ECLI:NL:RBZWB:2025:8889

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2025
Publicatiedatum
15 december 2025
Zaaknummer
25/564 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen definitieve berekening WIA-uitkering en terugvordering van te veel uitbetaalde WIA-uitkering

Op 15 december 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de definitieve berekening van de WIA-uitkering van de eiser over het jaar 2023 en de terugvordering van te veel uitbetaalde WIA-voorschotten. Eiser, die eerder als verkoopleider werkzaam was, had in 2019 gezondheidsklachten en vroeg in 2021 een WIA-uitkering aan. Het UWV had vastgesteld dat eiser te veel voorschotten had ontvangen, wat leidde tot een terugvordering van € 8.883,54. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij op basis van gesprekken met het UWV had verwacht dat zijn uitkering zou stijgen, niet dat hij zou moeten terugbetalen. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had gehandeld en dat eiser niet had aangetoond dat er sprake was van een schending van het vertrouwensbeginsel. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de terugvordering in stand blijft. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/564 WIA

uitspraak van 15 december 2025 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] uit [plaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Samenvatting

1.1.
Deze uitspraak gaat over de definitieve berekening van eisers recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) over het jaar 2023 en de terugvordering van de te veel uitbetaalde WIA-uitkering over dat jaar.
1.2.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het UWV terecht de hoogte van de terugvordering van eisers WIA-voorschotten heeft gewijzigd naar € 8.883,54. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
1.3.
Onder 2 staan de feiten en omstandigheden die van belang zijn. Onder 3 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 4 en 5 zijn de grondslag van het besluit en het wettelijk kader opgenomen. Onder 6 en 7 zijn de standpunten van partijen opgenomen. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 8. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Feiten en omstandigheden

2. Eiser is werkzaam geweest als verkoopleider bij [bedrijf] B.V. voor gemiddeld 39,77 uur per week. Voor dat werk is hij op 11 februari 2019 uitgevallen vanwege belemmerende gezondheidsklachten. Na opbouw in eigen werk is eiser op 10 februari 2020 volledig hersteld verklaard. Vervolgens is hij op 28 februari 2020 wederom uitgevallen wegens toegenomen gezondheidsklachten. Na gedeeltelijke werkhervatting heeft eiser in september/oktober 2020 gewerkt als marketing sales specialist voor laatstelijk 32 uur per week met uitzicht op de functie marketing manager. Eiser bereikte op 25 februari 2021 het einde van de wachttijd. Vervolgens heeft eiser bij het UWV een WIA-uitkering aangevraagd.

Procesverloop

3.1.
Met een besluit van 11 mei 2021 heeft het UWV aan eiser een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend vanaf 26 februari 2021 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van arbeidsongeschiktheid van 56,68%. Vervolgens heeft het UWV met een besluit van
27 oktober 2021 eisers loongerelateerde WGA-uitkering omgezet naar een WGA-loonaanvullingsuitkering vanaf 26 december 2021. Het UWV heeft eiser meegedeeld dat uitbetaling van zijn uitkering middels een voorschot verloopt op basis van een schatting van zijn inkomsten, waarna eiser nog een brief met een definitieve berekening zal ontvangen op basis van gegevens van de Belastingdienst.
3.2.
Met een wijzigingsformulier van 30 december 2021 heeft eiser aangegeven dat hij vanaf 1 januari 2022 werkzaamheden als zelfstandige zal gaan verrichten met als geschatte jaarinkomsten € 12.000,-. Op 16 oktober 2023 heeft het UWV telefonisch contact opgenomen met eiser over de definitieve berekening van eisers WIA-uitkering over het jaar 2022. In dit gesprek is onder andere gesproken over eisers inkomsten in de jaren 2022 en 2023. Naar aanleiding van dit gesprek heeft het UWV met een besluit van 16 oktober 2023 eisers definitieve WIA-uitkering over het jaar 2022 berekend en de te veel betaalde WIA-voorschotten over 2022 ingehouden op eisers voorschot van november 2023.
3.3.
Met een besluit van 8 oktober 2024 (primair besluit) heeft het UWV de hoogte van eisers WIA-uitkering over het jaar 2023 definitief berekend met inkomensgegevens die het UWV van de Belastingdienst heeft ontvangen. Het UWV heeft eiser in dit besluit meegedeeld dat hij over het jaar 2023 € 10.693,14 bruto te veel aan voorschot heeft ontvangen, hij dit bedrag moet terugbetalen aan het UWV en hij vanaf 1 oktober 2024 geen voorschot meer ontvangt. Eiser is het niet eens met dit besluit en heeft daarom bezwaar gemaakt.
3.4.
Na de hoorzitting van 8 november 2024 heeft het UWV met een besluit van
13 december 2024 (bestreden besluit) eisers bezwaar gegrond verklaard en de hoogte van de terugvordering gewijzigd naar € 8.883,54 bruto. Het UWV heeft namelijk geoordeeld dat eiser niet meer hoeft terug te betalen over de maanden november en december 2023, omdat het UWV het voorschot vanaf 1 november 2023 op nihil had moeten vaststellen. Het UWV heeft eisers proceskosten, bestaande uit reiskosten, vergoed. Eiser is het niet eens met dit besluit en heeft daarom bij deze rechtbank beroep ingesteld.
3.5.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
3.6.
De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2025 in Breda op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en namens het UWV mr. M.B.A. van Grinsven.

