ECLI:NL:RBZWB:2025:816

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
02-008554-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van cocaïnehandel en witwassen door verdachte in georganiseerd verband

Op 14 februari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van cocaïnehandel en gewoontewitwassen. De verdachte, geboren in 1997, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. van ‘t Land. De zaak werd inhoudelijk behandeld op meerdere zittingen in oktober 2024, waarbij de officieren van justitie, mr. E.H. Smale en mr. J.F.M. Kerkhofs, hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij de handel in grote hoeveelheden cocaïne, met een totaal van 302, 200 en 70 kilogram, en dat hij ook betrokken was bij het witwassen van € 1.450.000,-. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een belangrijke rol speelde in de organisatie van de drugshandel en het witwassen, waarbij hij verantwoordelijk was voor de voorbereiding en uitvoering van leveringen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan beide feiten en legde een gevangenisstraf van vijf jaar op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank oordeelde dat de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de impact op de samenleving zwaar wogen in de strafoplegging. De voorlopige hechtenis van de verdachte werd opgeheven, en de rechtbank verklaarde dat de in beslag genomen verdovende middelen onttrokken aan het verkeer werden verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-008554-23
vonnis van de meervoudige kamer van 14 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. R. van ‘t Land, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 1, 2, 4, 7 en 11 oktober 2024, waarbij de officieren van justitie, mr. E.H. Smale en mr. J.F.M. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 14 februari 2025.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het meerdere malen medeplegen van handel in dan wel het aanwezig hebben van grote hoeveelheden cocaïne en aan het medeplegen van gewoontewitwassen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie acht de twee tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. met dien verstande dat het Openbaar Ministerie wel vrijspraak vordert van gewoontewitwassen. Er is geen sprake van eenvoudig witwassen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit voor feit 1 een partiële bewezenverklaring voor het afleveren, verstrekken, vervoeren en voorhanden hebben met vrijspraak voor het bereiden, bewerken, verwerken en/of verkopen van de drugs. Verdachte had daarbij geen zelfstandige, maar een uitvoerende rol. Daarbij moet wel worden beoordeeld of vastgesteld kan worden dat het cocaïne betrof. Verdachte had hiervan enkel maar een vermoeden en heeft nooit gezien wat er in de auto werd gelegd en ook de hoeveelheden niet geweten of gecontroleerd. Het lijstje dat hij bijhield was voor zijn eigen geruststelling en niet om de voorraad bij te houden. De chatberichten moeten worden geduid zoals verdachte heeft verklaard.
Voor feit 2 wordt vrijspraak bepleit van het gewoontewitwassen. Verder heeft verdachte het geld enkel voorhanden gehad en is het uit eigen misdrijf afkomstig. Dit betekent dat sprake is van eenvoudig witwassen. Nu dit niet ten laste is gelegd, kan het bewezenverklaarde feit niet worden gekwalificeerd en verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aanleiding onderzoek Pamukkale
Op 1 november 2022 werd het opsporingsonderzoek Pamukkale gestart. Dit onderzoek richtte zich op de invoer van verdovende middelen binnen Nederlands grondgebied en witwassen. Dit onderzoek is gestart naar aanleiding van verstrekte TCI informatie dat [medeverdachte 1] samen met anderen betrokken zou zijn bij de invoer van grote hoeveelheden cocaïne via verschillende havens. Hij zou in een partij cocaïne van tientallen miljoenen euro’s hebben geïnvesteerd. [medeverdachte 1] zou de verdiensten investeren in panden in Marbella die hij veelal op naam zou zetten van zijn zoon. Gebleken was ook dat [medeverdachte 2] , de zoon van [medeverdachte 1] , in het onderzoek TELEAC op 1 augustus 2022 was aangehouden op grond van een verdenking van de handel in harddrugs en witwassen. Uit dit onderzoek was naar voren gekomen dat [medeverdachte 2] over deze handel en het overbrengen van grote contante geldbedragen naar Marbella contact hadden met medeverdachten. Uit het verdere onderzoek bleek dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] contact hadden met [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 11] , vermoedelijk in het kader van onder meer overtredingen van de Opiumwet, overtredingen van de Geneesmiddelenwet en witwassen. Dit heeft in dit onderzoek voor alle voornoemde personen tot diverse verdenkingen van strafbare feiten geleid.
