In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 februari 2025, wordt het beroep van belanghebbende behandeld tegen de heffingsambtenaar van SaBeWa. Belanghebbende had op 30 maart 2023 bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking voor een object, maar de heffingsambtenaar heeft niet tijdig beslist. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de heffingsambtenaar niet binnen de wettelijke termijn heeft gereageerd op het bezwaar. De rechtbank maakt gebruik van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en doet uitspraak zonder zitting.
De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar in gebreke is gesteld op 19 januari 2024 en dat de beslistermijn inmiddels is verstreken. De rechtbank verplicht de heffingsambtenaar om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens wordt een dwangsom van € 50,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank stelt de dwangsom vast op € 1.442,-, omdat de heffingsambtenaar de hoogte van de dwangsom niet zelf heeft vastgesteld.
Belanghebbende heeft ook verzocht om een immateriële schadevergoeding, maar dit verzoek wordt afgewezen omdat de redelijke termijn van twee jaar niet is overschreden. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 51,- en een proceskostenvergoeding van € 113,38 aan belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze beslissing.