ECLI:NL:RBZWB:2025:852

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
23/10506
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar inzake kostenvergoeding door de inspecteur van de belastingdienst

Op 7 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen [belanghebbende] BV en de inspecteur van de belastingdienst. De rechtbank beoordeelt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 19 september 2023, waarin het verzoek om een integrale kostenvergoeding werd afgewezen en een forfaitaire kostenvergoeding van € 740 werd toegekend. Tijdens de zitting op 24 januari 2025 heeft belanghebbende verklaard het verzoek om een integrale kostenvergoeding in te trekken, op voorwaarde dat de inspecteur afziet van het opleggen van een nieuwe naheffingsaanslag. De inspecteur heeft dit bevestigd in een brief van 4 februari 2025. Hierdoor heeft belanghebbende geen verzoek meer gedaan voor de integrale kostenvergoeding, maar heeft de inspecteur zich akkoord verklaard met een verhoogde forfaitaire kostenvergoeding van € 1.618. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor wat betreft de kostenvergoeding, en de inspecteur veroordeeld tot betaling van de kostenvergoeding van € 1.618 voor de bezwaarfase en € 907 voor de beroepsfase, evenals het griffierecht van € 365. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/10506

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] BV, gevestigd in [plaats], belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de gegronde uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 19 september 2023. In die uitspraak heeft de inspecteur het verzoek om een integrale kostenvergoeding voor belanghebbende afgewezen en een forfaitaire kostenvergoeding van € 740 toegekend.
1.1.
De rechtbank heeft beroep op 24 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, in de persoon van haar bestuurders [naam 1] en [naam 2], de gemachtigde van belanghebbende, mr. R. Scherpenisse, en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1], [inspecteur 2] en mr. [inspecteur 3].

Beoordeling door de rechtbank

2. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard het verzoek om een integrale kostenvergoeding voor de bezwaarfase in te trekken op voorwaarde dat de inspecteur toezegt af te zien van het opleggen van een nieuwe naheffingsaanslag met betrekking tot de controle die op 14 juni 2021 bij belanghebbende is uitgevoerd.
2.1.
Bij brief van 4 februari 2025 heeft de inspecteur verklaard af te zien van het opleggen van een nieuwe naheffingsaanslag met betrekking tot de controle die op 14 juni 2021 bij belanghebbende is uitgevoerd. Gelet hierop doet belanghebbende niet langer een verzoek tot toekenning van een integrale kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
2.2.
Voor dat geval heeft de inspecteur zich ter zitting akkoord verklaard met een forfaitaire kostenvergoeding in verband met de behandeling van het bezwaar ten bedrage van € 1.618 in plaats van het in de bezwaarfase toegekende bedrag van € 740. [1]
2.3.
De rechtbank heeft dienovereenkomstig beslist.
Conclusie en gevolgen
3. Het beroep is gegrond.
3.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten in beroep. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
3.2.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907. De wegingsfactor bedraagt 0,5 omdat de zaak in beroep alleen gaat over de hoogte van de proceskostenvergoeding. [2] De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding voor de beroepsfase bedraagt dan in totaal € 907.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de kostenvergoeding;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.618 kostenvergoeding aan belanghebbende voor de bezwaarfase;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 907 proceskostenvergoeding aan belanghebbende voor de beroepsfase;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier, op 7 maart 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde uitspraak op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [3]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad, 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060 en artikel 14 van het Besluit van 18 december 2024, Staatsblad 2024, 441 (Eindejaarsbesluit 2024).
2.Vgl. Hof Den Bosch 7 augustus 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2524.
3.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.