Identificatie versleutelde Exclu-berichten en nicknames
Uit het onderzoek 26Lytham is naar voren gekomen dat [medeverdachte 1] gebruik zou maken van de cryptodienst Exclu via het account [nummer 1] ( [nickname 1] ) en dat hij via deze cryptodienst contact had met de volgende Exclu-accounts:
[nummer 2] ( [nickname 2] ) en [nummer 3] ( [nickname 3] )
[nummer 4] ( [nickname 4] ) en [nummer 5] ( [nickname 5] )
[nummer 6] ( [nickname 6] ) en [nummer 7] ( [nickname 7] )
[nummer 8] ( [nickname 8] ) en [nummer 9] ( [nickname 9] )
[nummer 10] ( [nickname 10] ) en [nummer 11] ( [nickname 11] )
[nummer 12] ( [nickname 12] ) en [nummer 13] ( [nickname 13] )
[nummer 14] ( [nickname 14] )
[nummer 15] ( [nickname 15] ) en [nummer 16] ( [nickname 16] )
[nummer 17] ( [nickname 17] ) en [nummer 18] ( [nickname 18] )
[nummer 19] ( [nickname 19] )
[nummer 20] ( [nickname 20] )
[nummer 21] ( [nickname 21] )
[nummer 22] ( [nickname 22] )
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank over deze Exclu-accounts vast dat:
  • [medeverdachte 1] gebruik heeft gemaakt van de Exclu-accounts [nummer 1] ( [nickname 1] ), [nummer 17] ( [nickname 17] ) en [nummer 14] ( [nickname 14] );
  • [medeverdachte 2] gebruik heeft gemaakt van de Exclu-accounts [nummer 2] ( [nickname 2] ), [nummer 8] ( [nickname 8] ) en [nummer 9] ( [nickname 9] );
  • [medeverdachte 3] gebruik heeft gemaakt van de Exclu-accounts [nummer 6] ( [nickname 6] ) en [nummer 7] ( [nickname 7] );
  • [verdachte] gebruik heeft gemaakt van de Exclu-accounts [nummer 4] ( [nickname 4] ) en [nummer 5] ( [nickname 5] );
  • [medeverdachte 4] gebruik heeft gemaakt van de Exclu-accounts [nummer 15] ( [nickname 15] ) en [nummer 16] ( [nickname 16] );
  • [medeverdachte 5] gebruik heeft gemaakt van de Exclu-accounts [nummer 10] ( [nickname 10] ) en [nummer 11] ( [nickname 11] );
  • [medeverdachte 6] gebruik heeft gemaakt van de Exclu-accounts [nummer 12] ( [nickname 12] ) en [nummer 20] ( [nickname 20] );
  • [medeverdachte 8] gebruik heeft gemaakt van het Exclu-account [nummer 22] ( [nickname 22] );
  • [medeverdachte 9] gebruik heeft gemaakt van de Exclu-accounts [nummer 21] ( [nickname 21] ) en [nummer 19] ( [nickname 19] );
  • [medeverdachte 10] gebruik heeft gemaakt van het Exclu-account [nummer 18] ( [nickname 18] );
  • [medeverdachte 11] gebruik heeft gemaakt van het Exclu-account [nummer 23] ( [nickname 23] );
  • [medeverdachte 7] vanaf 22 november 2022 het Exclu-account [nickname 10] heeft overgenomen en in gebruik heeft gehad.
Bij het bespreken van de aan verdachte verweten feiten zal de rechtbank volstaan met het vermelden van de namen van verdachten wanneer een Exclu-gesprek wordt aangehaald.