Beoordeling door de rechtbank

Grondslag bestreden besluit
4. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser – na verrekening van zijn inkomsten met de uitbetaalde WIA-voorschotten – een bedrag van
€ 8.883,54 bruto te veel heeft ontvangen over de periode van 1 januari 2023 tot en met
31 oktober 2023.
Wettelijk kader
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt van eiser
6. Eiser heeft in beroep – evenals in bezwaar – in de kern aangevoerd dat het onterecht is dat het UWV de te veel betaalde WIA-voorschotten van hem heeft teruggevorderd. Het UWV heeft eiser telkens laten weten dat zijn WIA-uitkering hoger zou worden als hij meer zou gaan verdienen. Eiser snapt niet waarom het UWV doet alsof hij ‘fout’ is geweest van januari 2023 tot en met oktober 2023. Eiser voelt zich onrechtvaardig behandeld door het UWV. Eiser verwachtte op basis van gesprekken met het UWV (mevrouw [persoon] ) juist een nabetaling van € 10.000,- tot € 12.000,- over het jaar 2023 in plaats van een terugvordering. Het UWV moet verantwoordelijkheid nemen voor de gemaakte fout. Door het bestreden besluit ervaart eiser spanning en zijn er (maandelijks) grote financiële gevolgen. Ter zitting heeft eiser desgevraagd aangegeven dat hij een beroep heeft willen doen op het vertrouwensbeginsel.
Standpunt van het UWV
7. Het UWV heeft in het verweerschrift aangevoerd dat eisers beroepsgronden een herhaling zijn van zijn bezwaargronden. Omdat het inkomen als zelfstandige pas achteraf definitief kan worden bepaald, betaalt het UWV de WIA-uitkering op voorschotbasis uit, waarbij het te veel betaalde wordt teruggevorderd. Dit is ook in de voorschotbeslissingen aan eiser kenbaar gemaakt. Eiser dient dus te allen tijde rekening te houden met wijzigingen. Los hiervan was of kon het eiser ook redelijkerwijs duidelijk zijn op basis van de winstcijfers dat hij te veel aan WIA-voorschotten had ontvangen, gelet ook op het (grote) verschil in fiscale winst over 2022 en 2023. In 2022 was er ook sprake van een te veel ontvangen voorschot, terwijl op dat moment de winst beduidend lager was. Daarnaast was de WIA-uitkering gebaseerd op eisers SV-loon als verkoopleider van € 71.354,83 en kon het met een fiscale winst in 2023 van € 102.756,- redelijkerwijs duidelijk zijn dat de WIA-uitkering onverschuldigd werd betaald. Het UWV ziet geen aanleiding om van terugvordering af te zien over de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 oktober 2023. Eiser heeft er zelf voor gekozen om geen wijzigingsformulier in te vullen, waardoor het UWV pas bij het telefoongesprek van 16 oktober 2023 met eiser heeft gesproken over zijn inkomen. Het UWV heeft niet het doel om zo min mogelijk uitkering te betalen, zoals eiser stelt. Ook is het UWV niet van mening dat eiser fout is geweest tot en met oktober 2023. Dit leidt echter niet tot de conclusie dat de terugvordering niet evenredig is. Een WIA-uitkering is een ‘vangnet’ voor gederfde inkomsten wegens arbeidsongeschiktheid. Het besluit tot terugvordering is reparatoir van aard en dus niet gericht op sanctionering maar op herstel in de rechtmatige toestand. De (maandelijkse) financiële gevolgen die eiser groot noemt en de spanning die dat volgens eiser voor zijn gezin en de toekomst teweegbrengt, zijn voor het UWV geen dringende redenen om (verder) van terugvordering af te zien. De terugvordering is al twee maanden gematigd wegens het eigen aandeel van het UWV. Daarnaast heeft eiser bij de invordering zo nodig bescherming van de beslagvrije voet en is er een betalingsregeling getroffen van € 150,- per maand. De door eiser genoemde, niet met medische stukken onderbouwde, spanning is onvoldoende (concreet) om tot een ander oordeel te komen. Het UWV ziet geen aanleiding om het standpunt te wijzigen en verwijst naar de overwegingen in het bestreden besluit.

