ECLI:NL:RBZWB:2025:8917

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2025
Publicatiedatum
15 december 2025
Zaaknummer
25/3118
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

Op 15 december 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak van eiser, die een bijstandsuitkering had aangevraagd op basis van de Participatiewet. De rechtbank beoordeelde de afwijzing van deze aanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. Eiser had op 25 december 2024 zijn aanvraag ingediend, maar het college had deze op 10 februari 2025 afgewezen. Eiser was het niet eens met deze beslissing en voerde verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank concludeerde dat het college de aanvraag terecht had afgewezen, omdat eiser onvoldoende informatie had verstrekt over zijn financiële situatie. Eiser ontving weliswaar sinds 18 september 2025 een bijstandsuitkering, maar de rechtbank oordeelde dat de situatie ten tijde van de aanvraag niet gelijk was aan die van de toekenning. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde, en het college had voldoende mogelijkheden geboden om de aanvraag te onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht had op bijstand voor de periode van de aanvraag. De uitspraak werd gedaan door rechter J. van Alphen, in aanwezigheid van griffier A.M.H. Meulensteen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/3118

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. van Tol-Macharoblishvili),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, het college.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser voor een bijstandsuitkering voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de aanvraag heeft mogen afwijzen. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 4 wordt beschreven hoe het college tot het bestreden besluit is gekomen. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 9. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.
1.3.
De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 25 december 2024 een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 10 februari 2025 afgewezen. Met het bestreden besluit van 28 mei 2025 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
3. Inmiddels ontvangt eiser, naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, sinds 18 september 2025 een bijstandsuitkering. De procedure heeft dus betrekking op de periode vanaf de eerdere aanvraag, 25 december 2024, tot datum toekenning bijstandsuitkering, 18 september 2025.
3.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
3.2.
De rechtbank heeft het beroep op 18 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde mr. A. van Tol-Macharoblishvili en namens het college mr. [persoon 1] .

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
4. Het college heeft met het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, omdat eiser onvoldoende informatie heeft verstrekt. De financiële situatie van eiser is onduidelijk gebleven. Zo volgt uit de bankafschriften dat eiser verschillende bedragen ontvangt tussen € 50 en € 1.500. Deze overschrijvingen bevatten geen omschrijving of de omschrijving ‘lijst’. Dat het zou gaan om geleend geld is niet duidelijk geworden. Eiser heeft met betrekking tot deze transacties geen duidelijke verklaring gegeven. Het totaal van het schuldenoverzicht komt niet overeen met zijn eigen verklaringen en zijn bankafschriften. Daarnaast heeft eiser, ondanks dit door het college is verzocht, geen bewijsstuk van zijn cryptorekening overgelegd, terwijl op 20 januari 2025 een overschrijving van € 66,- naar [bedrijf] te zien is. Tot slot is het voor het college onduidelijk waarom de voertuigen nog steeds op naam van eiser staan, terwijl er beslag op is gelegd.
Het standpunt van eiser
5. Als eerst wenst eiser op te merken dat hij op speciaal onderwijs heeft gezeten en begrijpend lezen erg lastig vindt. Hij vond het aanvraagproces dan ook erg ingewikkeld en had gehoopt hierbij meer begeleiding vanuit de gemeente te ontvangen. Desondanks heeft eiser zijn best gedaan om alle informatie te verschaffen. Inmiddels ontvangt hij uiteindelijk na negen maanden, sinds zijn eerste aanvraag, een bijstandsuitkering waarbij hij in de tussentijd alleen maar schulden heeft opgebouwd.
6. Daarnaast voert eiser aan dat hij voldoet aan de voorwaarden voor een bijstandsuitkering en voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij sinds eind 2024 niet meer in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien. De situatie ten tijde van deze aanvraag is niet anders dan de situatie ten tijde van de bijstandsverlening per 18 september 2025. Eiser heeft zijn aanvraag onderbouwd met verschillende bewijsstukken en de door het college aangemerkte ‘verdachte’ afschrijvingen nader toegelicht. Zo stelt eiser dat hij meerdere malen geld heeft geleend van de heer [persoon 2] ter voorkoming van een faillissement van zijn onderneming. Dit is echter niet gelukt. Het bedrijf is op 8 juli 2025 failliet verklaard. Ter onderbouwing heeft eiser een schuldenoverzicht en een schuldenlijst van de curator, waarin de schuld aan de heer [persoon 2] , is meegenomen overgelegd. Daarnaast stelt eiser dat hij tijdens de hoorzitting inzage heeft gegeven in de bankafschriften van zijn cryptorekeningen en zijn betalingen telkens gestorneerd worden waardoor hij geen cryptomunten kan kopen.
