ECLI:NL:RBZWB:2025:8891

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2025
Publicatiedatum
15 december 2025
Zaaknummer
AWB - 25 _ 817
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering bijstandsuitkering en evenredigheidstoets in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 15 december 2025, staat de terugvordering van een bijstandsuitkering centraal. Eiser had op 13 februari 2024 een bijstandsuitkering aangevraagd, welke op 19 februari 2024 werd toegekend. Echter, na het niet tijdig aanleveren van financiële informatie door eiser, heeft het college van burgemeester en wethouders van Geertruidenberg de bijstandsuitkering per 20 mei 2024 opgeschort. Uiteindelijk werd de bijstandsuitkering per 26 januari 2024 ingetrokken en werd een bedrag van € 5.545,07 teruggevorderd. Eiser was het niet eens met deze terugvordering en heeft beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft beoordeeld of het college op goede gronden de terugvordering heeft gehandhaafd. Eiser betwistte de rechtmatigheid van de terugvordering en voerde aan dat het college geen volledige evenredigheidstoets had uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat het college terecht de bijstandsuitkering had ingetrokken, maar dat er een motiveringsgebrek was in het bestreden besluit, omdat het college pas in beroep een evenredigheidstoets had uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, maar dat het college wel het griffierecht en de proceskosten aan eiser moest vergoeden. De proceskostenvergoeding werd vastgesteld op € 3.108,-.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/817 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2025 in de zaak tussen

[eiser] te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. T. Sleeman,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg(college), verweerder.

Samenvatting

1.1.
Deze uitspraak gaat over het besluit van het college van 18 december 2024 (bestreden besluit) over de intrekking en terugvordering van eisers recht op een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW). Eiser is het niet eens met dit besluit. Aan de hand van eisers beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college op goede gronden het bestreden besluit heeft genomen.
1.2.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college terecht eisers bijstandsuitkering heeft ingetrokken per 26 januari 2024 en teruggevorderd over de periode van 26 januari 2024 tot en met 31 mei 2024
.Het beroep is ongegrond, onder toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wegens een inmiddels hersteld motiveringsgebrek van het bestreden besluit. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Inleiding