Correctie weergegeven datum en tijd van verzonden Exclu-berichten
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de weergegeven tijdstippen bij alle Exclu-berichten in het dossier in de kolom "datum en tijd" zijn weergegeven in UTC-tijd. Dat betekent dat er voor de Nederlandse tijdstippen tijdens de wintertijd één uur bij opgeteld moet worden en tijdens de zomertijd twee uren.
Feit 1
Onder dit feit wordt verdachte (hierna ook [verdachte] genoemd) verweten dat hij zich in de tenlastegelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van Opiumwetfeiten die zien op het verhandelen van 302, 200 en 70 kilogram cocaïne. De rechtbank is op grond van de opgenomen bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich hieraan samen met anderen schuldig heeft gemaakt. Zij overweegt daartoe het volgende.
302 stuks
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 1] op 14 september 2022 een planning van leveringen doorgeeft aan [medeverdachte 3] die uitgevoerd moeten worden, waaronder 302 stuks. [verdachte] regelt de uitvoering hiervan met [medeverdachte 3] en schakelt hiervoor ook [medeverdachte 4] in, die daarmee instemt. Uit de berichten van [verdachte] blijkt dat de levering in twee gedeeltes zal gaan, te weten 152 stuks en 150 stuks. Op 16 september 2022 05:10:15 UTC laat [medeverdachte 4] weten dat hij er over 2 minuten is waarop [verdachte] antwoordt dat hij rustig aan kan doen omdat ‘hij’ iets later is. Hieruit blijkt dat de 152 iets later worden opgehaald dan gepland. In een gesprek van [medeverdachte 1] en [verdachte] rond datzelfde tijdstip geeft [medeverdachte 1] door dat alle slechte in de volgende levering moeten. Hierover wordt vervolgens over en weer gecommuniceerd. [verdachte] stuurt naar aanleiding hiervan eerst een lijstje van merken en aantallen van alle slechte en vervolgens een lijstje met welke merken en hoeveel daarvan uiteindelijk in de levering van 150 stuks van de volgende dag kunnen worden verwerkt. Hiermee stemt [medeverdachte 1] in. Hieruit blijkt dat [verdachte] niet alleen zicht had op de voorraad, maar ook op de kwaliteit van de voorraad. Op 16 september 2022 om 06:09:16 UTC stuurt [verdachte] naar [medeverdachte 1] ‘Auto afgegeven’ waarop [medeverdachte 1] vraagt ‘Is gedaan 152’ wat [verdachte] vervolgens bevestigt. Aan het eind van die dag vraagt [medeverdachte 4] aan [verdachte] of het morgen nog doorgaat, hetgeen [verdachte] bevestigt. Hieruit blijkt dat [medeverdachte 4] ook zal helpen met de uitvoering van de overdracht van de 150 stuks op 17 september 2022. Op 17 september 2022 05:21:44 UTC vraagt [verdachte] aan [medeverdachte 4] om hem op te halen bij tankstation want dan hoeven ze geen rondje te rijden hetgeen [medeverdachte 4] bevestigt. Op 17 september 2022 stuurt [verdachte] naar [medeverdachte 1] om 06:34:25 UTC ‘Token klopt Auto weg’. Ook [medeverdachte 3] koppelt de gedane levering aan [medeverdachte 1] terug.