Overwegingen van de rechtbank

8.1.
De rechtbank zal eerst het beroep op strijd met het vertrouwensbeginsel bespreken. Hierna bespreekt de rechtbank het beroep op dringende redenen om van de terugvordering van de WIA-voorschotten af te zien.
Vertrouwensbeginsel
8.2.
Ter zitting heeft eiser zijn beroepsgronden desgevraagd toegelicht en daarbij aangegeven dat hij heeft bedoeld dat het UWV het vertrouwensbeginsel heeft geschonden met het bestreden besluit, aangezien het UWV in (telefoon)gesprekken vóór 16 oktober 2023 de verwachting heeft gewekt dat hij juist extra geld zou krijgen na de verstrekte WIA-voorschotten, omdat hem werd verteld dat hij meer uitkering zou krijgen als hij meer ging verdienen.
8.3.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in de eerste plaats vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [1] Hiervan is de rechtbank niet gebleken. Ook heeft eiser niet met bewijsstukken onderbouwd dat toezeggingen aan hem zijn gedaan door het UWV omtrent een eventuele terugvordering. Eisers grond slaagt dus niet.
Dringende redenen
8.4.
Vervolgens beoordeelt de rechtbank of het UWV terecht tot terugvordering van de aan eiser te veel betaalde WIA-voorschotten over de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 oktober 2023 (te beoordelen periode) is overgegaan. Volgens eiser zijn er dringende redenen aanwezig op grond waarvan het UWV had moeten afzien van terugvordering. De rechtbank volgt dit standpunt niet.
8.5.
De rechtbank stelt voorop dat aan het verlenen van een voorschot inherent is dat de definitieve hoogte van de uitkering nog niet vaststaat en dat dit er toe kan leiden dat achteraf blijkt dat het voorschot te hoog is geweest en dat een te veel betaald bedrag moet worden terugbetaald. Dit is aan eiser meegedeeld in de voorschotbesluiten. Ook is in deze besluiten vermeld dat de uitkering definitief wordt berekend op basis van gegevens van de Belastingdienst. Eiser moest er dus rekening mee houden dat deze gegevens zouden kunnen leiden tot een lagere uitkering dan het voorschot en daarmee tot een terugvordering daarvan.
8.6.
Niet in geschil is dat het maandelijkse inkomen van eiser in de te beoordelen periode conform zijn inkomsten in dat jaar uit arbeid als zelfstandige door het UWV is berekend conform de daarvoor geldende regels in artikel 4:1 van het Algemeen inkomensbesluit sociale verzekeringswetten. De op basis hiervan getrokken conclusie van het UWV dat in de te beoordelen periode aan eiser te veel WIA-voorschotten zijn betaald ter hoogte van het teruggevorderde bedrag, betwist eiser niet. Het geschil spitst zich daarom uitsluitend toe op de vraag of het UWV terecht is overgegaan tot het terugvorderen van de in dat jaar te veel betaalde WIA-voorschotten.
8.7.
Artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA verplicht het UWV terug te vorderen wat onverschuldigd is betaald. De bevoegdheid om daarvan geheel of gedeeltelijk af te zien is op grond van het zesde lid van dat artikel beperkt tot situaties waarin dringende redenen aanwezig zijn.
8.8.
Bij zijn tussenuitspraak van 18 april 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) zijn uitleg van de dringende reden verruimd. De CRvB ziet het begrip dringende reden (voortaan) als een open norm waarbinnen het UWV, tegenover het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald, de relevante feiten en omstandigheden zodanig moet afwegen dat die afweging een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zal kunnen doorstaan. Daarbij moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de herziening en terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Daarbij dienen alle relevante feiten en omstandigheden te worden betrokken, waaronder de vraag wat het eigen aandeel van het UWV is in de redenen voor herziening en/of terugvordering. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan eigen fouten van het UWV of trage besluitvorming. Van belang is ook het eigen aandeel van de betrokkene in de ontstane situatie: is sprake van een bewuste schending van de inlichtingenverplichting, een onoplettendheid, of een situatie waarin een betrokkene geen verwijt gemaakt kan worden, maar hij wel heeft moeten begrijpen dat hij te veel aan uitkering ontving. [2]
8.9.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV in de situatie van eiser, zowel bij de oorzaak als bij de gevolgen van de terugvordering, alle relevante feiten en omstandigheden meegewogen en geen aanleiding hoeven te zien om op grond van een dringende reden geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Dit betekent dat de terugvordering in stand blijft. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
8.10.
