4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1
Aanleiding onderzoek Pamukkale
Op 1 november 2022 werd het opsporingsonderzoek Pamukkale gestart. Dit onderzoek richtte zich op de invoer van verdovende middelen binnen Nederlands grondgebied en witwassen. Dit onderzoek is gestart naar aanleiding van verstrekte TCI informatie dat [medeverdachte 1] samen met anderen betrokken zou zijn bij de invoer van grote hoeveelheden cocaïne via verschillende havens. Hij zou in een partij cocaïne van tientallen miljoenen euro’s hebben geïnvesteerd. [medeverdachte 1] zou de verdiensten investeren in panden in Marbella die hij veelal op naam zou zetten van zijn zoon. Gebleken was ook dat [verdachte] , de zoon van [medeverdachte 1] , in het onderzoek TELEAC op 1 augustus 2022 was aangehouden op grond van een verdenking van de handel in harddrugs en witwassen. Uit dit onderzoek was naar voren gekomen dat [verdachte] over deze handel en het overbrengen van grote contante geldbedragen naar Marbella contact had met medeverdachten. Uit het verdere onderzoek bleek dat [medeverdachte 1] en [verdachte] contact hadden met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 11] , vermoedelijk in het kader van onder meer overtredingen van de Opiumwet, overtredingen van de Geneesmiddelenwet en witwassen. Dit heeft in dit onderzoek voor alle voornoemde personen tot diverse verdenkingen van strafbare feiten geleid.
4.3.2.2
De rechtmatigheid van het verkregen bewijs
4.3.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat al het bewijs onrechtmatig is verkregen omdat in de onderzoeken 26Samber en 26Lytham de Exclu-server onrechtmatig is getapt en gehackt. Daaraan is ten grondslag gelegd:
- De rechter-commissaris heeft niet in redelijkheid kunnen besluiten om machtiging tot tappen en hacken te verlenen omdat de artikelen 126t en 126uba van het Wetboek van Strafvordering (Sv) daartoe geen basis bieden nu niet in redelijkheid kan worden gezegd dat ten aanzien van alle gebruikers van Exclu sprake is van een verdenking van het in georganiseerd verband plegen van ernstige misdrijven (als omschreven in artikel 67, lid 1, Sv) dan wel 8-jaarsfeiten;
- De inzet van bulkinterceptie en hacken is in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit omdat minder ingrijpende middelen (ogenschijnlijk) wel mogelijk waren. De verdediging heeft dit onvoldoende mogen onderzoeken;
- De verdediging heeft de juistheid, volledigheid, integriteit en herleidbaarheid van de gegevens en dus de betrouwbaarheid daarvan niet kunnen onderzoeken en toetsen, doordat geen toegang is verleend tot hiervoor essentiële informatie zoals met name de ruwe dataset.
Op grond van deze argumenten concludeert de verdediging dat sprake is van schending van de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (verder: EVRM), wat moet leiden tot bewijsuitsluiting en integrale vrijspraak.
Voor het volledige standpunt van de verdediging wordt verwezen naar de als bijlage aan dit vonnis gehechte pleitnota.
4.3.2.2.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie stelt dat alle (herhaalde) verweren van de verdediging over de Exclu-data moeten worden verworpen, nu daartoe geen nieuwe feiten en omstandigheden als onderbouwing zijn aangevoerd. Zij herhaalt hierover haar eerder ingenomen standpunt, dat de beschikbare Exclu-data rechtmatig is verkregen en als betrouwbaar bewijs is aan te merken. De Exclu-data is verkregen op basis van vorderingen en machtigingen in onderzoek 26Lytham waar een verdenking ex artikel 126o Sv tegen alle gebruikers van Exclu onder ligt en waarvan alle verantwoordingsstukken aan het dossier van onderhavige zaak zijn gevoegd. Onderzoek 26Lytham heeft steeds plaatsgevonden met machtigingen van de rechter-commissaris. Met de afgegeven machtigingen heeft een rechterlijke beoordeling plaatsgevonden van de rechtmatigheid, subsidiariteit en proportionaliteit.
De verkregen data is betrouwbaar. Dit kan worden afgeleid uit het feit dat er leesbare data is verkregen. De betrouwbaarheid wordt verder onderbouwd door het NFI-rapport daarover. Ook het NFI concludeert dat de leesbare berichten betrouwbaar zijn. Deze kunnen namelijk alleen worden gelezen als de sleutels correct zijn verkregen. Er is dan ook geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de overige meegekregen informatie/data met betrekking tot bijvoorbeeld tijd en/of plaats niet correct zou zijn.
De ontsleutelde berichten zijn dan ook rechtmatig verkregen en betrouwbare bewijsmiddelen. Er is geen sprake van schending van artikel 6 en/of 8 EVRM. Er is sprake van een eerlijk proces.
Voor het volledige standpunt van het Openbaar Ministerie wordt verwezen naar het als bijlage aan dit vonnis gehechte requisitoir.
4.3.2.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De verschillende onderzoeken
Onderzoek 26Samber is een titel IVa-onderzoek. Dergelijke onderzoeken betreffen de bijzondere bevoegdheden tot opsporing van vermoedelijk begane strafbare feiten (conform de regeling in artikel 126g-126ni Sv). Onderzoek 26Samber richt zich op de (NN) rechts- en/of natuurlijke perso(o)n(en) betrokken bij het aanbieden van versleutelde communicatie onder het merk Exclu.
Onderzoek 26Lytham is een titel V-onderzoek. Dergelijke onderzoeken betreffen de bijzondere bevoegdheden tot opsporing voor het onderzoek naar het beramen of plegen van ernstige misdrijven in georganiseerd verband (conform de regeling in artikel 126o126ui Sv). Onderzoek 26Lytham richt zich op de (onbekende) gebruikers van Exclu. De doelstelling van onderzoek 26Lytham is het identificeren van de NN-gebruikers van Exclu. Deze informatie wordt vervolgens uitgegeven aan titel IVa-doelonderzoeken, waaronder onderzoek Pamukkale ook wordt begrepen.
De gedragingen waarover de verdediging zich beklaagt zijn verricht in het kader van het strafrechtelijke onderzoek 26Lytham. Dat onderzoek zag niet op strafbare feiten die door verdachte zouden zijn gepleegd.
Dat een vormverzuim is begaan in een ander onderzoek dan het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake het aan hem tenlastegelegde feit, terwijl de resultaten van dat andere onderzoek een rol spelen als startinformatie of (mogelijk) bewijsmateriaal oplevert, sluit volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2024:192 r.o. 7.3.3 en 7.3.4) niet uit dat aan dat verzuim, voor zover dat verzuim van bepalende invloed is geweest, een rechtsgevolg wordt verbonden. Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank de klachten van de verdediging over vormverzuimen in de aan het onderzoek Pamukkale voorafgaande onderzoeken in het kader van een beroep op artikel 359a Sv kan en zal betrekken. De verkrijging en verwerking van de Exclu-data
De feitelijke gang van zaken
De rechtbank leidt uit de verantwoordingsstukken over onderzoek 26Lytham af dat dit onderzoek is aangevangen met het doel om de identiteit te achterhalen van de NNgebruikers van Exclu. Op basis van die doelstelling is berichtenverkeer tussen de gebruikers van Exclu onderschept en ontsleuteld. Omdat de server van Exclu zich op dat moment in Duitsland bevond, heeft voor de interceptie van de berichtenstroom en het verkrijgen van de sleutels een hack plaatsgevonden op de server in Duitsland. De Duitse politiële autoriteiten zijn daartoe overgaan nadat Nederland hiertoe een verzoek heeft gedaan.
Uit onderzoek naar de wijze van versleuteling is gebleken dat ontsleutelde berichten kunnen worden verkregen uit opgenomen communicatie van de berichtenserver met behulp van sleutelmateriaal. Dit sleutelmateriaal bestaat voor ieder bericht uit twee sleutels.
De eerste sleutel kon worden verkregen met behulp van een in te zetten interceptiemiddel. Daarvoor is de machtiging ex artikel 126t Sv gevraagd. De rechter-commissaris heeft bij de beschikking van 22 juli 2022 de machtiging verleend voor het tappen van Exclu-verkeer van de Duitse server (ex artikel 126t Sv). Deze machtiging is in totaal zes keer verlengd. In de eerste beschikking wordt verwezen naar de daaraan voorafgaande vordering met het proces-verbaal van verdenking van 20 juli 2022.
Voorts is gebleken dat de wijze waarop de tweede sleutel kan worden verkregen afhankelijk is van het moment waarop een gebruiker zich registreert. Voor gebruikers van de Exclu-applicatie die zich gedurende de tijd dat het interceptiemiddel actief is registreren, kan deze sleutel worden verkregen op dezelfde manier waarop ook de eerste sleutel is verkregen, dus met toepassing van de machtiging ex artikel 126t Sv. Voor gebruikers die zich voorafgaand aan de inzet van het interceptiemiddel of tijdens onderbrekingen van de inzet van het interceptiemiddel hebben geregistreerd kan deze sleutel alleen worden verkregen uit een database op de Exclu-server. Daarvoor is de machtiging ex artikel 126uba Sv gevraagd. In de beschikking op deze vordering van 25 augustus 2022 heeft de rechter-commissaris de machtiging verleend voor het hacken van de server van Exclu in Duitsland ex artikel 126uba Sv. Deze machtiging is vijf keer verlengd. Aan deze beschikking is een vordering voorafgegaan, met daarbij het proces-verbaal met kenmerk 26Lytham-00053 en verwijzing naar het eerder overgelegde proces-verbaal van verdenking met kenmerk 26Lytham-0026. Deze beschikkingen en verlengingen zijn steeds opgevolgd door Europese onderzoeksbevelen, gericht aan de bevoegde Duitse autoriteiten.
Uit voornoemde beschikkingen en de daarbij behorende processen-verbaal blijkt dat de rechter-commissaris daarbij in overweging heeft genomen dat gebruikers van geencrypteerd berichtenverkeer zoals door Exclu aangeboden, er in het algemeen belang bij hebben dat de inhoud van hun communicatie verborgen blijft voor politie en justitie. Verder heeft de rechter-commissaris ook de aard van de diensten van Exclu betrokken. In het proces-verbaal van verdenking wordt beschreven dat de Exclu applicatie via geselecteerde “resellers” wordt verkocht waarbij uitsluitend contant of via bitcoin wordt betaald, terwijl geen enkele identificatie plaatsvindt. De Exclu applicatie heeft kenmerken zoals “panic button”, “icon change” en “dummy applicaties” waarmee kennelijk het gebruik van Exclu wordt beoogd te verhullen.