Feiten en omstandigheden
2.1.
Eiser heeft op 13 februari 2024 een bijstandsuitkering aangevraagd bij het college. Met een besluit van 19 februari 2024 heeft het college aan eiser een bijstandsuitkering toegekend naar de alleenstaandennorm vanaf 26 januari 2024. Per die datum stond eiser ingeschreven op het adres [adres] .
2.2.
Met een brief van 6 mei 2024 heeft het college financiële informatie bij eiser opgevraagd voor een onderzoek naar zijn bijstandsuitkering. Omdat eiser deze informatie niet binnen de gestelde termijn heeft overgelegd, heeft het college met een besluit van 21 mei 2024 eisers bijstandsuitkering vanaf 20 mei 2024 opgeschort. Het college heeft eiser een hersteltermijn geboden om uiterlijk 28 mei 2024 de gevraagde gegevens alsnog te overleggen. Ook is eiser uitgenodigd voor een gesprek op die datum.
2.3.
Eiser is op 28 mei 2024 verschenen op het gesprek bij het college, waar hij een verklaring heeft afgelegd. Aansluitend is een huisbezoek afgelegd aan het uitkeringsadres.
2.4.
Met een besluit van eveneens 28 mei 2024 heeft het college eiser nogmaals een hersteltermijn verleend om uiterlijk 4 juni 2024 de ontbrekende stukken te overleggen.
2.5.
Met een brief van 4 juli 2024 heeft het college eiser uitgenodigd voor een gesprek op 11 juli 2024 en is eiser geïnformeerd dat zijn bijstandsuitkering is geblokkeerd per 1 juni 2024. Eiser heeft op 11 juli 2024 per e-mail aan het college laten weten dat hij niet bij het gesprek aanwezig kon zijn door een verkeersongeval. Hierop heeft het college eiser uitgenodigd voor een gesprek op 18 juli 2024. Eiser is op dit gesprek verschenen, waar hij een verklaring heeft afgelegd. Aansluitend is een huisbezoek afgelegd aan het uitkeringsadres. Vervolgens heeft eiser op 29 juli 2024 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 juli 2024. Ook heeft eiser een verzoek om voorlopige voorziening gedaan bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank.
2.6.
Met een besluit van 21 augustus 2024 (primair besluit) heeft het college eisers bijstandsuitkering ingetrokken per 26 januari 2024 en teruggevorderd over de periode van
26 januari 2024 tot en met 31 mei 2024 tot een bedrag van € 5.545,07 netto, omdat eiser de inlichtingenplicht zou hebben geschonden door het niet hebben van zijn hoofdverblijf binnen de gemeente Geertruidenberg. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en heeft dit besluit betrokken in het lopende verzoek om voorlopige voorziening.
2.7.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft met een uitspraak van
10 september 2024 [1] het verzoek over het besluit van 11 juli 2024 niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek ten aanzien van het besluit van 21 augustus 2024 (primair besluit) afgewezen.
2.8.
Op 16 oktober 2024 heeft de hoorzitting bij de bezwaarschriftencommissie Geertruidenberg (commissie) plaatsgevonden, waar eiser met zijn gemachtigde is verschenen. De commissie heeft op 5 november 2024 advies uitgebracht aan het college. Het college heeft hierop op 18 december 2024 het bestreden besluit genomen, waarin eisers bezwaar conform het advies van de commissie ongegrond is verklaard.
Procesverloop
3.1.
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft daartegen beroep ingesteld bij deze rechtbank. Eiser heeft zijn beroepsgronden nog aangevuld.
3.2.
Het college heeft op de beroepsgronden gereageerd met een verweerschrift.
3.3.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 21 oktober 2025 in Breda. Hierbij waren aanwezig: eiser, zijn gemachtigde en namens het college [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] .