De rechtbank is niet gebleken dat het UWV een aandeel heeft gehad in de oorzaak van de terugvordering over de te beoordelen periode. Het is niet zo dat door onjuiste of onvolledige informatie van het UWV ten onrechte een te hoog voorschot is verleend en dat het UWV daarmee een aandeel in de terugvordering heeft gehad. Het is niet aan het UWV om de juistheid van de door eiser opgegeven inkomsten tussentijds te controleren, maar het ligt op de weg van eiser om eventuele wijzigingen tijdig bij het UWV te melden. De definitieve vaststelling van de WIA-uitkering van eiser over het jaar 2023 heeft het UWV, zoals aangegeven in het voorschotbesluit, gebaseerd op de voorlopige aanslag inkomstenbelasting (IB) van de Belastingdienst. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting volgt dat het UWV niet eerder dan op 16 oktober 2023 bekend werd met eisers hogere inkomsten uit arbeid als zelfstandige in 2023, toen het UWV zélf – naar aanleiding van de ontvangen aanslag IB 2022 – telefonisch contact met eiser opnam over de definitieve vaststelling van zijn WIA-uitkering over het jaar 2022. Verder ontbraken signalen op basis waarvan het UWV op de hoogte was of had kunnen zijn van het feit dat eisers inkomsten uit arbeid als zelfstandige hoger waren geworden.
8.11.
In het bestreden besluit heeft het UWV ervoor gekozen niet langer de aan eiser betaalde WIA-voorschotten over de maanden november 2023 en december 2023 terug te vorderen, maar wel nog over de maanden januari 2023 tot en met oktober 2023. Ten aanzien van deze periode oordeelt de rechtbank dat de oorzaak van de terugvordering gelegen is in het hoger uitvallen van eisers inkomsten uit arbeid als zelfstandige en het feit dat eiser dit niet tijdig heeft doorgegeven aan het UWV. De noodzaak tot het doorgeven van wijzigingen is uitdrukkelijk benoemd in de voorschotbesluiten. Doordat eiser niet eerder dan op
16 oktober 2023 heeft gemeld dat zijn inkomsten uit arbeid als zelfstandige hoger waren geworden, is de verstrekking van WIA-voorschotten in de te beoordelen periode door het UWV gecontinueerd op basis van de eerder bij het UWV bekende gegevens. Zoals onder 8.3. is overwogen, slaagt eisers stelling dat hem in (telefoon)gesprekken door het UWV is meegedeeld dat zijn WIA-uitkering hoger zou worden als hij meer zou gaan verdienen niet, nu deze niet met bewijsstukken is onderbouwd.
8.12.
Verder is de rechtbank niet gebleken dat er een onredelijk lange tijd verstreken is tussen de ontvangst van de voorlopige aanslag IB door het UWV en het nemen van het primaire besluit. De hoogte van het terugvorderingsbedrag is bovendien over de te beoordelen periode niet opgelopen als gevolg van eventueel stilzitten door het UWV, nu de definitieve vaststelling van de WIA-uitkering ziet op het kalenderjaar 2023, een afgebakende periode.
8.13.
Wat betreft de financiële gevolgen van de terugvordering acht de rechtbank van belang dat het UWV met eiser een betalingsregeling is overeengekomen die tot op heden correct wordt nagekomen. Op basis van een eigen opgave van aflossingsruimte betaalt eiser vanaf november 2024 maandelijks af op de terugvordering. Het UWV heeft voldoende rekening gehouden met de financiële gevolgen van de terugvordering. Dat eiser stelt door de terugvordering spanningen te ervaren en grote financiële gevolgen te ondervinden, is – zeker nu dit niet met bewijsstukken is onderbouwd – onvoldoende voor het oordeel dat de terugvordering ontoelaatbare of onevenredige gevolgen heeft. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het feit dat een bedrag moet worden terugbetaald terwijl eiser daar niet op had gerekend, onvoldoende is voor het oordeel dat de terugvordering niet terecht zou zijn.
8.14.
Wat hiervoor is overwogen, leidt tot de conclusie dat eisers beroepsgronden niet slagen. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Ter zitting is besproken dat eiser zich desgewenst tot het UWV kan wenden met een verzoek om kwijtschelding van (een deel van) het openstaande bedrag.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat er voor eiser niks verandert. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid vanmr. A.M. Pasmans, griffier, op 15 december 2025en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage wettelijk kader

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA)
Artikel 5 van de Wet WIA luidt:
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 77 van Wet WIA luidt, voor zover relevant:
1. Een uitkering die op grond van deze wet alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 76 door het UWV onverschuldigd is betaald of verstrekt wordt door het UWV teruggevorderd.
3. In afwijking van het eerste lid kan het UWV besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien degene van wie wordt teruggevorderd:
d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.
6. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 9 april 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:568.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 3 september 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1351, met verwijzing naar de tussenuitspraak van de CRvB van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.