In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 februari 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen een conserverende aanslag in de inkomstenbelasting beoordeeld. De zaak betreft een fictief vervreemdingsvoordeel van een aanmerkelijk belang bij emigratie van Nederland naar België. De inspecteur had een conserverende aanslag opgelegd op basis van een te conserveren inkomen uit aanmerkelijk belang van € 3.157.086, welke later werd verminderd tot € 2.653.085 na gegrondverklaring van het bezwaar door de inspecteur. De rechtbank behandelt de vraag of de inspecteur bevoegd is om belasting te heffen over het inkomen uit aanmerkelijk belang, gezien het belastingverdrag tussen Nederland en België. De rechtbank concludeert dat het belastingverdrag niet in de weg staat aan de heffing door Nederland, omdat de fictieve vervreemding plaatsvond terwijl de belanghebbende nog binnenlands belastingplichtig was. De rechtbank oordeelt dat de aanslag terecht is opgelegd en verklaart het beroep ongegrond. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.