ECLI:NL:RBZWB:2025:840

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
BRE 24/6710
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit door heffingsambtenaar in WOZ-zaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 februari 2025, wordt het beroep van belanghebbende behandeld tegen de heffingsambtenaar van SaBeWa. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van 2023, maar de heffingsambtenaar heeft niet tijdig beslist. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de heffingsambtenaar niet binnen de wettelijke termijn heeft gereageerd op het bezwaar. De rechtbank wijst erop dat belanghebbende de heffingsambtenaar op 25 januari 2024 in gebreke heeft gesteld, waarna de termijn voor het nemen van een besluit is verstreken. De rechtbank legt de heffingsambtenaar een dwangsom op van € 50,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast stelt de rechtbank de reeds verschuldigde dwangsom vast op € 1.442,-. De rechtbank bepaalt ook dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 51,- en proceskosten van € 113,38 aan belanghebbende moet vergoeden. Het verzoek om immateriële schadevergoeding wordt afgewezen, omdat de redelijke termijn van twee jaar niet is overschreden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/6710

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. J.W. Vugts),
en

de heffingsambtenaar van SaBeWa, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat belanghebbende heeft ingesteld, omdat de heffingsambtenaar volgens haar niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 23 maart 2023 tegen de WOZ-beschikking 2023.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Belanghebbende heeft het bezwaarschrift per e-mail ingediend op 23 maart 2023. De heffingsambtenaar moet op het bezwaarschrift beslissen in het kalenderjaar waarin het bezwaarschrift is ontvangen [2] . De termijn waarbinnen de heffingsambtenaar moet beslissen is inmiddels voorbij. Belanghebbende heeft de heffingsambtenaar op 25 januari 2024 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan de heffingsambtenaar worden opgelegd?
4. Omdat de heffingsambtenaar nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de heffingsambtenaar dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de heffingsambtenaar dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
Welke dwangsom wordt aan de heffingsambtenaar opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat de heffingsambtenaar een dwangsom van € 50,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door de heffingsambtenaar. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
6. Belanghebbende heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [3]
6.1.
De heffingsambtenaar heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De maximale dwangsom is in dit geval verschuldigd en bedraagt € 1.442,-.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat belanghebbende gelijk krijgt, de heffingsambtenaar de onder 4. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de heffingsambtenaar de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd. De rechtbank stelt ook de door de heffingsambtenaar al verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442,-.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding voor haar proceskosten voor de beroepsfase. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 113,38 [4] omdat de gemachtigde van belanghebbende een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Daarbij heeft de rechtbank een factor 0,25 toegepast, aangezien het moment waarop de heffingsambtenaar niet tijdig was met het nemen van het besluit, hetgeen gelijk wordt gesteld met een besluit, in 2024 is gelegen. [5] De rechtbank ziet, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 17 januari 2025 [6] , geen aanleiding om de factor 0,25 achterwege te laten. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Voor een vergoeding van kosten voor de bezwaarfase is (nog) geen aanleiding, omdat de bezwaarfase nog niet is afgerond.
7.2.
De rechtbank acht zich als bestuursrechter niet bevoegd een oordeel te geven over de vraag of een bedrag aan proceskostenvergoeding moet worden overgemaakt naar de rekening van een ander dan de belanghebbende. Uitsluitend de burgerlijke rechter is bevoegd te oordelen in een geschil over een dergelijke vraag. [7]
7.3.
Belanghebbende heeft verzocht om een immateriële schadevergoeding. Belanghebbende heeft het bezwaarschrift ingediend op 23 maart 2023. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn van twee jaar niet is overschreden. Het verzoek om immateriële schadevergoeding wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de heffingsambtenaar op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende een dwangsom van € 50,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- stelt de door de heffingsambtenaar te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 51,- aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 113,38 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 18 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 236 van de Gemeentewet.
3.Dit staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
4.1 punt van € 907, een wegingsfactor 0,5 (licht) en een factor 0,25.
5.Artikel 30a, tweede lid, van de Wet WOZ.
7.Hoge Raad 31 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:156.