200 stuks
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 2] op 27 september 2022 in een groepschat met [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [verdachte] laat weten dat hij voor de volgende dag aan het regelen is dat er 200 stuks worden opgehaald en direct worden betaald. Dit moet door de drie voornoemde personen worden uitgevoerd. Ook vraagt hij aan [medeverdachte 3] en/of [verdachte] om foto’s te maken van de stuks die bij ‘ [locatie 1] ’ liggen omdat daarvan de 200 stuks voor morgen worden gepakt, van de beste merken. Ongeveer veertig minuten later vraagt [medeverdachte 2] in een chat met [verdachte] welke merken er naast ‘bmw’ nog meer topmerken zijn waarop [verdachte] antwoordt ‘Dacht fenix, die glansde zo weet je nog’ en ‘En die ibc zijn volgens mij ook kei hard’. Bijna twee uur later stuurt [verdachte] naar [medeverdachte 2] acht foto’s van witte blokken met daarop de ingeperste merkstempels BMW, FENIX, IBC en AROMA. Hieruit blijkt dat [verdachte] niet alleen zicht heeft op de voorraad maar ook op het aantal goede en slechte blokken en [medeverdachte 2] daarover adviseert. Hierna stuurt [medeverdachte 2] in de groepschat met [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] de beslissing door over welke merken en aantallen er in de levering moeten. Verder blijkt uit de bewijsmiddelen dat [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1] overlegt over hoe de overdracht moet plaatsvinden en dat [medeverdachte 1] niet akkoord gaat met een levering van de 200 stuks in één keer. Hij wil dat dit in twee keer gebeurt met betaling tussendoor. Vervolgens wordt het ook zo uitgevoerd. Daaruit leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1] degene is die uiteindelijk de beslissingen neemt.
Het moment van de overdracht van de 200 stuks wordt een aantal maal verzet. De daadwerkelijke overdracht vindt vervolgens plaats op 1 oktober 2022. Zo vraagt [medeverdachte 2] op 1 oktober 2022 08:22:16 UTC in de groepschat met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [verdachte] ‘Alles gereed boys’ waarop [verdachte] antwoordt ‘Ja zijn odw’. Na het uitwisselen van een foto van een token tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] stuurt [medeverdachte 4] ‘bus weg’. Hieruit leidt de rechtbank af dat de eerste 100 stuks zijn afgeleverd. Hierna wordt door [medeverdachte 4] en [verdachte] het geld voor de 100 stuks opgehaald in Schiedam. Dit betreft de helft van 3.900.000 volgens het bericht van [medeverdachte 2] om 10:19:58 UTC. Om 11:05:01 UTC stuurt [verdachte] dat het is gelukt. Het geld wordt met goedkeuring van [medeverdachte 1] weggelegd bij ‘ [locatie 4] ’. De rechtbank leidt uit het dossier af dat hiermee [medeverdachte 7] wordt bedoeld.
De volgende 100 stuks zijn, nadat [medeverdachte 2] dit had kortgesloten met [medeverdachte 1] , op 3 oktober 2022 overgedragen door [medeverdachte 4] en [verdachte] na het uitwisselen van een foto van een token tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] . [verdachte] stuurt hierna weer ‘auto weg’. Aansluitend wordt er weer geld opgehaald in Schiedam voor deze 100 stuks door [medeverdachte 4] en [verdachte] . Ook hiervoor wordt een foto van een token uitgewisseld tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] waarna [verdachte] stuurt ‘Heb het’. Ook dit wordt weer kortgesloten tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
70 stuks