In de beschikking van 25 augustus 2022 worden aan de verleende machtiging de voorwaarden verbonden dat de vergaarde informatie slechts mag worden doorzocht op vooraf vastgelegde zoeksleutels. De met die zoeksleutels geselecteerde informatie dient bovendien eerst aan de rechter-commissaris te worden voorgelegd om de inhoud, omvang en relatie tot de vermoedelijk gepleegde of te plegen strafbare feiten te controleren. Alleen nadat de rechter-commissaris daar positief op heeft beslist, kan deze informatie aan het Openbaar Ministerie of de politie ten behoeve van (opsporings)onderzoeken beschikbaar worden gesteld. Bovendien wordt aan de machtiging de absolute randvoorwaarde verbonden dat de vergaarde communicatie slechts ter beschikking mag worden gesteld voor onderzoeken naar strafbare feiten als bedoeld in artikel 67, eerste lid, Sv in georganiseerd verband gepleegd of beraamd en die gezien hun aard of de samenhang met andere misdrijven die in dat georganiseerde verband worden beraamd of gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken, dan wel misdrijven met een terroristisch oogmerk.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft ter beoordeling van het verweer acht geslagen op het arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2023 (vgl. ECLI:NL:HR:2023:913). De rechtbank dient na te gaan of de rechter-commissaris in redelijkheid tot zijn beslissingen tot tappen respectievelijk hacken van de Exclu-server heeft kunnen komen. De rechtbank dient ervoor zorg te dragen dat eventueel gebruik van de verkregen Exclu-gegevens zich verhoudt met het recht op een eerlijk proces, in die zin dat de rechtbank de “overall fairness” van de strafzaak tegen verdachte moet waarborgen. Gelet op de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de rechter-commissaris, in die situatie en op basis van die stand van zaken, in redelijkheid tot de afgegeven machtigingen met bijbehorende verlengingen heeft kunnen komen. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de rechter-commissaris gezien de op dat moment beschikbare informatie en het kader waarbinnen de machtigingen werden gevraagd – te weten onderzoek naar de NN-gebruikers van de versleutelde communicatie onder het merk Exclu, zijnde een persoon/personen ten aanzien van wie uit feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden voortvloeit dat hij/zij betrokken is/zijn bij het in een of meer georganiseerd(e) verband(en) beramen of plegen van feiten – in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat er ten aanzien van de gebruikers van Exclu een verdenking bestond die inzet van de tapbevoegdheid ex artikel 126t Sv respectievelijk hackbevoegdheid van artikel 126uba Sv rechtvaardigde.
De omstandigheid dat het niet (volledig) is uitgesloten dat er ook gebruikers van Exclu zijn die niet aan bedoelde criteria voldoen, leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat de inzet van deze bevoegdheden tot onrechtmatige bewijsvergaring ten opzichte van verdachte heeft geleid. Daarbij heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Na ontsleuteling van de berichten met toepassing van artikelen 126t en 126uba Sv zijn er weliswaar leesbare berichten zichtbaar geworden, maar deze zijn zonder nader onderzoek niet te linken aan personen, nu gebruik wordt gemaakt van nummers en nicknames zoals [nickname 1] , [nickname 2] , [nickname 3] etc. Voor die link is nader onderzoek noodzakelijk en dit nadere onderzoek mag alleen plaatsvinden onder de strikte voorwaarden die door de rechter-commissaris aan de afgegeven machtigingen zijn verbonden. Met name de woordenlijsten waarmee mag worden gezocht, waarborgen dat alleen die Exclu-id’s die voldoen aan de beperkingen van de artikelen 126t en 126uba Sv voor verder onderzoek in aanmerking komen. Dit betekent dat alleen ten aanzien van die Exclu-id’s wordt onderzocht of ze kunnen worden gekoppeld aan een identificeerbare persoon. Het zoeken met bedoelde woordenlijsten betreft geautomatiseerde zoekslagen, waarbij er niemand is die persoonlijk kennisneemt van de inhoud van daaraan verbonden bestanden. De zoekactie is weliswaar breed (dat wil zeggen in een groot aantal data), maar doordat de gehanteerde methode zeer gericht zoekt en de resultaten beperkt blijven tot wat gezocht wordt, blijft de privacy-inbreuk beperkt en wordt gewaarborgd dat er geen inbreuk wordt gemaakt op de privacy van identificeerbare personen die niet voldoen aan de criteria van artikel 126t en 126uba Sv.
Blijkens de machtigingen en de voorwaarden die de rechter-commissaris daaraan heeft verbonden, heeft de rechter-commissaris de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit onderkend en getoetst. Zoals hiervoor al is overwogen, is slechts gezocht met behulp van vooraf vastgestelde zoeksleutels, die sterke aanwijzingen opleveren voor georganiseerde zware criminaliteit. De rechter-commissaris heeft de geselecteerde informatie eerst gecontroleerd (op inhoud, omvang en relatie tot strafbare feiten) voordat verdere verspreiding heeft kunnen plaatsvinden. Er is bovendien sprake geweest van een periodieke termijn waarin opnieuw getoetst moest worden of de machtigingen voor verlenging in aanmerking konden komen. Tot slot heeft de rechter-commissaris in de beschikkingen aantoonbaar meegewogen dat de informatie niet op een andere, minder ingrijpende, wijze kon worden verkregen en gebruikt dan de gehanteerde manier die thans is gevolgd.
De rechtbank is – marginaal toetsend – van oordeel dat de rechter-commissaris in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat onder de aan de machtiging verbonden voorwaarden aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan. Nu onderzoek 26Lytham is gericht op NN-gebruikers van Exclu (die betrokken zijn bij het in een georganiseerd verband beramen en plegen van ernstige misdrijven), is in de processen-verbaal voldoende onderbouwd waarom andere, minder ingrijpende opsporingsmethoden zoals het door de verdediging genoemde gebruik van “Portal-data al dan niet in combinatie met IMSI-catcher” ontoereikend zijn, nog daargelaten of voor deze onderzoeken ook geen vergelijkbare bevoegdheden noodzakelijk zijn.
De verwijzing door de verdediging naar rechtspraak over bulkinterceptie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en het Europese Hof van Justitie (HvJ-EU) leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat genoemde uitspraken als Big Brother Watch (EHRM, 58170/13 e.a.) betrekking hebben op een wezenlijke andere situatie als waarvan in dit geval sprake is. Het verkrijgen van de Exclu-gegevens richt zich immers tot een afgebakende groep gebruikers van één specifieke telecomdienst, terwijl er een concrete verdenking bestond dat deze dienst gebruikt zou worden door criminelen die zich (in georganiseerd verband) met zeer ernstige strafbare feiten hebben beziggehouden. Dat is een wezenlijk andere situatie dan bijvoorbeeld het bewaren van alle metadata van alle abonnees van een (willekeurige) telecomprovider ten behoeve van toekomstige strafrechtelijke onderzoeken. Gesteld noch gebleken is dat het arrest van het HvJ-EU ten aanzien van een enigszins vergelijkbare dienst voor versleutelde telecommunicatie (EncroChat) van 30 april 2024 (ECLI:EU:C:2024:372) tot de conclusie zou moeten leiden dat sprake is van een onevenredige inbreuk op de privacy van de gebruikers van Exclu. Verder is van groot belang dat – zoals hiervoor al is overwogen – de dataverzameling anoniem is geschied. Pas na verder opsporingsonderzoek kon (in sommige gevallen) een persoon worden gekoppeld aan een gebruikersaccount.
De rechtbank concludeert dan ook dat het verkrijgen en verwerken van de data zorgvuldig en met oog voor de privacybelangen van betrokkenen is gebeurd.
De verweren die op dit punt door de verdediging zijn aangedragen slagen niet.
De (toetsing van de) betrouwbaarheid van de data
Allereerst dient in dit verband te worden opgemerkt dat de verdediging, in beginsel, op grond van de in artikel 6 EVRM gegarandeerde waarborgen het recht heeft toegang te verkrijgen tot al het materiaal, dat zowel ten nadele als ten gunste van de verdachte kan worden gebruikt. Het recht op toegang tot en inzage in methoden en resultaten van onderzoek betreft echter geen absoluut recht. Dat recht dient ook niet verward te worden met een recht op toegang tot al het materiaal waarover het Openbaar Ministerie beschikt. Van de verdediging mag worden verwacht dat zij gemotiveerd duidelijk maakt naar welke gegevens zij op zoek is. Met andere woorden: het zo mogelijk voorkomen van ‘fishing expeditions’ vormt onder omstandigheden een nadere beperking op dit recht op toegang.
De rechtbank stelt vast dat met proces-verbaal LERDC200002-2119 (bijlage 88 bij Algemeen proces-verbaal Lytham) inzicht is gegeven in de werking van Exclu en in het proces van ontsleuteling van de Exclu-communicatie. Voorts stelt de rechtbank vast dat de rechter-commissaris in de machtiging van 25 augustus 2022 voorwaarden heeft gesteld aan de wijze van uitvoering van het bevel binnendringen, die niet alleen betrekking hebben op wat er mag worden gehackt, maar ook hoe de gegevens worden vastgelegd en hoe waarborgen getroffen waarmee de betrouwbaarheid, integriteit en herleidbaarheid van de vast te leggen gegevens worden gegarandeerd.
De rechtbank is -met het Openbaar Ministerie- van oordeel dat uit de beschrijving van de werking van Exclu en de ontsleuteling van de berichten volgt dat uit het feit dat er leesbare data zijn, blijkt dat niet alleen de vergaring van de berichten, maar ook de vergaring van de twee sleutels die nodig zijn om deze berichten te kunnen ontsleutelen op betrouwbare wijze is verlopen.
