Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.De ontvankelijkheid van het beroep
5.Conclusie en gevolgen
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen over het jaar 2021, berekend op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.382, met een te betalen belastingbedrag van € 302. De inspecteur had bij uitspraak op bezwaar van 15 juli 2024 het bezwaar van de belanghebbende afgewezen. Hierop heeft de belanghebbende op 16 juli 2024 beroep ingesteld, waarvoor hij griffierecht heeft betaald.
Tijdens de procedure heeft de belanghebbende verschillende stukken ingediend en zijn onvrede geuit over de rechtszaak. De zitting vond plaats op 7 februari 2025, waar de belanghebbende en vertegenwoordigers van de inspecteur aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende in 2021 uitkeringen heeft ontvangen op grond van de Participatiewet en dat hij in 2022 onder de schuldsaneringsregeling viel, die in augustus 2023 werd beëindigd.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belanghebbende geen procesbelang meer heeft, aangezien hij na de beëindiging van de schuldsanering en de kwijtschelding van de aanslag geen belasting meer verschuldigd is. Hierdoor is het beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de rechtbank geen oordeel heeft gegeven over de juistheid van de door de belanghebbende aangeleverde gegevens. De belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug en ontvangt geen vergoeding voor proceskosten.