Beoordeling door de rechtbank

Omvang van het geding
4. Tussen partijen zijn de intrekking en beëindiging van eisers bijstandsuitkering conform het bestreden besluit niet langer in geschil. Partijen zijn enkel nog verdeeld over de vraag of het college op goede gronden de terugvordering heeft gehandhaafd.
Standpunt van eiser
5. Eiser betwist de rechtmatigheid van de terugvordering van zijn bijstandsuitkering, omdat het college het gehele bedrag heeft teruggevorderd zonder volledige evenredigheidstoets uit te voeren. Eiser stelt dat de terugvordering in de gegeven omstandigheden voor hem onredelijk bezwarend is. Eiser heeft namelijk in geen tot mindere mate verwijtbaar heeft gehandeld met het schenden van de inlichtingplicht (hij was bezig met de verzorging van zijn zieke moeder), hij ervaart blijvende klachten wegens zijn ongeluk op 14 maart 2024 en hij heeft schulden. Bovendien stelt eiser dat niet alleen naar de gevolgen van de terugvordering moet worden gekeken, maar ook de oorzaken daarvan, waaronder het eigen aandeel van het college. Met deze omstandigheden heeft het college ten onrechte geen rekening gehouden, terwijl het wel bekend was. Matiging of nihil stelling van de terugvordering vanwege de belangenafweging conform uitspraken van de CRvB van 18 april 2024 [2] en 10 december 2024 [3] zou blijk geven van het hanteren van de menselijke maat.
Standpunt van het college
6. Het college heeft in het verweerschrift aangegeven dat tegen de terugvordering inhoudelijk eerder geen bezwaargronden zijn ontvangen. In het kader van dringende redenen heeft het college aangegeven dat het eigen aandeel van de gemeente in de reden voor de terugvordering beperkt is. Er was geen sprake van trage besluitvorming. Verder speelde eisers mantelzorg voor zijn moeder al langer en is dit niet specifiek gestart in deze periode. Het ongeluk vond plaats op 14 maart 2024, wat qua klachten ook geen verklaring geeft over de gehele periode én deze fysieke klachten maken niet dat hij niet kon voldoen aan zijn inlichtingenplicht. De fysieke problemen zijn niet ontstaan door de terugvordering en niet gesteld of gebleken is dat deze zijn verergerd door de terugvordering. Ook blijkt uit het onderzoek niet dat sprake was van wisselend verblijf op twee adressen, omdat op het uitkeringsadres sprake was van extreem laag waterverbruik. Uitgangspunt is dat financiële gevolgen van de terugvordering zich pas voordoen bij de invordering of verrekening en dan geldt bescherming van de beslagvrije voet. In september 2025 is de (inmiddels gebruteerde) vordering ingediend bij SVF Drechtsteden voor een schuldhulpverleningstraject.
Overwegingen van de rechtbank
7.1.
Ter zitting heeft eiser desgevraagd aangegeven dat hij niet kwijtschelding van de terugvordering op grond van artikel 58, zevende lid, van de Participatiewet – zijn aanvankelijke standpunt – het meest passend acht, maar matiging of nihil stelling in verband met dringende redenen op grond van het achtste lid van dat artikel. De rechtbank zal hiervan uitgaan in deze uitspraak.
7.2.
Uit vaste rechtspraak volgt dat het college verplicht is om de kosten van bijstand terug te vorderen voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting. Dit uitgangspunt staat in artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet. Maar indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college op grond van artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet, besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Om al dan niet van deze mogelijkheid gebruik te maken, moet een besluit zijn gebaseerd op een belangenafweging. Daarbij geldt het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald en verder dat met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval rekening wordt gehouden. Die feiten en omstandigheden kunnen zien op de gevolgen van de terugvordering, maar ook op de oorzaak daarvan. De afweging zal een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het evenredigheidsbeginsel, moeten kunnen doorstaan. [4]
7.3.
In beroep heeft eiser verwezen naar de uitspraak van de CRvB van 10 december 2024 [5] . De rechtbank overweegt dat de CRvB in deze uitspraak een ruimere invulling heeft gegeven aan het begrip ‘dringende redenen’ om geheel of gedeeltelijk van terugvordering te kunnen afzien. Zo moet bij de belangenafweging niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de terugvordering, maar ook met de oorzaken daarvan. Daarbij kan dus ook worden betrokken wat het eigen aandeel van de bijstandverlenende instantie is in het ontstaan van feitelijke grondslag van de terugvordering. Bij de belangenafweging moet de bijstandverlenende instantie zich ook nog steeds rekenschap geven van de gevolgen die de terugvordering voor de betrokkene heeft. Van belang is aan de andere kant ook het eigen aandeel van de betrokkene in de ontstane situatie. De rechtbank overweegt dat eiser terecht heeft aangevoerd dat het college geen volledige evenredigheidstoets heeft uitgevoerd door ten onrechte geen toepassing gegeven aan bovenstaande uitspraak. Ook geeft het bestreden besluit geen blijk van een eventuele beperkte evenredigheidstoets. Ter zitting heeft het college desgevraagd aangegeven dat er geen sprake is dringende redenen en dat eiser dit niet eerder dan in beroep heeft aangevoerd, maar dit standpunt volgt de rechtbank niet. In het dossier bevinden zich namelijk schuldenoverzichten en in het bezwaarschrift en op de hoorzitting bij de commissie heeft eiser zijn precaire financiële situatie en overige persoonlijke omstandigheden benoemd. Omdat het college naar aanleiding daarvan geen evenredigheidstoets heeft uitgevoerd, kleeft er een gebrek aan het bestreden besluit.