De betrouwbaarheid wordt verder onderbouwd door het NFI-rapport over de betrouwbaarheid van de data van 27 september 2023. Middels een testopstelling is de correctheid en de volledigheid van de interceptie van berichten verstuurd over de Exclu-berichtendienst getest. Tijdens de duur van het referentie-experiment, van 27 oktober 2022 tot en met 3 februari 2023, zijn 54.481 unieke testberichten verstuurd en geregistreerd. Het NFI concludeert dat de gegevens verkregen uit interceptie, buiten door de testopstelling veroorzaakte (en te verklaren) verschillen, voor alle vergeleken berichten correct zijn. De gegevens verkregen uit interceptie zijn 99,6% volledig. Dit komt door het ontbreken van interceptiegegevens op 3 januari 2023 tussen 13:16 en 14:51 uur.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat er onvoldoende reden is voor twijfel aan de betrouwbaarheid van de verkregen data. In hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen begin van aannemelijkheid van feiten of omstandigheden die tot dergelijke twijfel aanleiding zouden kunnen geven. De enkele omstandigheid dat de Inspectie Justitie en Veiligheid in het ‘Verslag toezicht wettelijke hackbevoegdheid politie 2022’ en het Parket van de Hoge Raad in het eindrapport ‘Onderzoek in een geautomatiseerd werk’ van 2022 constateren dat de inrichting en toepassing van geautomatiseerde logging en handmatige verslaglegging nog niet op orde is, doet daar niet aan af. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verdediging niet nader heeft onderbouwd wat het effect is van het mogelijk ontbreken van een (volledige) risicoanalyse op de betrouwbaarheid van de in onderzoek Pamukkale verkregen gegevens. Bovendien blijkt uit de brief van 7 december 2023 inzake Evaluatie Wet Computercriminaliteit III (binnendringen in een geautomatiseerd werk) van de Directie Rechtshandhaving en Criminaliteitsbestrijding Criminaliteit en Veiligheid dat wel veel logging aanwezig is en daarmee technisch gezien sprake is van doorlopende en automatische logging op verschillende niveaus. Aan het verbeteren van de risicoanalyse en de inrichting van de logging wordt gewerkt. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het mede van belang dat de verdediging niet (specifiek) heeft gevraagd om (een analyse van) die logginggevens. Het in het algemeen vragen om “de verstrekking (ter kennisneming, (nog) niet ter voeging) van alle Exclu-serverdata, nu de server(s) van de dienst ‘Exclu’ eveneens informatie zal (kunnen) betreffen die relevant is in het kader van (met name) de beoordeling van de juistheid en (mate van) volledigheid van de veiliggestelde data” is onder deze omstandigheden onvoldoende specifiek, en kan niet anders worden bestempeld dan een ‘fishing expedition’.
Ook de verweren ten aanzien van de betrouwbaarheid van de Exclu-data slagen dus niet. Niet kan worden gezegd dat de verdediging op basis van alle beschikbare gegevens onvoldoende in staat is geweest een effectieve verdediging te voeren.
Conclusie Exclu-verweren
De rechtbank is van oordeel dat de Exclu-data rechtmatig zijn verkregen en verwerkt, waarbij de fundamentele grondrechten en elementaire rechtsbeginselen gewaarborgd zijn gebleven. De verkregen data zijn betrouwbaar. Het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM), het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer (artikel 8 EVRM), alsmede de proportionaliteit en subsidiariteit in het opsporingsonderzoek zijn geëerbiedigd. Daarmee is niet gebleken van enig vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Er is dan ook geen reden om tot bewijsuitsluiting over te gaan. De Exclu-data kunnen voor het bewijs worden gebruikt.
4.3.2.3
Identificatie versleutelde Exclu-berichten en nicknames
Uit het onderzoek 26Lytham is naar voren gekomen dat [medeverdachte 1] gebruik zou maken van de cryptodienst Exclu via het account [nummer 1] ( [nickname 4] ) en dat hij via deze cryptodienst contact had met de volgende Exclu-accounts:
[nummer 2] ( [nickname 2] ) en [nummer 3] ( [nickname 5] )
[nummer 4] ( [nickname 6] ) en [nummer 5] ( [nickname 7] )
[nummer 6] ( [nickname 8] ) en [nummer 7] ( [nickname 9] )
[nummer 8] ( [nickname 10] ) en [nummer 9] ( [nickname 11] )
[nummer 10] ( [nickname 12] ) en [nummer 11] ( [nickname 13] )
[nummer 12] ( [nickname 14] ) en [nummer 13] ( [nickname 15] )
[nummer 14] ( [nickname 16] )
[nummer 15] ( [nickname 17] ) en [nummer 16] ( [nickname 18] )
[nummer 17] ( [nickname 1] ) en [nummer 18] ( [nickname 19] )
[nummer 19] ( [nickname 20] )
[nummer 20] ( [nickname 21] )
[nummer 21] ( [nickname 22] )
[nummer 22] ( [nickname 23] )
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank over deze Exclu-accounts vast dat:
- [medeverdachte 1] gebruik heeft gemaakt van de Exclu-accounts [nummer 1] ( [nickname 4] ), [nummer 17] ( [nickname 1] ) en [nummer 14] ( [nickname 16] );
- [verdachte] gebruik heeft gemaakt van de Exclu-accounts [nummer 2] ( [nickname 2] ), [nummer 8] ( [nickname 10] ) en [nummer 9] ( [nickname 11] );
- [medeverdachte 2] gebruik heeft gemaakt van de Exclu-accounts [nummer 6] ( [nickname 8] ) en [nummer 7] ( [nickname 9] );
- [medeverdachte 3] gebruik heeft gemaakt van de Exclu-accounts [nummer 4] ( [nickname 6] ) en [nummer 5] ( [nickname 7] );
- [medeverdachte 4] gebruik heeft gemaakt van de Exclu-accounts [nummer 15] ( [nickname 24] ) en [nummer 16] ( [nickname 25] );
- [medeverdachte 5] gebruik heeft gemaakt van de Exclu-accounts [nummer 10] ( [nickname 12] ) en [nummer 11] ( [nickname 13] );
- [medeverdachte 6] gebruik heeft gemaakt van de Exclu-accounts [nummer 12] ( [nickname 14] ) en [nummer 20] ( [nickname 21] );
- [medeverdachte 8] gebruik heeft gemaakt van het Exclu-account [nummer 22] ( [nickname 23] );
- [medeverdachte 9] gebruik heeft gemaakt van de Exclu-accounts [nummer 21] ( [nickname 22] ) en [nummer 19] ( [nickname 20] );
- [medeverdachte 10] gebruik heeft gemaakt van het Exclu-account [nummer 18] ( [nickname 19] );
- [medeverdachte 11] gebruik heeft gemaakt van het Exclu-account [nummer 23] ( [nickname 26] );
- [medeverdachte 7] vanaf 22 november 2022 het Exclu-account [nickname 12] heeft overgenomen en in gebruik heeft gehad.
Correctie weergegeven datum en tijd van verzonden Exclu-berichten
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de weergegeven tijdstippen bij alle Exclu-berichten in het dossier in de kolom "datum en tijd" zijn weergegeven in UTCtijd. Dat betekent dat er voor de Nederlandse tijdstippen tijdens de wintertijd één uur bij opgeteld moet worden en tijdens de zomertijd twee uren.
Juistheid identificatie Exclu-accounts [nickname 2] , [nickname 10] en [nickname 11]
De verdediging heeft als verweer aangevoerd dat voor voornoemde accounts niet met de vereiste absolute zekerheid kan worden vastgesteld, dat [verdachte] de gebruiker daarvan is geweest. Dit omdat de verschillende onderdelen waarop de identificatie berust voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
De rechtbank volgt de verdediging hierin niet. Bij de identificatie gaat het erom dat de identiteit van een persoon kan worden vastgesteld. Dat kan op diverse manieren plaatsvinden. In dit geval heeft de politie de inhoud van de Exclu-berichten bekeken, al dan niet in samenhang met waarnemingen, telecommunicatie en overige informatie. De bevindingen hiervan zijn neergelegd in de twee processen-verbaal identificatie. De rechtbank is van oordeel dat deze twee processen-verbaal voldoende elkaar ondersteunende bevindingen bevatten om vast te kunnen stellen wie de gebruiker van voornoemde accounts is geweest. Zij hecht daarbij in het bijzonder aan de Exclu-chats van de accounts [nickname 4] en [nickname 13] met de accounts [nickname 2] , [nickname 10] en [nickname 11] die aansluiten op de waarnemingen van het observatieteam bij de [winkel 1] in Steenbergen, de telecommunicatie over een verblijf in Parijs en boekingsgegevens van een vlucht naar Spanje. Daarbij weegt zij ook mee dat medeverdachte [medeverdachte 8] heeft bevestigd dat hij [verdachte] kent en dat hij via het Exclu-account [nickname 23] dat hij in gebruik had, contact heeft gehad met voornoemde Exclu-accounts van [verdachte] .
Alle bevindingen van de politie met betrekking tot de identificatie, die in onderlinge samenhang moeten worden bezien, maken dat de rechtbank, in tegenstelling tot de verdediging, van oordeel is dat er sprake is van een sluitende identificatie. Zij stelt dan ook vast dat [verdachte] de gebruiker was van de Exclu-accounts [nickname 2] , [nickname 10] en [nickname 11] .
4.3.2.4
De Feiten
Bewijsminimum
De rechtbank volgt de verdediging evenmin in het gevoerde verweer dat het bewijs voor de tenlastegelegde feiten slechts op één bron berust, namelijk de Exclu-berichten.
Het is weliswaar juist dat de berichten allemaal afkomstig zijn uit de ontsleuteling van de Exclu-applicatie, maar de rechtbank is van oordeel dat de berichten die ten grondslag worden gelegd aan de verdenking meerdere bewijsmiddelen opleveren. Zo gaat het om verschillende gesprekken van niet alleen verdachte met andere Exclu-gebruikers maar ook van andere Exclu-gebruikers met elkaar Daarnaast zijn er ook groepsgesprekken met verschillende daaraan deelnemende Exclu-gebruikers. In al deze gesprekken zijn niet alleen de berichten van verdachte te lezen, maar ook die van de andere deelnemers. Het gaat daarbij dus om meerdere gesprekken op meerdere dagen en op verschillende tijdstippen waarin over verschillende onderwerpen wordt gesproken en waarbij ook afbeeldingen worden gestuurd. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat met deze verschillende gesprekken op zichzelf al sprake is van meerdere bewijsmiddelen en bronnen. Daarnaast bevat het dossier ook andere, deze berichten ondersteunende bewijsmiddelen waarvan gebruik zal worden gemaakt. Daarmee is sprake van meerdere bewijsmiddelen en meerdere bronnen en aldus is voldaan aan het bewijsminimum.
