ECLI:NL:RBZWB:2025:97

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
BRE 24/1901
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag omzetbelasting en boete opgelegd aan besloten vennootschap

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 januari 2025, wordt het beroep van een besloten vennootschap (BV) tegen een naheffingsaanslag omzetbelasting beoordeeld. De inspecteur van de Belastingdienst had aan de BV een naheffingsaanslag van € 2.968 opgelegd, samen met € 176 aan belastingrente en een verzuimboete van € 296. De naheffingsaanslag was gebaseerd op de stelling dat de BV geen afnemer was van de door een hovenier geleverde diensten, maar dat deze diensten in privé waren verricht voor de directeur-grootaandeelhouder (DGA) van de BV. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de hovenier een rechtsbetrekking is aangegaan met de DGA in privé, en niet met de BV. Hierdoor kon de BV de in rekening gebrachte omzetbelasting niet in aftrek brengen. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag, de belastingrentebeschikking en de boete terecht zijn opgelegd. Het beroep van de BV wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank ziet geen aanleiding om de boete te matigen. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/1901

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 januari 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] BV, uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 26 januari 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2020 tot en met 31 december 2021 een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 2.968 opgelegd (de naheffingsaanslag) en daarbij € 176 aan belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking). De inspecteur heeft ook een verzuimboete van € 296 aan belanghebbende opgelegd (de boete).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben gemachtigde en de inspecteur deelgenomen. Namens de inspecteur zijn mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag, de belastingrentebeschikking en de boete terecht aan belanghebbende zijn opgelegd en of deze niet te hoog zijn. Meer specifiek beoordeelt zij in dit verband of de inspecteur de in aftrek gebrachte voorbelasting terecht (deels) heeft gecorrigeerd.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag, de belastingrentebeschikking en de boete terecht aan belanghebbende zijn opgelegd en dat deze ook niet te hoog zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is een besloten vennootschap. [gemachtigde] is enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit consultancywerkzaamheden en belanghebbende is ondernemer voor de omzetbelasting.
3.1.
Belanghebbende verricht haar activiteiten vanuit een kantoorruimte die is gelegen naast de privéwoning van [gemachtigde] . Aangrenzend aan de kantoorruimte is een privébergruimte ingericht. De privébergruimte is niet via de kantoorruimte bereikbaar. Op het perceel zijn daarnaast (onder meer) een tuin, extra parkeerplaatsen bij de ingang van het perceel en een pad van de parkeerplaatsen naar de kantoorruimte aangelegd. De privéwoning is in 2020 in gebruik genomen, de kantoorruimte in 2021. Het onroerend goed is in het geheel eigendom van [gemachtigde] .
3.2.
Het procesdossier bevat onder meer:
 een offerte met datum 11 december 2020 van [hovenier] (de hovenier) voor de aanleg van de tuin en de bestrating ten behoeve van het gehele perceel. De offerte is gericht aan de familie [gemachtigde] . Op de ondertekenpagina staat vermeld:
‘Voor akkoord opdrachtgever’, gevolgd door de handtekening van [gemachtigde] met daaronder
‘ [gemachtigde] ’.
 foto’s en een plattegrond van het gehele perceel.
3.3.
Het procesdossier bevat daarnaast kopieën van de facturen van de hovenier in verband met de aanleg van de tuin en de bestrating. De volgende twee facturen zijn gericht aan belanghebbende:
Datum
Omschrijving
Totaal (ex btw)
btw
16 december 2020
Deelbetaling parkeerplaats, oprit, toegang
€ 16.942,15
€ 3.557,85
5 januari 2021
Parkeerplaats, oprit en toegang
€ 10.000
€ 2.100
€ 26.942,15
€ 5.657,85
De overige vier facturen zijn gericht aan de [gemachtigde] . Tussen partijen is niet in geschil dat de facturen op de voorgeschreven wijze zijn opgemaakt.
3.4.
Belanghebbende heeft de facturen die aan haar gericht zijn betaald, in de administratie verwerkt en de betaalde bedragen (exclusief btw) op de balans geactiveerd. De omzetbelasting van (afgerond) € 5.658 heeft belanghebbende in haar aangiften omzetbelasting als voorbelasting in aftrek gebracht.
3.5.
De inspecteur heeft een boekenonderzoek ingesteld en op 17 januari 2023 een rapport boekenonderzoek uitgebracht. In het rapport boekenonderzoek zijn, voor wat betreft de kosten van de aanleg van de tuin en de bestrating, de volgende kosten als zakelijk aangemerkt:
 100% 100% van de kosten van de aanleg van de parkeerplaatsen (€ 10.000 inclusief btw);
 100% 50% van de kosten van de aanleg van het klinkerpad (€ 2.500 inclusief btw);
 100% 50% van de kosten van de beplanting naast de parkeerplaatsen (€ 3.000 inclusief btw).
In totaal is een bedrag van € 12.810 (exclusief btw) als zakelijke kosten aangemerkt. De btw hierover bedraagt € 2.690.
3.6.
Naar aanleiding van de conclusies uit het rapport boekenonderzoek heeft de inspecteur de naheffingsaanslag opgelegd, de belastingrentebeschikking vastgesteld en de boete opgelegd. Daarbij is € 2.698 aan omzetbelasting nageheven, zijnde € 5.658 in aftrek gebrachte belasting minus € 2.690 in aftrek toegestane belasting. De boete bedraagt 10% van de nageheven omzetbelasting.
3.7.
In de bezwaarfase heeft belanghebbende op verzoek van de inspecteur een globale toerekening van de zakelijke kosten overgelegd. In dit overzicht zijn de volgende kosten door belanghebbende als zakelijk aangemerkt:
 100% 100% van de kosten van de aanleg van de parkeerplaatsen (€ 9.791 inclusief btw);
 100% 75% van de kosten van de aanleg van het klinkerpad (€ 4.510 inclusief btw);
 100% 75% van de kosten van de beplanting naast de parkeerplaatsen (€ 5.627 inclusief btw);
 100% 50% van de kosten van de oprit (€ 3.999 inclusief btw);
 100% 25% van de kosten van de achtertuin (€ 10.296 inclusief btw).

