aanmerkelijk belang vanwege een fictieve vervreemding van een in België gevestigde vennootschap in de conserverende aanslag heeft begrepen.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat vanwege de emigratie sprake is van een fictieve vervreemding [2] en dat naar Nederlands recht de inspecteur kan heffen. De waarde in het economisch verkeer van de aandelen [B.V.] en [N.V.] per emigratiedatum, zoals deze is bepaald bij uitspraak op bezwaar, is evenmin in geschil.

Beoordeling door de rechtbank

5. Artikel 13, paragraaf 4 van het Verdrag luidt als volgt:
“Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere goederen dan die vermeld in de paragrafen 1, 2 en 3, zijn slechts belastbaar in de Staat waarvan de vervreemder inwoner is.”
Artikel 13, paragraaf 5 van het Verdrag luidt als volgt:
“Niettegenstaande de bepalingen van paragraaf 4, mag een verdragsluitende Staat overeenkomstig zijn eigen wetgeving, de betekenis van de uitdrukking „vervreemding” daaronder begrepen, belasting heffen over voordelen door een natuurlijke persoon die inwoner is van de andere verdragsluitende Staat verkregen uit de vervreemding van aandelen in, winstbewijzen van of schuldvorderingen op, een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal, die volgens de wetgeving van de eerstbedoelde verdragsluitende Staat inwoner is van die Staat, alsmede uit de vervreemding van een gedeelte van de in die aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen besloten liggende rechten, indien die natuurlijke persoon – al dan niet tezamen met zijn echtgenoot – dan wel een van hun bloed- of aanverwanten in de rechte lijn onmiddellijk of middellijk ten minste vijf percent bezit van het geplaatste kapitaal van een soort van aandelen van die vennootschap. Deze bepaling vindt alleen toepassing wanneer de natuurlijke persoon die de voordelen verkrijgt in de loop van de laatste tien jaren voorafgaande aan het jaar waarin die voordelen worden verkregen inwoner van de eerstbedoelde Staat is geweest en mits op het tijdstip waarop hij inwoner werd van de andere verdragsluitende Staat werd voldaan aan eerdergenoemde voorwaarden ten aanzien van het aandelenbezit in eerdergenoemde vennootschap.
Deze bepaling geldt alleen in situaties waarin aan de natuurlijke persoon een aanslag is opgelegd ter zake van de bij diens emigratie uit die verdragsluitende Staat aangenomen vervreemding van de in de vorige alinea bedoelde aandelen, winstbewijzen, schuldvorderingen of rechten en zolang er van deze aanslag nog een bedrag openstaat.”
5.1.
De inspecteur stelt dat Nederland heffingsbevoegd is omdat de fictieve vervreemding van de aandelen [N.V.] zich direct voorafgaand aan de emigratie van belanghebbende voordoet, derhalve terwijl belanghebbende binnenlands belastingplichtig is. Het heffingsrecht van Nederland wordt dan niet beperkt gelet op artikel 13, paragraaf 4, van het Verdrag. Er wordt, op grond van onder meer het territorialiteitsbeginsel, geheven over de waardeaangroei van het aanmerkelijk belang in de periode waarin belanghebbende binnenlands belastingplichtig is. Dat is hetgeen de wetgever heeft beoogd. [3] De Hoge Raad heeft eerder beslist dat een dergelijke heffing niet in strijd komt met de goede verdragstrouw. [4] De inspecteur betwist dat artikel 13, paragraaf 5, van het Verdrag beoogt om het heffingsrecht voor wat betreft de aandelen [N.V.] toe te wijzen aan België. Artikel 13, paragraaf 5, van het Verdrag strekt er slechts toe om te voorkomen dat België óók heft over een vervreemding waarover Nederland vanwege de emigratie reeds heeft geheven.
5.2.