Betrouwbaarheid Exclu-berichten
Over de Exclu-berichten heeft de verdediging aangevoerd dat deze niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat deze vanwege de onvolledigheid onbetrouwbaar zouden zijn. De rechtbank gaat daar niet in mee. De rechtbank verwijst naar de overwegingen over de rechtmatigheid en betrouwbaarheid van de Exclu-berichten. Daarnaast overweegt de rechtbank dat een generieke (theoretische) problematisering van onderzoeksresultaten niet volstaat ter onderbouwing van een betrouwbaarheidsverweer. De onvolledigheid van de berichten betekent dat er behoedzaamheid moet worden betracht bij de interpretatie en duiding ervan, maar niet dat deze daardoor onbetrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Bij het bespreken van de aan verdachte en zijn medeverdachten verweten feiten zal de rechtbank, nu zij voor allen voldoende bewijs voor de identificaties ziet, volstaan met het vermelden van de namen van verdachten wanneer een Exclu-gesprek wordt aangehaald. Verdachte zal hierna ook worden aangeduid met zijn volledige naam, [verdachte] .
Feit 1
Onder dit feit wordt verdachte verweten dat hij zich in de tenlastegelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van Opiumwetfeiten die zien op het verhandelen van 200 en 70 kilogram cocaïne. De rechtbank is op grond van de opgenomen bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich hieraan samen met anderen schuldig heeft gemaakt. Zij overweegt daartoe het volgende.
200 stuks
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] op 27 september 2022 in een groepschat met [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] laat weten dat hij voor de volgende dag aan het regelen is dat er 200 stuks worden opgehaald en direct worden betaald. Dit moet door de drie voornoemde personen worden uitgevoerd. Ook vraagt hij aan [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] om foto’s te maken van de stuks die bij ‘ [locatie 1] ’ liggen omdat daarvan de 200 stuks voor morgen worden gepakt, van de beste merken. Ongeveer veertig minuten later vraagt [verdachte] in een chat met [medeverdachte 3] welke merken er naast ‘bmw’ nog meer topmerken zijn waarop [medeverdachte 3] antwoordt ‘Dacht fenix, die glansde zo weet je nog’ en ‘En die ibc zijn volgens mij ook kei hard’. Bijna twee uur later stuurt [medeverdachte 3] naar [verdachte] acht foto’s van witte blokken met daarop de ingeperste merkstempels BMW, FENIX, IBC en AROMA. Hieruit blijkt dat [medeverdachte 3] niet alleen zicht heeft op de voorraad maar ook op het aantal goede en slechte blokken en [verdachte] daarover adviseert. Hierna stuurt [verdachte] in de groepschat met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] de beslissing door over welke merken en aantallen er in de levering moeten. Verder blijkt uit de bewijsmiddelen dat [verdachte] met [medeverdachte 1] overlegt over hoe de overdracht moet plaatsvinden en dat [medeverdachte 1] niet akkoord gaat met een levering van de 200 stuks in één keer. Hij wil dat dit in twee keer gebeurt met betaling tussendoor. Vervolgens wordt het ook zo uitgevoerd. Daaruit leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1] degene is die uiteindelijk de beslissingen neemt.
Het moment van de overdracht van de 200 stuks wordt een aantal maal verzet. De daadwerkelijke overdracht vindt vervolgens plaats op 1 oktober 2022. Zo vraagt [verdachte] op 1 oktober 2022 08:22:16 UTC in de groepschat met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] ‘Alles gereed boys’ waarop [medeverdachte 3] antwoordt ‘Ja zijn odw’. Na het uitwisselen van een foto van een token tussen [verdachte] en [medeverdachte 3] stuurt [medeverdachte 4] ‘bus weg’. Hieruit leidt de rechtbank af dat de eerste 100 stuks zijn afgeleverd. Hierna wordt door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] het geld voor de 100 stuks opgehaald in Schiedam. Dit betreft de helft van 3.900.000 volgens het bericht van [verdachte] om 10:19:58 UTC. Om 11:05:01 UTC stuurt [medeverdachte 3] dat het is gelukt. Het geld wordt met goedkeuring van [medeverdachte 1] weggelegd bij ‘ [locatie 2] ’. De rechtbank leidt uit het dossier af dat hiermee [medeverdachte 7] wordt bedoeld.
De volgende 100 stuks zijn, nadat [verdachte] dit had kortgesloten met [medeverdachte 1] , op 3 oktober 2022 overgedragen door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] na het uitwisselen van een foto van een token tussen [medeverdachte 3] en [verdachte] . [medeverdachte 3] stuurt hierna weer ‘auto weg’. Aansluitend wordt er weer geld opgehaald in Schiedam voor deze 100 stuks door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] . Ook hiervoor wordt een foto van een token uitgewisseld tussen [medeverdachte 3] en [verdachte] waarna [medeverdachte 3] stuurt ‘Heb het’. Ook dit wordt weer kortgesloten tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] .
70 stuks
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er door [verdachte] op 21 november 2022 in een groepschat van [medeverdachte 1] en [verdachte] , [nickname 27] en [nickname 28] desgevraagd wordt doorgegeven welke ‘bits ‘ hij heeft, te weten Black, Caro, Aroma, Fenix, 701, And some more. [nickname 27] geeft aan dat hij 20,750 in België betaalt en 21,000 in Nederland. [medeverdachte 1] geeft hierop de prijs door van 21k voor de eerste 100, waaruit blijkt dat hij hierover de zeggenschap heeft. Vervolgens zegt [nickname 28] ‘First 50 can be picked up’ en [nickname 3] ‘We can take 20 also for 1 service’. Hieruit blijkt dat het om een totaal 70 stuks gaat. Hierop vraagt [verdachte] aan [medeverdachte 3] om de laatste lijst door te geven van wat waar ligt. [medeverdachte 3] stuurt vervolgens aan [verdachte] een lijst met merken en aantallen op [locatie 1] en een lijst met merken en aantallen op [locatie 3] wat uitkomt op een totaal van 595 stuks. Ook hier blijkt wederom dat [medeverdachte 3] zicht had op de voorraden. Vervolgens geeft [verdachte] via de groepschat met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] door dat de volgende dag om 16:30 er 50 stuks worden opgehaald wat dus door hen moet worden uitgevoerd. Kort daarna wordt dit door hem gewijzigd in een pick up om 16:00 van 50 stuks aroma bij ‘ [locatie 4] ’ en een pick up van 20 stuks aroma om 17.00 eveneens bij ‘ [locatie 4] ’. De rest kan volgens [verdachte] onderling worden geregeld. Op dezelfde dag stuurt [verdachte] het token voor de 20 stuks en op 22 november 2022 het token voor de 50 stuks. Verder stuurt hij die dag nog dat ze een voorrijder hebben en dat die achter [medeverdachte 4] aan kan rijden en de chauffeur bij hem moet instappen. Ook moet ervoor worden gezorgd dat ze [medeverdachte 3] niet zien. Hieruit volgt dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] het transport van de totaal 70 stuks uitvoeren. Tussen de twee leveringen door zorgt [medeverdachte 2] voor het vacumeren van ‘die 20’. Om 15:56:19 UTC en 16:58:12 UTC stuurt [medeverdachte 3] ‘auto weg’.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat de in totaal 200 en 70 stuks succesvol zijn overgedragen. [verdachte] verzorgde de organisatie en coördinatie van deze twee leveringen, waarbij hij overleg voerde met [medeverdachte 1] , diens goedkeuring vroeg en aan hem terugkoppelde. [medeverdachte 1] had de beslissende stem. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] verzorgden het transport, terwijl [medeverdachte 3] – deels – samen met [medeverdachte 2] ook meedacht en adviseerde over de samenstelling van de partijen. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] hadden daartoe ook toegang tot de stash.
Duiding Exclu-berichten
Zoals hiervoor overwogen moet de rechtbank voorzichtigheid in acht nemen bij de interpretatie van de Exclu-berichten. Maar zelfs dan is zij van oordeel dat alleen al uit de Exclu-berichten zelf onmiskenbaar blijkt dat hierin over de handel in cocaïne wordt gesproken. Het is namelijk algemeen bekend dat cocaïne wordt verhandeld in rechthoekige blokken met een ingeperst merkstempel zoals deze op de foto’s in de berichten te zien zijn. Verschillende merken passeren de revue zowel bij de gesprekken over de 200 als over de 70 stuks. Ook is bekend dat deze blokken doorgaans één kilo per stuk wegen en dat de kwaliteit van een blok onder meer wordt bepaald door de mate waarin het glanst en de hardheid ervan. De prijzen waarover wordt gesproken gesproken (‘i been paying 20,750 belg and 21,000 Nl’ bijvoorbeeld) passen bovendien bij de handel in cocaïne op grote schaal.
Het is algemeen bekend dat het in de aard van de illegale cocaïnehandel ligt, dat hierover niet openlijk wordt gesproken. Ook hier is dat het geval. Via de encryptiedienst Exclu, die berichten voorziet van een speciale encryptie waardoor deze niet zomaar door anderen kunnen worden gelezen of onderschept, is onder nicknames gecommuniceerd. In die berichten is ook nog eens gebruik gemaakt van versluierd taalgebruik. Bovendien is het bij illegale cocaïnehandel van groot belang om uit het zicht van de politie te blijven wat blijkens de bewijsmiddelen een bepaalde modus operandi bij de overdrachten met zich meebracht. Dit alles ondersteunt het feit dat hier sprake was van daadwerkelijke en grootschalige cocaïnehandel.
Los van de Exclu-berichten, heeft [medeverdachte 2] bovendien in zijn verhoor bij de politie bevestigd dat het in de berichten om cocaïne ging.