Motivering

De naheffingsaanslag
4. De rechtbank stelt voorop dat alle werkzaamheden van de hovenier samen (hierna: de prestatie) een levering van goederen en diensten is in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet OB). Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende de afnemer is van (een gedeelte van) de prestatie die de hovenier heeft geleverd en zo ja, of belanghebbende de met objectieve gegevens te onderbouwen bedoeling heeft gehad om de aan haar geleverde prestatie bedrijfsmatig te gebruiken.
4.1.
Ten aanzien van het eerste geschilpunt, namelijk of belanghebbende afnemer is van de prestatie, oordeelt de rechtbank als volgt. Behoudens door de inspecteur te leveren tegenbewijs, moet het ervoor worden gehouden dat degene aan wie door de ondernemer een factuur wordt uitgereikt waarin hij expliciet wordt genoemd als degene aan wie de in de factuur vermelde levering is verricht en waarin hij verplicht wordt te betalen, degene is aan wie de ondernemer zijn levering heeft verricht, dan wel zijn dienst heeft verleend. [1] Nu tussen partijen niet in geschil is dat de facturen (zie 3.3) op de voorgeschreven wijze zijn opgemaakt en aan belanghebbende zijn gericht, is het aan de inspecteur om aannemelijk te maken dat belanghebbende desondanks niet als afnemer kan worden aangemerkt.
4.2.
Gelet op de vaststaande feiten en met hetgeen hij heeft aangevoerd heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat de hovenier niet met belanghebbende, maar met de [gemachtigde] in privé een rechtsbetrekking is aangegaan op grond waarvan de hovenier de prestatie heeft verricht. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de offerte voor de aanleg van de tuin en de bestrating is gericht aan de [gemachtigde] en ondertekend is door [gemachtigde] namens de [gemachtigde] , en dat de offerte mede ziet op de aanleg van de onderdelen van het perceel zoals vermeld in de facturen aan belanghebbende. Dat [gemachtigde] bij het tekenen van de offerte mede gehandeld zou hebben namens belanghebbende blijkt op geen enkele wijze. Dat ligt ook niet voor de hand nu niet belanghebbende maar [gemachtigde] de eigenaar is van de onroerende zaak. Het enkele feit dat twee van de in totaal zes facturen aan belanghebbende zijn gericht is in de hiervoor genoemde omstandigheden onvoldoende om te kunnen concluderen dat (ook) sprake is van een rechtsbetrekking tussen de hovenier en belanghebbende. Dit geldt temeer omdat de werkzaamheden die aan belanghebbende zijn gefactureerd, namelijk de aanleg van ‘parkeerplaats, oprit en toegang’, mede betrekking (kunnen) hebben op onderdelen van het perceel die voor privédoeleinden worden gebruikt. Het pad geeft bijvoorbeeld ook toegang tot de privébergruimte en de extra parkeerplaatsen kunnen ook voor privébezoek worden gebruikt. In de facturen is daarnaast een algemene omschrijving van de werkzaamheden opgenomen. Het door belanghebbende gestelde, (deels) zakelijk gebruik van de extra parkeerplaatsen, het pad en (een gedeelte van) de tuin blijkt niet uit deze omschrijving. Daarnaast is ook niet gebleken van (enige vastlegging van) afspraken tussen belanghebbende en [gemachtigde] op basis waarvan belanghebbende rechten of de beschikkingsmacht ten aanzien van het (gebruik van) perceel kan ontlenen. Gelet op deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat belanghebbende met de hovenier een rechtsbetrekking tot het verrichten van de prestatie is aangegaan. Evenmin kan worden geoordeeld dat belanghebbende om andere redenen als afnemer van (een gedeelte van) de prestatie zou moeten worden aangemerkt.