Belanghebbende betwist dat Nederland heffingsbevoegd is. Belanghebbende stelt dat artikel 13, paragraaf 5, van het Verdrag, in afwijking van paragraaf 4, de heffingsbevoegdheid slechts toewijst aan Nederland voor zover de vennootschap waarin de aandelen worden gehouden (fiscaal) inwoner van Nederland is. Het aandelenbelang van belanghebbende in [N.V.] is een belang in een vennootschap die inwoner is van België, zodat het heffingsrecht bij de feitelijke vervreemding van de aandelen aan België toekomt. Met artikel 13, paragraaf 5, van het Verdrag hebben de verdragsluitende partijen beoogd om een bijzondere, uitputtende regeling te treffen ten aanzien van de heffing van vermogenswinsten van aanmerkelijkbelanghouders. Omdat de situatie van belanghebbende niet binnen het bereik van paragraaf 5 van artikel 13 van het Verdrag valt, mag Nederland niet heffen. De goede verdragstrouw staat daarom in de weg aan het opleggen van de conserverende aanslag. Het arrest van de Hoge Raad van 20 februari 2009 mist toepassing omdat dat arrest is gewezen onder het oude verdrag.
5.3.
De rechtbank stelt voorop - tussen partijen is dit ook niet in geschil - dat uit het arrest van de Hoge Raad van 20 februari 2009 volgt dat de Nederlandse regeling die bij emigratie de op dat moment aanwezige waardestijging van een tot een aanmerkelijk belang behorend aandelenpakket belast, niet in strijd is met de goede trouw die bij de uitlegging en de toepassing van artikel 13, paragraaf 4, van het belastingverdrag tussen België en Nederland uit 1970 [5] (het vroegere verdrag) volgt.
5.4.
Artikel 13, paragraaf 4, van het vroegere verdrag luidde:
“Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere goederen dan die bedoeld in de paragrafen 1, 2 en 3, zijn slechts belastbaar in de Staat waarvan de vervreemder inwoner is.”
Artikel 13, paragraaf 5, van het vroegere verdrag luidde:
“De bepaling van paragraaf 4 tast niet aan het recht van Nederland overeenkomstig zijn wetgeving belasting te heffen op voordelen, die uit de vervreemding van aandelen of winstbewijzen – niet behorend tot het bedrijfsvermogen van een onderneming – in een vennootschap op aandelen die inwoner van Nederland is, worden verkregen door een natuurlijke persoon die inwoner van België is, de Nederlandse nationaliteit bezit en inwoner van Nederland is geweest in de loop van de vijf jaren voorafgaande aan de vervreemding van de aandelen of winstbewijzen, indien deze aandelen of winstbewijzen in de loop van het bedoelde tijdvak tot een aanmerkelijk belang in de zin van de Nederlandse belastingwetgeving hebben behoord. De belasting mag echter niet hoger zijn dan 20 percent.”
5.5.
Artikel 13, paragraaf 4 van het Verdrag is nagenoeg ongewijzigd ten opzichte van dezelfde artikelparagraaf in het voorgaande verdrag. Artikel 13, paragraaf 5, van het Verdrag is wel tekstueel gewijzigd ten opzichte van dezelfde artikelparagraaf in het voorgaande verdrag, maar heeft naar het oordeel van de rechtbank nog steeds dezelfde strekking: de bepaling regelt dat Nederland ook na de emigratie van een inwoner van Nederland naar België gedurende een bepaalde periode nog mag heffen over aanmerkelijk belangwinst die wordt gerealiseerd bij vervreemding van aandelen in een in Nederland gevestigde vennootschap. De strekking van artikel 13, paragraaf 5, van het Verdrag is dus goed vergelijkbaar met de strekking van artikel 13, paragraaf 5, van het voorgaande verdrag. Hetgeen is bepaald in artikel 13, paragraaf 5, doet in beide verdragsversies niet af aan het uitgangspunt dat Nederland volledig heffingsbevoegd is zolang de houder van een aanmerkelijk belang inwoner is van Nederland, op grond van artikel 13, paragraaf 4, van het Verdrag.
5.6.
De stelling van belanghebbende dat artikel 13, paragraaf 5, van het Verdrag (anders dan diezelfde artikelparagraaf uit het voorgaande verdrag) een uitputtende regeling bevat die zich niet verdraagt met het opleggen van een conserverende aanslag voor de fictieve vervreemdingswinst ter zake van de aandelen [N.V.] omdat [N.V.] in België is gevestigd, vindt ook geen steun in de gezamenlijke toelichting van Nederland en België op artikel 13, paragraaf 5 van het Verdrag. Die toelichting luidt (voor zover relevant) als volgt:
“De bepalingen van paragraaf 5 strekken ertoe dat ter zake van de in de conserverende aanslag belichaamde fiscale claim geen dubbele belasting ontstaat.