Dat er geen cocaïne in beslag is genomen, doet aan het voorgaande dan ook niet af.
Gelet op de samenhang tussen de dit feit en de overige feiten zal de rechtbank het medeplegen voor alle feiten samen bespreken, na de overwegingen over feit 3.
Feit 2
Onder dit feit wordt verdachte verweten dat verdachte zich in de tenlastegelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van (gewoonte)witwassen van diverse zeer grote contante geldbedragen. De rechtbank is op grond van de opgenomen bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich hieraan samen met anderen schuldig heeft gemaakt. Zij overweegt daartoe het volgende.
Voor een veroordeling voor medeplegen van (gewoonte)witwassen zoals hier bedoeld is vereist dat:
- verdachte de bedragen in de tenlastelegging heeft verworven, overgedragen, omgezet, gebruikt, voorhanden heeft gehad dan wel daarvan de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, vervreemding, verplaatsing dan wel rechthebbende en/of voorhanden hebbende persoon, heeft verborgen en/of verhuld, en
- die bedragen van misdrijf afkomstig zijn, en
- verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die bedragen van misdrijf afkomstig waren, en
- verdachte daarin heeft samengewerkt met een of meer medeverdachten en
- van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Gedragingen
Over de in de tenlastelegging genoemde bedragen is naar het oordeel van de rechtbank uit de bewijsmiddelen het volgende gebleken:
€ 1.450.000,-
In opdracht van [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] op 9, 12 en 15 december 2022 grote geldbedragen in Enschede opgehaald wat in totaal € 1.450.000,- betrof. Hierover werd onder meer in een groepschat gecommuniceerd waaraan [medeverdachte 1] en [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] deelnamen. [medeverdachte 3] heeft de Mercedes Sprinter van [medeverdachte 2] gebruikt om het geld in te vervoeren. [medeverdachte 4] reed ter controle en beveiliging mee. Deze geldbedragen zijn telkens door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] naar de woning van [medeverdachte 1] en [verdachte] gebracht. [medeverdachte 2] is door [verdachte] ingeschakeld als eventuele back-up voor wanneer [medeverdachte 3] niet mee zou kunnen. Verder heeft [verdachte] aan [medeverdachte 2] medegedeeld dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] op 15 december 2022 misschien papieren komen brengen en vraagt hem of hij die dan wil aanpakken. Nadat [medeverdachte 3] heeft aangegeven dat hij ‘het’ heeft wordt vervolgens gezien dat [medeverdachte 3] met de Mercedes Sprinter die dag na terugkomst uit Enschede met een tussenstop op het adres van [medeverdachte 1] en [verdachte] naar het terrein van [medeverdachte 2] is gereden.
€ 373.000,-
In opdracht van [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben [medeverdachte 8] en [medeverdachte 4] op 20 december 2022 € 373.000,- bestemd voor de aanschaf van ketamine aan [medeverdachte 6] overgedragen bij de [winkel 2] in Numansdorp. Het geld werd in een witkleurige doos op de parkeerplaats door [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 6] overhandigd. [medeverdachte 8] is ter beveiliging achter [medeverdachte 6] aan gereden totdat hij met het geld veilig was. Dat het geld veilig was, wordt ook door [medeverdachte 6] in zijn groepschat met [medeverdachte 1] en [verdachte] en [medeverdachte 8] teruggekoppeld.
€ 400.000,-
In een groepschat van [medeverdachte 1] en [verdachte] met [nickname 29] en [nickname 15] worden door [medeverdachte 1] met de twee laatstgenoemden afspraken gemaakt voor een overdracht van
€ 400.000,-. [medeverdachte 1] vraagt vervolgens aan [medeverdachte 4] om dit op 28 december 2022 in ontvangst te nemen. Aanvankelijk zou deze overdracht bij de [winkel 3] in Steenbergen plaatsvinden maar de persoon met de € 400.000,- blijkt uiteindelijk bij de [locatie 4] in Steenbergen te staan. [verdachte] heeft hierover contact in voornoemde groepschat en coördineert dit vervolgens richting [medeverdachte 4] . Het geldbedrag is door [medeverdachte 4] in ontvangst genomen en vervolgens door hem naar de woning van [medeverdachte 1] en [verdachte] gebracht.
€ 1.000.000,-
Op 29 januari 2023 bespreken [medeverdachte 1] en [verdachte] het afgeven van geld bij een man van ‘ [nickname 30] ’. Volgens [verdachte] wil de man van ‘ [nickname 30] ’ dit diezelfde dag, maar [medeverdachte 1] bepaalt dat dit de volgende dag kan en geeft hiervoor nog enkele instructies. [verdachte] schakelt voor deze afgifte [medeverdachte 4] en [medeverdachte 10] in. [medeverdachte 4] gebruikt hiervoor de bus van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 10] gebruikt een bedrijfsauto van [bedrijf 1] , een bedrijf van [medeverdachte 1] . Ook zegt [verdachte] tegen [medeverdachte 7] dat hij de volgende ochtend in totaal drie vuilniszakken waar 400, 300 en 300 op vermeld staat, moet brengen. In deze vuilniszakken zat -zo blijkt uit de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang gezien- in totaal € 1.000.000,-. [medeverdachte 7] brengt dit vervolgens op 30 januari 2023 rond half acht ’s ochtends naar de woning van [medeverdachte 1] en [verdachte] . Rond elf uur die ochtend zorgen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 10] ervoor dat dit geld bij een bedrijfsloods in Diemen wordt afgegeven. [medeverdachte 4] rijdt met het geld en [medeverdachte 10] controleert de weg op ‘petten’ en kijkt of het rustig is bij de loods. Wanneer het geld is afgegeven, licht [medeverdachte 4] [verdachte] hierover in. Door de politie wordt gezien dat dit geld kennelijk wordt verplaatst naar Amsterdam alwaar vervolgens een inval wordt gedaan waarbij de overgedragen € 1.000.000,- wordt aangetroffen. Naar aanleiding hiervan wordt [medeverdachte 2] door [medeverdachte 1] nog gevraagd zijn bus te controleren op trackers, waarop [medeverdachte 2] later aan hem laat weten dat hij niets heeft gevonden.
€ 1.075.820,-
Naar aanleiding van de doorzoeking op 30 januari 2023 in Amsterdam is er paniek bij [medeverdachte 1] en [verdachte] ontstaan. Zij vrezen dat ook bij hen een inval zal gaan plaatsvinden nu de bus daar die morgen is geweest. [medeverdachte 2] moet van [medeverdachte 1] de bus controleren op trackers. [verdachte] laat aan zijn vader weten dat hij nog veel geld heeft liggen onder zijn trap, waarop [medeverdachte 1] zegt dat ‘vrouw’ dit met een kruiwagen naar de loods moet brengen. Vervolgens vindt er op 3 februari 2023 in de woning van [medeverdachte 1] en [verdachte] aan de [adres 1] een doorzoeking plaats. [medeverdachte 1] vraagt [medeverdachte 10] om langs te rijden om te kijken of ze ook naast bij [nickname 31] ( [verdachte] ) zijn ingevallen. [medeverdachte 10] laat in eerste instantie weten dat het alleen op de [adres 1] is, maar later zegt hij ‘ook in de loods ernaast’. [medeverdachte 1] zegt daarop: ‘zwaar probleem nu’. In de loods aan de [adres 2] werd € 1.075.740,- aangetroffen en in dezelfde ruimte werd ook een kruiwagen aangetroffen waar een blauw zeil op lag. De ruimte in loods waar deze goederen werden aangetroffen wordt gehuurd door [medeverdachte 1] .
€ 1.094.460,-
Op 3 februari 2023 heeft er ook een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van [medeverdachte 7] aan de [adres 3] . Hier werden achter de knieschotten van de zolder onder andere een aantal boodschappentassen, plastic tassen en een rugzak aangetroffen waarin stapels met contant geld werden aangetroffen. In totaal is een bedrag van € 1.094.460,- aangetroffen. Uit diverse Exclu-gesprekken van [medeverdachte 1] en [verdachte] met [medeverdachte 7] is gebleken dat [medeverdachte 7] geld voor hen bewaarde en ook geld op hun verzoek bij hen ophaalde en naar hen toe bracht.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte de geldbedragen in vereniging voorhanden heeft gehad en/of verworven, overgedragen en/of daarvan de herkomst, vindplaats, vervreemding, verplaatsing verborgen en/of verhuld alsook de rechthebbende en/of voorhanden hebbende persoon daarop.
De rechtbank verwerpt de door de verdediging gevoerde verweren, dat er geen sprake zou zijn van verbergen/verhullen ten aanzien van de aangetroffen geldbedragen op de [adres 2] en de [adres 3] . Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad is sprake van verhullen en/of verbergen wanneer de gedragingen erop zijn gericht om het zicht op de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing van de voorwerpen te bemoeilijken. Het gaat hierbij om een zekere doelgerichtheid van de handeling. Naar het oordeel van de rechtbank was het doel van het bewaren van het geldbedrag van € 1.094.460,- bij een ander achter slotvast afgesloten knieschotten duidelijk hierop gericht. Dat geldt ook voor het geldbedrag van € 1.075.740,-. Uit de Exclu-berichten tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] werd naar aanleiding van de inval bij ‘ [nickname 30] ’ namelijk ook een inval in hun woning aan de [adres 1] verwacht naar aanleiding waarvan het aldaar aanwezige geld met een kruiwagen is verplaatst naar de loods aan de [adres 2] . Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het doel hiervan erop was gericht om dit geld aan het zicht van politie en justitie te onttrekken en zo de vindplaats en herkomst van dit geld te bemoeilijken.
Beoordelingskader van het bestanddeel afkomstig van misdrijf
In het dossier zitten geen aanknopingspunten voor een specifiek misdrijf waarvan de geldbedragen afkomstig zou zijn. Uit vaste rechtspraak volgt, dat ook als niet duidelijk is uit welk specifiek misdrijf de voorwerpen afkomstig zijn, in sommige gevallen toch witwassen bewezen kan worden. Het gaat dan om gevallen waarbij het op grond van de feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen van misdrijf afkomstig zijn. Als de feiten en omstandigheden in het dossier zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Zo’n verklaring moet concreet zijn, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Vervolgens ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de alternatieve herkomst van de voorwerpen uit de verklaring van verdachte. Alleen als vervolgens uit dit onderzoek blijkt dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de voorwerpen een legale herkomst hebben en dat dus een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring is, kan het witwassen van die voorwerpen bewezen worden.