7. Verder voert eiser aan dat beslag niet wil zeggen dat eiser geen eigenaar meer is van de voertuigen. Ondanks het beslag blijven de voertuigen op zijn naam staan. Hij kan de voertuigen alleen niet meer verkopen.
8. Tot slot is eiser het niet eens met het standpunt dat er weinig mutaties hebben plaatsgevonden met betrekking tot het levensonderhoud van eiser. Uit de bankafschriften volgt dat er betalingen zijn gedaan voor boodschappen en verzorgingsproducten. Bovendien neemt eiser contant geld op, uit angst voor beslag en uit gewoonte, wat hij ook gebruikt om zichzelf te voorzien in zijn levensonderhoud. Ook kan hij terecht bij zijn familie voor bijvoorbeeld avondeten.
Heeft eiser voldoende gegevens verstrekt om duidelijkheid te verschaffen over zijn financiële situatie zodat het recht op bijstand van eiser door het college kan worden vastgesteld?
9. Iemand die bijstand aanvraagt dient aannemelijk te maken dat hij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Een aanvrager dient daarom feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die duidelijkheid geven over zijn woon- en leefsituatie en over zijn financiële situatie. Het college heeft anderzijds een onderzoeksplicht, in die zin dat deze de inlichtingen van de aanvrager op juistheid en volledigheid dient te controleren. Als de aanvrager niet aannemelijk maakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert, is dit in beginsel een reden voor afwijzing van de aanvraag.
Overschrijvingen van [persoon 2] en mutaties voor levensonderhoud
10. In beginsel heeft iemand geen recht op bijstand als hij zich periodieke middelen tot levensonderhoud verschaft door leningen aan te gaan. Dit kan anders zijn als iemand in een periode waarin geen of ontoereikende inkomsten aanwezig zijn voor de voorziening in zijn levensonderhoud is aangewezen op het aangaan van leningen. Dan moet de betrokkene in ieder geval aannemelijk maken dat hij geen ander toereikend inkomen heeft en dat het gaat om leningen die zijn verstrekt voor levensonderhoud. De betrokkene moet over die leningen aannemelijk maken van wie, wanneer, op welke wijze en tot welk bedrag hij de lening heeft ontvangen. Ook moet hij aannemelijk maken dat bij de betaling, en niet later, de afspraak is gemaakt dat het een lening is en dat die dus moet worden terugbetaald en dat die lening is bedoeld voor levensonderhoud. [1] Een bankoverschrijving met de vermelding ‘lening voor levensonderhoud’, waarbij de identiteit van de crediteur vaststaat, zal in beginsel volstaan. [2]
11. Eiser stelt dat de overschrijving van de heer [persoon 2] leningen betreffen ter voorkoming van faillissement van zijn onderneming. Zoals in overweging 10 is beschreven dient eiser aannemelijk te maken dat bij de betaling, en niet later, de afspraak is gemaakt dat het een lening is en dat die dus moet worden terugbetaald. Daarnaast moet eiser aannemelijk maken dat die lening is bedoeld voor levensonderhoud. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd.
11. Eiser heeft twee leenovereenkomsten tussen hem en de heer [persoon 2] overgelegd. Een uit maart 2022 en de ander van 31 december 2024. In maart 2022 verstrekt de heer [persoon 2] een bedrag van € 25.000,- aan eiser als lening. In de overeenkomst van 2024 staat dat eiser vanaf 2 maart 2022 een lening van totaal 50.450 + lopend heeft ontvangen. Dit betekent dat de overeenkomst van 2024 achteraf (en tevens pas na aanvraag voor de bijstandsuitkering) is opgesteld. Daardoor heeft eiser voor het deel boven het bedrag van € 25.000 zoals genoemd in de overeenkomst van 2022 niet aannemelijk gemaakt dat de afspraak tot terugbetaling bij betaling, en niet later, is gemaakt. Daarnaast roepen de twee overeenkomsten ook juist vragen op. Zo staat in 2022 een uiterlijke betaaldatum van maart 2027 en vervolgens in de overeenkomst van 2024, waarin het totaalbedrag van de openstaande schuld is verhoogd, een uiterlijke betaaldatum van 1 januari 2026. Bovendien komen de leenovereenkomsten niet overeen met het (ongedateerde en niet-ondertekende) schuldenoverzicht. In de leenovereenkomst van maart 2022 staat een bedrag van € 25.000, terwijl in het schuldenoverzicht geen enkel bedrag is opgenomen in heel 2022. In de leenovereenkomst van 2024 gaat het om een totaalbedrag van € 50.450 + lopend, terwijl in het schuldenoverzicht een totaalbedrag van € 37.354,25 is opgenomen over de periode van 2021 tot en met 2025. Dit komt dus niet overeen. De overschrijvingen bevatten tevens geen omschrijvingen. Eiser verklaart dat deze lening ziet