(…)
Met de bepalingen van paragraaf 5 wordt derhalve – met voorkoming van dubbele belasting – gedurende een periode van tien jaar de fiscale claim veilig gesteld die een verdragsluitende Staat heeft op de niet uitgedeelde winsten van een in die Staat gevestigde vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal welke winsten zijn gevormd in de periode waarin de natuurlijke persoon als inwoner van die Staat een aanmerkelijk belang had in die vennootschap en die hun weerslag vinden in de waarde van de aandelen c.a.
(…)
Vanuit Nederlands perspectief bezien, impliceert deze systematiek dat Nederland voor buitenlandse belastingplichtigen met een aanmerkelijk belang in een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal die volgens de Nederlandse wetgeving inwoner is van Nederland geen heffingsrechten over aanmerkelijk belangwinsten heeft geclaimd. De achterliggende gedachte daarbij is te bewerkstelligen dat een buitenlandse investeerder met betrekking tot zijn investering in Nederland niet anders wordt behandeld dan wanneer hij geïnvesteerd zou hebben in de Staat waar hij woont.
(…)
Aan de andere kant mag België als woonplaatsstaat van de vervreemder
van de aandelen overeenkomstig paragraaf 4 van artikel 13 van het
verdrag, de vermogenswinst die op de vervreemde aandelen betrekking
heeft aan belasting onderwerpen, weliswaar met inachtneming van de
bepalingen van artikel 23 van het verdrag betreffende de wijze waarop dubbele belasting wordt vermeden.” [6]
5.7.
Uit deze toelichting kan niet worden afgeleid dat Nederland en België hebben bedoeld dat artikel 13, paragraaf 5, van het Verdrag het heffingsrecht voor een (fictieve) vermogenswinst die wordt gerealiseerd bij emigratie, op het tijdstip dat belanghebbende nog inwoner is van Nederland, alsnog toewijst aan België, in strijd met hetgeen is bepaald in paragraaf 4. Evenmin brengt deze toelichting mee dat het opleggen van de conserverende aanslag in strijd is met de goede verdragstrouw. Uit de toelichting blijkt dat de verdragsluitende staten nadrukkelijk hebben voorzien dat bij emigratie van een inwoner van Nederland met een aanmerkelijk belang een conserverende aanslag wordt opgelegd en dat artikel 13, paragraaf 5, van het Verdrag naast de hoofdregel van artikel 13, paragraaf 4, staat die inhoudt dat Nederland heffingsbevoegd is over de waardeaangroei van aandelen in een vennootschap waarin een aanmerkelijk belang wordt gehouden, voor zover die aangroei zich heeft voorgedaan voorafgaand aan emigratie uit Nederland, ook indien het gaat om een vennootschap die in België gevestigd is. De rechtbank neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat die bedoeling van partijen met artikel 13, paragraaf 5 van het Verdrag blijkt uit de passage dat
“de bepalingen (…) ertoe [strekken] dat ter zake van de in de conserverende aanslag belichaamde fiscale claim geen dubbele belasting ontstaat”.
5.8.
Uit de tekst noch de artikelsgewijze toelichting van het Verdrag volgt daarom dat de verdragsluitende staten met artikel 13, paragraaf 5, van het Verdrag een allesomvattende – en daarmee van artikel 13, paragraaf 4, afwijkende – regeling hebben willen treffen voor de verdeling van heffingsbevoegdheden in het geval van emigratie van (kort gezegd) aanmerkelijkbelanghouders met een aandelenbelang in een niet in Nederland gevestigde vennootschap.
5.9.
Al het voorgaande betekent dat de aanslag, zoals deze luidt na vermindering bij uitspraak op bezwaar, terecht is opgelegd.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, voorzitter, mr. V.A. Burgers en mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, leden, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier, op 24 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Informatie over sprongcassatie

Tegen deze uitspraak kunnen partijen, indien zij daar beiden schriftelijk mee instemmen, binnen zes weken na de verzenddatum beroep in sprongcassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Voluit: Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen van 5 juni 2001.
2.Artikel 4.16, eerste lid, letter h van de Wet IB 2001.
3.Kamerstukken II, 1995-1996, 24 761, nr. 3, p. 18 tot en met 20.
4.Hoge Raad 20 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:AZ2232.
5.Voluit: Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belastingen naar het inkomen en naar het
6.Kamerstukken II, 2001-2002, 28 259, nr. 3, p. 37 tot en met 39 (gezamenlijke artikelsgewijze toelichting).