Van misdrijf afkomstig
Met het Openbaar Ministerie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier voldoende feiten en omstandigheden naar voren komen om voor alle voornoemde geldbedragen een vermoeden dat de bedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf, te rechtvaardigen. Uit de inhoud van het dossier blijkt dat diverse zogenoemde witwastypologieën (algemene ervaringsregels die een aanwijzing vormen dat mogelijk sprake is van witwassen) zich in deze zaak voordoen. Het gaat immers telkens om een zeer groot contant geldbedrag. De geldbedragen zijn niet terug te vinden in (officiële) boeken of financiële stukken en worden niet verantwoord met stukken van reguliere handelsactiviteiten. Verder is gebleken dat geldbedragen werden vervoerd en overgedragen op een wijze die niet gebruikelijk is in het normale economische verkeer.
Die geldbedragen werden per auto of bus in dozen vervoerd en overgedragen in een loods of op de openbare weg. Ook werden zeer grote geldbedragen in een loods of bij een ander bewaard. Dit alles is voor zulke grote geldbedragen niet gangbaar vanwege de aanzienlijke veiligheidsrisico’s die daarmee gepaard gaan. De communicatie over de geldbedragen en de overdracht daarvan vond plaats met gebruik van schuilnamen via Exclu-berichten, waarbij een wachtwoord werd gebruikt. Er werden -zoals bij ondergronds bankieren gebruikelijk is- bij de overdracht van geldbedragen in een aantal gevallen ook zogenoemde tokens (een bankbiljet van kleine valuta) als betalingsbewijs gebruikt. De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden geven samen een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen van alle in de tenlastelegging genoemde geldbedragen. Van verdachte mag dan worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van voornoemde geldbedragen, die concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft echter in het geheel geen verklaring gegeven voor de herkomst van de geldbedragen en een beroep gedaan op zijn zwijgrecht. Van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring is dan ook geen sprake waardoor het Openbaar Ministerie ook geen nader onderzoek hoefde te verrichten. Nu verder ook niet is gebleken dat verdachte of zijn mededaders beroepshalve over zulke grote contante bedragen beschikten, is er geen andere conclusie mogelijk dan dat het geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
Wetenschap
Gelet op de grootte van de contante geldbedragen, de omstandigheden waaronder deze werd vervoerd, overgedragen en bewaard, de betrokkenheid van verdachte bij besprekingen hierover in versluierd taalgebruik met gebruik van een schuilnamen via Exclu-berichten waarbij wachtwoorden werden gebruikt, de betrokkenheid van verdachte bij drugscriminaliteit samen met medeverdachten zoals hiervoor onder feit 1 bewezenverklaard, moet verdachte naar het oordeel van de rechtbank hebben geweten dat het om uit misdrijf verkregen geld ging. De rechtbank vindt dan ook bewezen dat verdachte deze geldbedragen heeft witgewassen.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in tenlastegelegde periode, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan witwassen van diverse geldbedragen.
Gewoontewitwassen
Uit het voorgaande blijkt dat verdachte samen met anderen in een periode van twee maanden een totaal bedrag van maar liefst € 5.393.200,- heeft witgewassen. Gelet op de aard en omvang van het in totaal witgewassen geldbedrag, de frequentie van witwassen en de professionele werkwijze daarbij, acht de rechtbank bewezen dat verdachte van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Feit 3
Onder dit feit wordt verdachte verweten dat hij zich in de tenlastegelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van overtredingen van de Geneesmiddelenwet met betrekking tot verschillende grote hoeveelheden ketamine. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Aankoop van ketamine
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 6] met zijn [bedrijf 2] grote hoeveelheden ketamine heeft aangekocht bij de Duitse bedrijven [bedrijf 3] GmbH (hierna: [bedrijf 3] ) en [bedrijf 4] AG (hierna: [bedrijf 4] ). Daarbij gaat het onder meer om leveringen van [bedrijf 3] van 300 en 600 kg in december 2022. Bij [bedrijf 4] gaat het onder meer om een aankoop van 2000 kg ketamine in vier delen in januari 2023 geleverd, driemaal 525 kg en eenmaal 425 kg. Die ketamine is ook bij die bedrijven in Duitsland in Marl ( [bedrijf 3] ) en Norderstedt ( [bedrijf 4] ) opgehaald.
300 kilogram op 13 december 2022
Uit Exclu-gesprekken blijkt dat er tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 9] afspraken worden gemaakt over het ophalen van 300 kg ketamine op 12 december 2022 in Duitsland. De ketamine is uiteindelijk een dag later, op 13 december 2022, opgehaald door [medeverdachte 9] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 8] en een tot op heden onbekend gebleven chauffeur. Zij hebben de ketamine naar [medeverdachte 5] gebracht waar [medeverdachte 2] met een bakwagen het transport heeft overgenomen en meegenomen naar zijn terrein. Daar werd de ketamine opgeslagen.
Over de rol van [verdachte] bij dit transport blijkt uit zijn chatgesprekken met [medeverdachte 1] dat zij hebben gesproken over de hoogte van de winst die er gemaakt kan worden, aan wie de ketamine doorverkocht ging worden, de stashplaats en het verloop van het transport. [medeverdachte 1] heeft hem ook gevraagd om op internet te kijken of ketamine kan bevriezen en of het in een koelhuis kan worden opgeslagen, waarop [verdachte] hem een half uur later laat weten dat het ergens droog moet worden opgeslagen waar het niet kan bevriezen. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat [verdachte] wetenschap had van dit transport en daarin ook een rol had. De rechtbank acht die rol echter van onvoldoende intellectueel en/of materieel gewicht om daarbij te kunnen spreken van medeplegen. De rechtbank spreekt verdachte daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging vrij.
De rechtbank is op grond van de opgenomen bewijsmiddelen van oordeel dat voor de overige tenlastegelegde hoeveelheden ketamine wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan overtredingen van de Geneesmiddelenwet. Zij overweegt daartoe het volgende.
600 kilogram op 22 december 2022
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 1] op 19 december 2022 aan [verdachte] laat weten dat er vrijdag opgehaald kan worden, waarop [verdachte] zegt ‘oh zo snel al ophalen die ket bedoel je’. Hieruit concludeert de rechtbank dat er gesproken wordt over een nieuw transport van ketamine. Op 20 december 2022 worden er opnieuw afspraken tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 9] gemaakt voor het ophalen van ketamine in Duitsland. [medeverdachte 1] geeft hierbij aan hoe het transport moet plaatsvinden, namelijk met drie auto’s. Degenen die het ophalen betreffen wederom [medeverdachte 8] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 9] en nog een ander (vermoedelijk de chauffeur van de auto met de ketamine). Op 21 december 2022 overlegt [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2] hoe hij de ophaal wil doen waarop [medeverdachte 2] zegt ‘hetzelfde als vorige keer’. [medeverdachte 1] voegt nog toe dat het nu 2 pallets zijn. Op 21 december 2022 laat [medeverdachte 9] aan [medeverdachte 1] weten dat hij het op dezelfde manier wil doen als de vorige keer. Hij heeft toen samen met [medeverdachte 8] bij de [bedrijf 5] daar in het dorp op de chauffeur gewacht, wat op tien minuten afstand van het laadadres is. Mede gelet op een eerder bericht van [medeverdachte 9] aan [medeverdachte 5] op 12 december 2022 stelt de rechtbank vast dat het om de [bedrijf 5] in Marl in Duitsland gaat. De chauffeur heeft toen de brief (vermoedelijk de vrachtbrief) gekregen waarop [medeverdachte 9] een rondje heeft gedaan om te kijken of alles oké was in de omgeving van het bedrijf. Vervolgens is hij richting de grens gereden waar hij heeft gewacht tot hij bij het transport kon aansluiten. [medeverdachte 8] is achter de chauffeur aangereden om de ketamine op te halen. Vanaf de grens hebben [medeverdachte 9] en [medeverdachte 8] afwisselend voor en achter het voertuig met de ketamine gereden. In dit geval (met een extra auto erbij) stelt [medeverdachte 9] voor dat hij zelf de grens pakt en [medeverdachte 8] en [medeverdachte 5] elkaar onderweg afwisselen. Op 21 december 2022 laat [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 1] weten dat hij diezelfde dag de laadgegevens voor het ophalen morgen zal sturen. Op 22 december 2022 zijn bij het ophalen van de ketamine in Duitsland betrokken: [medeverdachte 9] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 5] en een onbekend gebleven chauffeur. Zij communiceren hierover onderling. [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1] stemmen het ophaaltijdstip af. De ketamine wordt in Nederland eerst naar [medeverdachte 5] in Steenbergen gebracht. [verdachte] vraagt bij [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] naar het verloop van het transport. Om 17:53:54 UTC stuurt [medeverdachte 1] naar [verdachte] dat alles veilig is en ‘100 big 100 bb 100 blinker /[nickname 34] 300 wij’ waaruit valt af te leiden dat het om 600 kg ging die succesvol is aangekomen. Dat het om 600 kg ging, volgt ook uit het bericht van [medeverdachte 2] op 15 januari 2023 aan [verdachte] waar een afbeelding wordt gestuurd van een pakbon gedateerd op 21 december 2022 waarop staat dat het om 600 kg ketamine ging.
De rechtbank verwerpt het door de verdediging gevoerde verweer dat geen sprake is van medeplegen. Uit het voorgaande blijkt dat verdachte niet alleen wetenschap droeg van het transport van de 600 kg ketamine, maar ook dat hij over het verloop van de uitvoering hiervan in contact stond met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] . Daarnaast blijkt uit Exclu-berichten tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] die zien op het witwassen van de € 373.000,-, dat er op 20 december 2022 een betaling moet worden gedaan voor 600 wat overeenkomt met voornoemde hoeveelheid. Hieruit kan worden afgeleid dat de betaling van dit bedrag aan [medeverdachte 6] op 20 december 2022 bij [winkel 2] in Numansdorp ziet op deze 600 kg ketamine. Deze betaling is in opdracht van [medeverdachte 1] en [verdachte] door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 8] uitgevoerd. Ook blijkt uit de Exclu-berichten tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] dat zij samen aanspraak maken op 300 kg van dit transport en dat [verdachte] dus op voet van gelijkheid met zijn vader in dit transport zit. Van ‘eenrichtingsverkeer’ zoals door de verdediging is gesteld, is dan ook geen sprake.