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er door [medeverdachte 2] op 21 november 2022 in een groepschat van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , [nickname 24] en [nickname 25] desgevraagd wordt doorgegeven welke ‘bits ‘ hij heeft, te weten Black, Caro, Aroma, Fenix, 701, And some more. [nickname 24] geeft aan dat hij 20,750 in België betaalt en 21,000 in Nederland. [medeverdachte 1] geeft hierop de prijs door van 21k voor de eerste 100, waaruit blijkt dat hij hierover de zeggenschap heeft. Vervolgens zegt [nickname 25] ‘First 50 can be picked up’ en [nickname 26] ‘We can take 20 also for 1 service’. Hieruit blijkt dat het om een totaal 70 stuks gaat. Hierop vraagt [medeverdachte 2] aan [verdachte] om de laatste lijst door te geven van wat waar ligt. [verdachte] stuurt vervolgens aan [medeverdachte 2] een lijst met merken en aantallen op locatie [locatie 1] en een lijst met merken en aantallen op locatie [locatie 2] wat uitkomt op een totaal van 595 stuks. Ook hier blijkt wederom dat [verdachte] zicht had op de voorraden. Vervolgens geeft [medeverdachte 2] via de groepschat met [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] door dat de volgende dag om 16:30 er 50 stuks worden opgehaald wat dus door hen moet worden uitgevoerd. Kort daarna wordt dit door hem gewijzigd in een pick up om 16:00 van 50 stuks aroma bij ‘ [locatie 3] ’ en een pick up van 20 stuks aroma om 17.00 eveneens bij ‘ [locatie 3] ’. De rest kan volgens [medeverdachte 2] onderling worden geregeld. Op dezelfde dag stuurt [medeverdachte 2] het token voor de 20 stuks en op 22 november 2022 het token voor de 50 stuks. Verder stuurt hij die dag nog dat ze een voorrijder hebben en dat die achter [medeverdachte 4] aan kan rijden en de chauffeur bij hem moet instappen. Ook moet ervoor worden gezorgd dat ze [verdachte] niet zien. Hieruit volgt dat [medeverdachte 4] en [verdachte] het transport van de totaal 70 stuks uitvoeren. Tussen de twee leveringen door zorgt [medeverdachte 3] voor het vacumeren van ‘die 20’. Om 15:56:19 UTC en 16:58:12 UTC stuurt [verdachte] ‘auto weg’.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat de 302, 200 en 70 stuks succesvol zijn overgedragen. [medeverdachte 1] heeft gezorgd voor de organisatie en coördinatie van de levering van de 302 stuks. [medeverdachte 2] verzorgde de organisatie en coördinatie van de andere twee leveringen, waarbij hij overleg voerde met [medeverdachte 1] , diens goedkeuring vroeg en aan hem terugkoppelde. [medeverdachte 1] had de beslissende stem. [medeverdachte 4] en [verdachte] verzorgden het transport, terwijl [verdachte] – deels – samen met [medeverdachte 3] ook meedacht en adviseerde over de samenstelling van de partijen. [verdachte] en [medeverdachte 3] hadden daartoe ook toegang tot de stash.
Duiding Exclu-berichten:
cocaïne?
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat behoedzaamheid moet worden betracht bij de interpretatie en duiding van de Exclu-berichten nu deze in het dossier niet volledig zijn. Desalniettemin is de rechtbank van oordeel dat alleen al uit de voor het bewijs van dit feit gebruikte Exclu-berichten zelf onmiskenbaar blijkt dat hierin over de handel in cocaïne wordt gesproken. Het is namelijk algemeen bekend dat cocaïne wordt verhandeld in rechthoekige blokken met een ingeperst merkstempel zoals de stempels die op de foto’s in de berichten te zien zijn. Verschillende merken passeren de revue zowel bij de gesprekken over de 302, als over de 200 en de 70 stuks. Ook is algemeen bekend dat deze blokken doorgaans (ongeveer) één kilo per stuk wegen en dat de kwaliteit van een blok onder meer wordt bepaald door de mate waarin het glanst en de hardheid ervan. De prijzen waarover wordt gesproken (’i been paying 20,750 belg and 21,000 Nl’ bijvoorbeeld) passen bovendien bij de handel in cocaïne op grote schaal.
Voorts is algemeen bekend dat het in de aard van de illegale cocaïnehandel ligt, dat hierover niet openlijk wordt gesproken. Ook hier is dat het geval. Via de encryptiedienst Exclu, die berichten voorziet van een speciale encryptie waardoor deze niet zomaar door anderen kunnen worden gelezen of onderschept, is onder nicknames gecommuniceerd. In die berichten is ook nog eens gebruik gemaakt van versluierd taalgebruik. Bovendien is het bij illegale cocaïnehandel van groot belang om uit het zicht van de politie te blijven wat blijkens de bewijsmiddelen een bepaalde modus operandi bij de overdrachten met zich meebracht. Dit alles ondersteunt het feit dat hier sprake was van daadwerkelijke en grootschalige cocaïnehandel.