4.3.
Omdat belanghebbende geen afnemer van de prestatie van de hovenier is geweest betekent dit dat belanghebbende de aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting niet in aftrek kon brengen. Belanghebbende heeft daarom geen recht op meer aftrek van voorbelasting dan haar reeds is verleend. De inspecteur heeft de naheffingsaanslag terecht opgelegd. De naheffingsaanslag is ook niet te hoog. Het beroep is in zoverre ongegrond. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de vraag of belanghebbende de bedoeling heeft gehad om de aan haar geleverde prestatie bedrijfsmatig te gebruiken.
De belastingrente
4.4.
Het beroep wordt mede geacht betrekking te hebben op de belastingrentebeschikking. Belanghebbende heeft tegen deze beschikking geen inhoudelijke bezwaren aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking, waarbij zij opmerkt dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de naheffingsaanslag volgt.
De boete
4.5.
Het niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn betalen van belasting welke op aangifte moet worden voldaan vormt een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de belastingplichtige een boete kan opleggen. [2] Alleen in geval van afwezigheid van alle schuld (avas) of als sprake is van een pleitbaar standpunt wordt geen verzuimboete opgelegd.
4.6.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een betaalverzuim als bedoeld in 4.5. De naheffingsaanslag is immers terecht opgelegd (zie 4.3).
4.7.
De rechtbank volgt belanghebbende niet in haar stelling dat sprake is van een pleitbaar standpunt. Naar het oordeel van de rechtbank kon belanghebbende niet redelijkerwijs menen dat zij in haar situatie de betaalde omzetbelasting (geheel) in aftrek kon brengen. Het geschil tussen partijen gaat namelijk over de vraag of belanghebbende afspraken met de hovenier heeft gemaakt, en zo ja welke. Een feitelijke discussie kan geen pleitbaar standpunt inhouden. [3]
4.8.
De rechtbank is verder van oordeel dat geen sprake is van avas. Daarvan is sprake als belanghebbende geen enkel verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot het achterwege blijven van de betaling van de belasting. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van avas. Ook overigens ziet de rechtbank in de feiten en omstandigheden van het geval geen aanleiding om de boete te matigen. De rechtbank acht de boete van € 269 in dit geval passend en geboden.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag, de belastingrentebeschikking en de aan belanghebbende opgelegde boete in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, voorzitter, en mr. S.A.J. Bastiaansen en mr. drs. M.M. de Werd, leden, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 10 januari 2025, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Vgl. HR 2 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU6535.
2.Artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
3.Vgl. HR 29 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:970.