op het voorkomen van een faillissement van zijn onderneming. In dat geval ziet de lening dus niet op de voorziening in zijn levensonderhoud en valt het niet onder het vereiste zoals uiteengezet in overweging 11. Daarnaast heeft eiser ter zitting verklaard dat de heer [persoon 2] alleen bedragen op de privé rekening van eiser heeft gestort, vanwege de roodstand op de zakelijke rekening. Eiser heeft van deze overschrijvingen zowel privé (voor levensonderhoud) als zakelijke uitgaven gedaan, waardoor een onderscheid niet duidelijk gemaakt kan worden. Bovendien maakte de heer [persoon 2] een bedrag aan eiser over op het moment dat eiser hierom vroeg en nam [persoon 2] bij de overschrijvingen geen omschrijving op, waardoor ook hiermee geen duidelijkheid verschaft kan worden over het onderscheid tussen privé en zakelijke uitgaven. Eiser heeft weliswaar aangevoerd dat duidelijkheid verschaft kan worden door middel van de Whatsapp gesprekken tussen hem en [persoon 2] , maar heeft nagelaten deze stukken te overleggen. Verder stelt eiser ter zitting dat hij enkele zakelijke uitgaven contant heeft betaald, zoals het betalen van zijn chauffeurs. Hierdoor is eiser ook niet te volgen in zijn standpunt dat hij in zijn levensonderhoud voorziet door middel van contant geld, omdat ook hierbij dus niet duidelijk gemaakt kan worden welk deel van het contante geld door eiser zakelijk en welk deel privé gebruikt is. Eiser is er dus niet in geslaagd om inzicht te verschaffen welk deel van de stortingen van [persoon 2] gebruikt zou zijn voor zakelijke uitgaven en welk deel voor zijn levensonderhoud.
Overige overschrijvingen
13. Met betrekking tot de overige overschrijvingen die eiser heeft ontvangen, waaronder van zijn familie, heeft eiser niet nader onderbouwd dat sprake is van een lening. [persoon 3] heeft weliswaar verklaard dat de overschrijvingen zien op een lening die eiser beetje bij beetje terugbetaalt, echter dit is niet af te leiden uit de bankafschriften. Eiser heeft namelijk geen enkele keer een bedrag aan [persoon 3] teruggestort. Daarnaast staat bij de storting soms als omschrijving ‘lening’ of ‘lening huur’, maar niet altijd en tevens nog niet in de periode van 2024. Bovendien is het van belang dat de verklaring achteraf is opgesteld, waardoor ook hier niet aannemelijk is gemaakt dat al bij betaling is afgesproken dat het een lening betreft die moet worden terugbetaald. Met betrekking tot een storting van € 1.200,00 aan zijn broer, kan de rechtbank het standpunt van het college volgen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn broer een dergelijk bedrag aan eiser had geleend.
C
rypto rekening en voertuigen op naam
14. Het college heeft eiser in het bestreden besluit onder andere tegengeworpen dat hij geen bewijs van zijn crypto rekening heeft overgelegd en voor het college onduidelijk is waarom hij voertuigen op zijn naam heeft staan. Echter, het college heeft ter zitting verklaard dat het niet overleggen van bewijs van zijn crypto rekening niet meer wordt tegengeworpen en dat het hebben van voertuigen op je naam niet van invloed is op het vaststellen van het recht op bijstand. Deze argumenten worden dus niet meer gehandhaafd door het college en behoeven dan ook geen nadere bespreking.
15. Gelet op wat hiervoor is vastgesteld en overwogen, heeft eiser geen duidelijkheid gegeven over zijn financiële situatie. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde, terwijl het college eiser voldoende mogelijkheden heeft gegeven. Het college heeft de aanvraag dan ook op die grond mogen afwijzen. Dat eiser sinds 18 september 2025 een bijstandsuitkering ontvangt, maakt dat niet anders. Het college heeft immers betwist dat de situatie van eiser ten tijde van beide aanvragen hetzelfde was. Ten tijde van deze aanvraag bestond in ieder geval teveel onduidelijkheid om het recht op bijstand te kunnen vaststellen.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat er voor eiser niets verandert. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M.H. Meulensteen, griffier, op 15 december 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. […]
Artikel 17, tweede lid, van de ParticipatiewetDe belanghebbende verleent het college desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 17 juli 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:3873, en van de CRvB van 11 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1382 en van 22 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY9138.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3188.