Los van de Exclu-berichten, heeft [medeverdachte 3] bovendien in zijn verhoor bij de politie bevestigd dat het in de berichten om cocaïne ging.
Dat er geen cocaïne in beslag is genomen en getest, doet aan het voorgaande dan ook niet af. Het verweer van de raadsman op dit punt faalt dan ook.
Wetenschap
Verdachte heeft betwist dat hij wist dat het om cocaïne ging. Over de door hem verstuurde lijstjes heeft hij verklaard dat dit lijstjes zijn die hij voor zichzelf bijhield op basis van gedane leveringen, zonder dat hij wist waar hij het over had. Gelet op de Exclu-berichten waar verdachte aan deelnam – waaronder de berichten die hiervoor zijn genoemd – is de rechtbank van oordeel dat verdachte wel degelijk wetenschap droeg van het feit dat hij gesprekken voerde over cocaïne. Het is namelijk zeer onaannemelijk dat iemand over iets spreekt op de wijze zoals in de Exclu-gesprekken is gedaan, zonder te weten waar het om gaat. Zo wordt door verdachte met diverse personen gesproken over aantallen, namen zoals Suzo, Caro, Aroma, Fenix, topmerken en slechte. Uit de Exclu-berichten blijkt dat verdachte niet alleen weet wat hiermee wordt bedoeld, maar ook dat hij concreet antwoord kan geven op de vraag hoeveel slechte er zijn per merk. Verdachte stuurt hiervan namelijk meerdere lijstjes naar [medeverdachte 1] . Eén ervan betreft een lijstje met een overzicht van aantallen van merken die in de aanstaande levering zullen worden verwerkt en waarop per merk ook staat hoeveel daarvan slecht zijn. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat dit is opgemaakt op basis van wetenschap van de actuele voorraad. Hetzelfde geldt voor het lijstje dat verdachte naar [medeverdachte 2] heeft gestuurd. Daarnaast adviseert verdachte [medeverdachte 2] over de topmerken: ‘Dacht fenix. Die glansde zo weet je nog. En die ibc zijn volgens mij ook keihard’ en stuurt hij foto’s mee van witte blokken met opdrukken als Fenix en IBC. Daarbij komt dat uit de berichten blijkt dat [verdachte] ten tijde van het opmaken van de lijstjes die hij naar [medeverdachte 1] stuurde, samen zit met [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] heeft – zoals hiervoor al is overwogen – bij de politie bevestigd dat de Exclu-gesprekken over cocaïne gingen en dat er bij hem op het terrein cocaïne aanwezig is geweest. Dat [verdachte] lijstjes opstelde van iets waarvan hij niet wist wat het was, terwijl hij op dat moment samen zit met [medeverdachte 3] die wel wist dat het om cocaïne ging, acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk. Dit verweer wordt dan ook verworpen.
Gelet op de samenhang tussen de dit feit en feit 2 zal de rechtbank het medeplegen voor beide feiten samen bespreken, na de overwegingen over feit 2.
Feit 2
Onder dit feit wordt verdachte verweten dat hij zich in de tenlastegelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van (gewoonte)witwassen van in totaal € 1.450.000,-. De rechtbank is op grond van de opgenomen bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich hieraan samen met anderen schuldig heeft gemaakt. Zij overweegt daartoe het volgende.