7.4.
De rechtbank stelt vast dat het college in beroep alsnog een evenredigheidstoets heeft uitgevoerd op basis van alle uit het dossier bekende omstandigheden. Ter zitting heeft het college hier desgevraagd nog een toelichting op gegeven. Eiser heeft hier op zitting ook op gereageerd en stelt dat het eigen aandeel van het college reden is tot matiging dan wel nihil stelling van de terugvordering, omdat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom vanaf 26 januari 2024 is teruggevorderd en niet pas vanaf april of mei 2024. De rechtbank overweegt dat dit standpunt in wezen een bestrijding is van de juistheid van de intrekking van zijn bijstandsuitkering, maar conform het beroepschrift en wat met partijen ter zitting is vastgesteld met betrekking tot de omvang van het geding staat artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) eraan in de weg dat in deze uitspraak de juistheid van de intrekking en dus ook de periode waarop de terugvordering betrekking heeft worden beoordeeld. Verder overweegt de rechtbank dat uit vaste rechtspraak volgt dat het eigen aandeel van het college aanleiding kan zijn voor geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering wanneer fouten van het college tot de terugvordering hebben geleid of (te) trage besluitvorming heeft gezorgd voor een onnodig hoog terug te betalen bedrag [6] . Eiser heeft ter zitting ook een beroep gedaan op de menselijke maat en heeft daarbij gewezen op zijn persoonlijke omstandigheden. Omdat de periode waarover is ingetrokken en teruggevorderd in rechte vaststaat en eiser naar het oordeel van de rechtbank niet heeft aangevoerd – en ook niet anderszins uit het dossier is gebleken – dat sprake is van een handelen of nalaten van het college waardoor de terugvordering onnodig zou zijn opgelopen, dienen de gevolgen van de terugvordering in beginsel voor rekening en risico van eiser te blijven. De rechtbank ziet in de dossierstukken niet het door eiser genoemde verband tussen zijn psychische gesteldheid en de voorliggende terugvordering. Alle overige feiten en omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende meegewogen in de evenredigheidstoets in het verweerschrift. Wat betreft de financiële gevolgen van de terugvordering is in vaste rechtspraak meermaals overwogen dat daar in beginsel voldoende rekening mee wordt gehouden bij de invordering. [7]
De rechtbank concludeert dat het college in eisers situatie zowel bij de oorzaak als bij de gevolgen van de terugvordering alle relevante feiten en omstandigheden bij de beoordeling van de dringende reden voldoende heeft meegewogen en terecht tot de conclusie is gekomen dat geen sprake is van een dringende reden.
7.5.
Omdat het college niet eerder dan in beroep een volledige evenredigheidstoets heeft uitgevoerd, kleeft aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek. De rechtbank zal dit gebrek passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat niet aannemelijk is dat eiser door het gebrek is benadeeld. Inhoudelijk verandert er dus niets voor eiser.

Conclusie en gevolgen

8.1.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat er voor eiser niets verandert. Omdat er sprake was van een gebrek en artikel 6:22 van de Awb is toegepast, moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten.
8.2.
Het college moet dus de proceskostenvergoeding aan eiser betalen. Deze proceskostenvergoeding stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.108,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 647,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Dit betekent dat de totaal te vergoeden proceskosten neerkomen op een bedrag van € 3.108,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 53,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 3.108,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 15 december 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:69, eerste lid
De bestuursrechter doet uitspraak op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting.
Participatiewet
Artikel 17
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 40
1. Het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 54
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Gepubliceerd onder ECLI-nummer: ECLI:NL:RBZWB:2024:6241.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 10 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2192.
4.Zie de uitspraak van de CRvB van 19 augustus 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1260. Hierin wordt met betrekking tot terugvorderingen verwezen naar de uitspraken van 10 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2192-2195.
5.Zie de uitspraak van de CRvB van 10 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2192.
6.Zie de uitspraak van de CRvB van 10 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2192, in het bijzonder r.o. 4.9.5.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 11 september 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1339.