525 kilogram op 16 januari 2023
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] dit transport regelt en ook heeft aangestuurd. Zo is hij degene die contact heeft met [medeverdachte 6] over de benodigde productgegevens die hij vervolgens aan [medeverdachte 2] doorgeeft om een CMR op te maken. Uit die gegevens blijkt dat het om 525 kg ketamine gaat die bij [bedrijf 4] in Norderstedt opgehaald moet worden. Verder is hij degene die naar eigen zeggen een plan maakt en onder meer [medeverdachte 8] en [medeverdachte 4] instructies geeft over hoe het transport en de aanloop daar naartoe moeten worden uitgevoerd. Het transport wordt uitgevoerd door [medeverdachte 9] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 8] en een onbekend gebleken chauffeur. Zij zijn op 15 januari 2023 na 18.00 uur richting Norderstedt gereden. [medeverdachte 9] is degene die de vrachtwagen heeft opgehaald. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 8] moeten beiden achter de vrachtwagen aan rijden tot aan de slaaplocatie. De volgende dag is de ketamine met de vrachtwagen bij [bedrijf 4] in Duitsland opgehaald. Die dag is er ook een jongen met de bakwagen van [medeverdachte 2] naar Duitsland gegaan om de ketamine van de vrachtwagen in de bakwagen over te laden. [medeverdachte 9] en [medeverdachte 8] communiceren over de voortgang van het laden en de verwachte vertrektijd. [medeverdachte 8] moet later van [medeverdachte 9] de bakwagen overnemen en over de grens richting Duitsland naar Bad Bentheim brengen. [medeverdachte 9] geeft hiervoor een adres door. Vanaf daar neemt [medeverdachte 9] het met anderen over en moet [medeverdachte 8] bij iemand anders instappen, vermoedelijk [medeverdachte 4] . [verdachte] en [medeverdachte 6] chatten over het doorgeven van het tijdstip van aankomst aan [bedrijf 4] , welke gegevens er moeten worden doorgegeven om de pallet mee te krijgen en dat het is gelukt met het laden. De ketamine wordt vervolgens naar [medeverdachte 5] gebracht. [verdachte] instrueert vervolgens [medeverdachte 4] om [medeverdachte 2] op te halen zodat hij bij [medeverdachte 5] de bakwagen kan overnemen en die naar zijn terrein kan brengen. [medeverdachte 4] volgt [medeverdachte 2] hierbij naar zijn locatie totdat hij safe is. [medeverdachte 2] communiceert vervolgens om 22:04:41 UTC naar [medeverdachte 1] ‘safe’ en [medeverdachte 4] stuurt om 22:02:57 UTC hetzelfde bericht naar [verdachte] . Hieruit leidt de rechtbank af dat het transport van ketamine succesvol is verlopen.
425 kilogram op 25 januari 2023 en 525 kilogram op 27 januari 2023
Uit de bewijsmiddelen blijkt over deze transporten het volgende. [medeverdachte 6] bericht op 20 januari 2023 dat op dinsdag 475 opgehaald kan worden. Op 23 januari 2023 laat [medeverdachte 6] aan [verdachte] weten dat zij de volgende dag 425 kg ketamine in Duitsland kunnen ophalen en dat het de volgende dan 525 kg wordt. [medeverdachte 6] is degene die hierover contact heeft met het bedrijf [bedrijf 4] waar de ketamine wordt opgehaald en levert hiervoor een laaddocument aan. Op verzoek van [verdachte] wordt de ophaaldatum voor de 425 kg verschoven naar een dag later. [verdachte] regelt vervolgens het transport en stemt weer samen met [medeverdachte 9] de werkwijze bij het transport af. Bij het transport zijn onder meer [medeverdachte 4] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 11] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 2] betrokken. [verdachte] geeft uiteindelijk in de groepschat met [medeverdachte 9] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 11] en [medeverdachte 10] door wie wat doet en in welke samenstellingen er wordt gereden. Verder houdt hij [medeverdachte 1] op de hoogte van het transport. Voor het transport van de ketamine wordt de bakwagen van [medeverdachte 2] gebruikt. [medeverdachte 2] heeft op verzoek van [verdachte] de bakwagen volgetankt. Verder heeft hij op verzoek van [verdachte] gezorgd voor pallets in de bakwagen en voor een CMR oftewel een internationale vrachtbrief voor het ophalen van de 425 kilogram ketamine bij [bedrijf 4] . Hiervoor moeten dezelfde gegevens als de vorige keer worden gebruikt, maar dan met 425 kilogram. Daarover blijkt uit de Exclu-berichten dat op 15 januari 2023 door [verdachte] aan [medeverdachte 2] de gegevens van [bedrijf 4] zijn gestuurd en dat er bij productgegevens moest worden gezet ‘Ketamine HCL BP’. De bakwagen wordt door [medeverdachte 10] op 24 januari 2023 naar de grens gereden waarvoor de exacte plaats door [medeverdachte 9] is bepaald. [medeverdachte 10] rijdt vervolgens vanaf daar met [medeverdachte 4] mee naar een hotel. De volgende dag houdt [medeverdachte 9] [verdachte] op de hoogte over het verloop van het laden van de ketamine. [medeverdachte 8] heeft de opdracht gekregen om op 25 januari 2023 om 10.00 uur in Osnabrück te zijn zodat hij tijdens het transport in Duitsland naar de grens vooruit kan rijden om de weg te controleren op politie en/of marechaussee. Bij de grens wordt de ketamine overgeladen in de bakwagen van [medeverdachte 2] . Vanaf de grens rijdt [medeverdachte 11] met het transport mee om de weg te controleren. [medeverdachte 2] rijdt het laatste stukje met de bakwagen naar de eindbestemming op zijn terrein en laat om 21:17:54 UTC aan [verdachte] weten dat de ketamine veilig is aangekomen.
Op 26 januari 2023 laat [medeverdachte 6] aan [verdachte] weten dat er de volgende dag geladen kan worden om 12.00 uur en dat hij de documenten doorstuurt zodra hij deze binnen heeft. [verdachte] laat dit direct weten aan [medeverdachte 1] . Bij dit transport zijn wederom [medeverdachte 4] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 11] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 2] betrokken. [medeverdachte 9] geeft op 26 januari 2023 in de groepschat met [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 11] en [medeverdachte 10] door dat er de volgende dag om 12.00 uur weer wordt opgehaald. Uit diezelfde groepschat blijkt dat [medeverdachte 10] op de heenweg met [medeverdachte 4] meerijdt. ‘ [nickname 32] en [nickname 33] ’ krijgen bij een tankstation van [medeverdachte 4] de sleutels van de bakwagen van [medeverdachte 2] waarmee zij naar de grens rijden. Daar worden de pallets overgeladen in een andere bakwagen waarmee zij vervolgens naar het laadadres gaan en daarna aan één stuk door terug naar Nederland rijden. Op de terugweg rijdt [medeverdachte 9] met [medeverdachte 10] naar de bakwagen van [medeverdachte 2] die bij de grens staat, waarna [medeverdachte 10] de bakwagen terug naar Nederland rijdt. Verder valt uit de Exclu-berichten op te maken dat [medeverdachte 11] op 27 januari 2023 rond 15.00 uur in de buurt van de grens met Duitsland moet zijn bij een tankstation aan de [adres 4] om vervolgens met het transport mee terug te rijden en de weg te controleren.
Op 27 januari 2023 om 12:20:33 UTC stuurt [medeverdachte 9] in de groepschat dat er wordt geladen en vervolgens om 12:32:56 UTC dat ze vertrekken. Gedurende het transport wordt er door [medeverdachte 10] en [medeverdachte 11] in de groepschat melding gemaakt van de situatie op de weg zoals ‘Petten’ en ‘Blauw’ waaruit kan worden afgeleid dat er politie te zien is. Ook geeft [medeverdachte 8] in de groepschat door ‘Bij gr nijs te zien', waaruit de rechtbank afleidt dat er bij de grens niks, oftewel geen politie, douane of controle te zien is. Om 16:51:35 UTC stuurt [medeverdachte 9] dat [medeverdachte 4] ‘pallet man’ kan gaan ophalen, waarmee gelet op de overige berichten naar het oordeel van de rechtbank [medeverdachte 2] wordt bedoeld. [medeverdachte 2] moet bij [medeverdachte 11] worden gebracht. [medeverdachte 9] zegt tevens dat [medeverdachte 10] ook naar [medeverdachte 11] moet rijden. Uiteindelijk stuurt [medeverdachte 2] om 19.51.00 UTC naar [verdachte] ‘Safe maat’ waaruit kan worden afgeleid dat hij met de ketamine veilig is aangekomen op de eindbestemming op zijn terrein.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het transport van de 425 en 525 kilogram ketamine succesvol is verlopen.
1.700 kilogram
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat op 3 februari 2023 op het terrein van [medeverdachte 2] aan de [adres 5] te De Heen een doorzoeking heeft plaatsgevonden waarbij in totaal 1.700 kg ketamine is aangetroffen. Uit het onderzoek van het NFI blijkt dat het hier gaat om 1.700 kg (vrijwel) zuivere ketamine HCl.
Anders dan door de verdediging is aangevoerd, acht de rechtbank wel voldoende bewijs aanwezig in het dossier voor het bestaan van bewustheid van en beschikkingsmacht over de ketamine op deze stashlocatie bij [verdachte] . Zo instrueert [verdachte] [medeverdachte 4] op 16 januari 2023 dat de opgehaalde hoeveelheid ketamine naar [medeverdachte 5] moet worden gebracht waar het vervolgens door [medeverdachte 2] zal worden overgepakt waarna [medeverdachte 2] het naar zijn terrein zal brengen. Dat blijkt ook uit de berichten van [verdachte] met betrekking tot het aansturen van de transporten van ketamine op 25 en 27 januari 2023 in samenhang met het bericht van [verdachte] op 27 januari 2023 aan [medeverdachte 4] met het verzoek om rap ( [nickname 9] = [medeverdachte 2] ) ‘naar zijn plek te volgen tot safe’ en de berichten op deze data van [medeverdachte 2] aan [verdachte] dat ‘het safe’ is.
Ook blijkt uit de Exclu-berichten dat [verdachte] samen met zijn vader [medeverdachte 1] zeggenschap heeft over de ketamine. Zo vraagt [verdachte] aan [medeverdachte 1] “waar gaan we die keta stashen” en op de mededeling dat er een bestelling is van 500 “wie pakt het nu dan van ons”. Ook praten zij over de winst die valt te maken. Daarbij komt dat ook aan hen moet worden teruggekoppeld zodra de ketamine veilig bij [medeverdachte 2] is aangekomen. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] koppelen dit terug aan [verdachte] en [medeverdachte 2] doet dit ook aan [medeverdachte 1] . Daarnaast heeft [medeverdachte 2] ook verklaard dat de ketamine niet van hem was en dat hij het voor anderen bewaarde.
Uit het voorgaande in onderlinge samenhang bezien kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat de ketamine in opdracht en ten behoeve van [verdachte] en [medeverdachte 1] werd opgeslagen bij [medeverdachte 2] en dat zij daarmee degenen waren die hierover beschikkingsmacht hadden.
Ketamine
Door de verdediging is als verweer gevoerd dat er voor de hiervoor beschreven transporten niet is vast komen te staan dat het ketamine betrof omdat er geen ketamine in beslag is genomen en is getest door het NFI. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt dat alleen al uit de Exclu-berichten van [verdachte] zelf blijkt dat het ketamine betrof. Hij benoemt dit immers zelf wanneer hij op 15 januari 2023 [medeverdachte 2] de benodigde gegevens doorstuurt voor het opmaken van een CMR voor één van de transporten. Bij productgegevens moet [medeverdachte 2] namelijk ‘Ketamine HCL BP’ zetten. Verder blijkt uit de Exclu-berichten dat er niet alleen door [verdachte] zelf maar ook door anderen over ‘keta’, ‘ket’ of ‘K’ wordt gesproken. Hieruit kan naar het oordeel van de rechtbank ook worden afgeleid dat het telkens om ketamine gaat. Een ander kenmerk van ketamine waarover in de Exclu-berichten wordt gesproken is ‘naaldjes’. Zo verstuurt [medeverdachte 2] op verzoek van [medeverdachte 1] een aantal foto’s waarbij de naaldjes volgens [medeverdachte 1] goed zichtbaar moeten zijn. [verdachte] stuurt ook berichten over ophalen van grote naalden in Norderstedt en kleine naaldjes en brokken in Marl. Van ketamine is bekend dat dit in drie verschillende vormen kan worden gemaakt waaronder naaldjes die bekend staan als zeer zuivere ketamine. [medeverdachte 2] heeft bij de politie ook bekend dat in de Exclu-gesprekken in het dossier gesproken wordt over ketamine. Daarnaast volgt uit onderzoek naar de gedane leveringen door [bedrijf 3] en [bedrijf 4] dat de ketamine-leveringen aan het bedrijf van [medeverdachte 6] , niet alleen gelet op de facturen en leverdata aansluiten bij de tenlastegelegde transporten, maar ook via de batchnummers zijn te herleiden naar diverse bij [medeverdachte 2] aangetroffen vaatjes. Van die daar aangetroffen ketamine is, zoals hiervoor al aangehaald, vastgesteld dat het 1.700 kg (vrijwel) zuivere ketamine HCI betrof. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de hiervoor aangehaalde transporten daadwerkelijk ketamine betroffen.
Werkzame stof of geneesmiddel
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft geconcludeerd dat de op 3 februari 2023 aan de [adres 5] in De Heen aangetroffen ketamine voldoet aan de omschrijving van het begrip werkzame stof als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder x.1, van de Geneesmiddelenwet (verder: Gnw). Diezelfde Inspectie heeft vastgesteld dat aan geen van de betrokken verdachten een registratie als bedoeld in de Gnw is verleend. Gelet hierop is de rechtbank met de officieren van justitie van oordeel dat er sprake is van een werkzame stof in de zin van artikel 38 lid 1 Gnw.
Dat er sprake is van een geneesmiddel in de zin van artikel 40 Gnw is niet gebleken. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de onder feit 3 cumulatief tenlastegelegde overtreding van artikel 40 Gnw.
Gedragingen
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het voorgaande dat de gedragingen van de verdachten neerkomen op het (doen) ophalen van de ketamine bij een farmaceutisch bedrijf in Duitsland en er vervolgens voor zorgen dat deze op de stashlocatie bij [medeverdachte 2] in De Heen in Nederland terechtkomt. Dit transporteren van Duitsland naar Nederland kan echter niet als invoer worden gekwalificeerd. De Geneesmiddelenwet verstaat hieronder immers het vanuit een derde land binnen het grondgebied van Nederland brengen van geneesmiddelen of werkzame stoffen (artikel 1 lid 1 sub hh Gnw). Uit diezelfde wet blijkt dat met een derde land wordt bedoeld een land, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie (of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte). Nu Duitsland lid is van de Europese Unie is hiervan geen sprake. Artikel 38 van de Gnw verbiedt ook het zonder registratie binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen van werkzame stoffen, maar deze gedraging is bij dit deel van feit 3 niet tenlastegelegd. Voor uitvoer geldt omgekeerd geredeneerd overigens hetzelfde, maar van het naar een ander land transporteren van de ketamine is niet gebleken. De gedragingen van de verdachten kunnen naar het oordeel van de rechtbank wel als afleveren worden gekwalificeerd, nu de Geneesmiddelenwet hieronder verstaat het anders dan door terhandstelling of uitvoer leveren van geneesmiddelen of werkzame stoffen.
Daarnaast kunnen de gedragingen in het geval van verdachte ook worden gekwalificeerd als verhandelen, nu de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen vaststelt dat de ketamine is aangekocht met het doel deze met winst door te verkopen en dit voor een deel ook is gebeurd.
Tot slot kan het voorhanden hebben van de bij [medeverdachte 2] aangetroffen 1.700 kilogram ketamine worden gekwalificeerd als het in voorraad hebben daarvan.
Medeplegen feit 1, 2 en 3
In aanvulling op hetgeen hiervoor al is overwogen over het medeplegen, overweegt de rechtbank het volgende.
Voor medeplegen is vereist dat er sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met anderen. Dit betreft een samenwerking die is gericht op het voltooien (gezamenlijk uitvoeren) van het delict. Verdachte dient daaraan een materiële en/of intellectuele bijdrage te leveren die van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling en de rol in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling van het delict. Het is niet nodig dat komt vast te staan dat een verdachte weet heeft van de (exacte) gedragingen die later of eerder in het traject door zijn medeverdachten worden verricht.
Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat er sprake was van een groep van personen waarvan verdachte deel uit maakte, die zich richtte op de handel in ketamine en cocaïne en het witwassen van grote contante geldbedragen. Hiervoor moesten onder andere transporten en overdrachten plaatsvinden van zowel de ketamine als de cocaïne en de geldbedragen. Dit gebeurde weliswaar in wisselende samenstellingen maar daarbij werd wel telkens als groep gehandeld. Gelet op het illegale karakter van de transporten en de waarde ervan – waarvan alle betrokkenen op de hoogte moeten zijn geweest – was het van groot belang om uit het zicht van politie en marechaussee te blijven. Ook leveranciers, afnemers en concurrenten mochten zo min mogelijk weten, om te voorkomen dat anderen de lucratieve handel in ketamine konden overnemen, of de groep zouden rippen. Over de uitvoering van de transporten en overdrachten van de ketamine, cocaïne en geldbedragen werd via een Exclu-applicatie zowel vooraf, tijdens als achteraf met alle daarbij betrokkenen overlegd en gecommuniceerd waardoor er sprake is van een gezamenlijk en op elkaar afgestemd handelen. Dat leidde er toe dat de transporten en overdrachten telkens op eenzelfde manier werden uitgevoerd onder andere door met het voertuig waarin de ketamine, cocaïne of het geld werd vervoerd, één of meerdere auto’s mee te laten rijden ter controle van de weg op politie en/of marechaussee. Ook werd er voorverkend en gecontroleerd rondom de ophaal- en afgifteplaatsen en in het geval van de ketamine ook rondom de grens.
Dit heeft geleid tot een gezamenlijke uitvoering van de diverse transporten en overdrachten met een hoge intensiteit van samenwerking waarbij beveiliging door middel van voorverkenningen en controles essentieel was. Het motto van de groep was, in de woorden van [verdachte] : ‘Veilig doen en niet haasten’. Deze werkwijze kan daarmee als modus operandi van de groep worden aangemerkt en illustreert het belang dat werd gehecht aan (de rol van) de meerijders/beveiligers van de transporten en overdrachten.
Gebleken is dat verdachte degene was die de uitvoering van de transporten en overdrachten plande en daarmee de hiervoor aangehaalde modus operandi bepaalde. Hij was ook degene die dit communiceerde naar de groep personen die de feitelijk uitvoering van de transporten en overdrachten verrichtten en hen bij die uitvoering aanstuurde. Uit de verzonden berichten van verdachte bleek dat hij hierbij het managementprincipe van ‘need to know, nice to know’ hanteerde, wat neerkomt op het delen van groepsinformatie en instructies met de gehele groep voor zover noodzakelijk voor de gehele groep en specifieke informatie en instructies met de desbetreffende personen. Gelet op het feit dat verdachte hiermee weliswaar aan het roer stond, maar wel verantwoording aan zijn vader [medeverdachte 1] aflegde, kan zijn rol als manager van de groep worden aangemerkt. Verdachte had hiermee een cruciale rol in de aansturing van zowel de voorbereiding als de uitvoering en de afhandeling van de transporten en overdrachten waardoor een nauw en bewust samenwerkingsverband tussen verdachte en de medeverdachten een gegeven is. Zijn gedragingen kunnen daarom voor alle drie de tenlastegelegde feiten worden gekwalificeerd als medeplegen.