Voor een veroordeling voor medeplegen van (gewoonte) witwassen zoals hier bedoeld is vereist dat:
  • verdachte de bedragen in de tenlastelegging heeft verworven, overgedragen, omgezet, gebruikt, voorhanden heeft gehad dan wel daarvan de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, vervreemding, verplaatsing dan wel rechthebbende en/of voorhanden hebbende persoon, heeft verborgen en/of verhuld, en
  • die bedragen van misdrijf afkomstig zijn, en
  • verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die bedragen van misdrijf afkomstig waren, en
  • verdachte daarin heeft samengewerkt met een of meer medeverdachten en
  • van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Gedragingen
Over de in de tenlastelegging genoemde bedragen is naar het oordeel van de rechtbank uit de bewijsmiddelen gebleken dat [medeverdachte 4] en [verdachte] in opdracht van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in drie keer op 9, 12 en 15 december 2022 een totaalbedrag van € 1.450.000,- in Enschede hebben opgehaald. Hierover werd onder meer in een groepschat gecommuniceerd waaraan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [verdachte] deelnamen. [verdachte] heeft de Mercedes Sprinter van [medeverdachte 3] gebruikt om het geld in te vervoeren. [medeverdachte 4] reed ter controle en beveiliging mee. De opgehaalde geldbedragen zijn door [verdachte] en [medeverdachte 4] naar de woning van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gebracht. [medeverdachte 3] is door [medeverdachte 2] ingeschakeld als eventuele back-up wanneer [verdachte] niet mee zou kunnen. Verder heeft [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 3] medegedeeld dat [medeverdachte 4] en [verdachte] op 15 december 2022 misschien papieren komen brengen en vraagt hem of hij die dan wil aanpakken. Nadat [verdachte] heeft aangegeven dat hij ‘het’ heeft wordt vervolgens gezien dat [verdachte] met de Mercedes Sprinter die dag na terugkomst uit Enschede met een tussenstop op het adres van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar het terrein van [medeverdachte 3] is gereden.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte de geldbedragen in vereniging voorhanden heeft gehad en heeft verworven en/of overgedragen.
Beoordelingskader van het bestanddeel afkomstig van misdrijf
In het dossier zitten geen aanknopingspunten voor een specifiek misdrijf waarvan de geldbedragen afkomstig zou zijn. Uit vaste rechtspraak volgt, dat ook als niet duidelijk is uit welk specifiek misdrijf de voorwerpen afkomstig zijn, in sommige gevallen toch witwassen bewezen kan worden. Het gaat dan om gevallen waarbij het op grond van de feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen van misdrijf afkomstig zijn. Als de feiten en omstandigheden in het dossier zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Zo’n verklaring moet concreet zijn, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Vervolgens ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de alternatieve herkomst van de voorwerpen uit de verklaring van verdachte. Alleen als vervolgens uit dit onderzoek blijkt dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de voorwerpen een legale herkomst hebben en dat dus een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring is, kan het witwassen van die voorwerpen bewezen worden.
Van misdrijf afkomstig
Met het Openbaar Ministerie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier voldoende feiten en omstandigheden naar voren komen om voor de tenlastegelegde geldbedragen een vermoeden van witwassen te rechtvaardigen. Uit de inhoud van het dossier blijkt dat diverse zogenoemde witwastypologieën (algemene ervaringsregels die een aanwijzing vormen dat mogelijk sprake is van witwassen) zich in deze zaak voordoen. Het gaat immers telkens om een zeer groot contant geldbedrag dat is ontvangen en weer overgedragen. Verder zijn de geldbedragen op 9, 12 en 15 december 2022 opgehaald bij een metaalbedrijf. Dit zat telkens in een doosje en is vervoerd per busje. Dit is voor zulke grote geldbedragen niet gangbaar in het normale economische verkeer vanwege de aanzienlijke veiligheidsrisico’s die daarmee gepaard gaan. De communicatie over de overdracht vond plaats met gebruik van schuilnamen via Exclu-berichten en er werd gebruik gemaakt van een wachtwoord. Er werd – zoals bij ondergronds bankieren gebruikelijk is – bij de overdracht ook een zogenoemd token (een bankbiljet van kleine valuta) als betalingsbewijs gebruikt. De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden geven samen een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Van verdachte mag dan worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van voornoemde geldbedragen, die concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting zelf niets over de herkomst van de geldbedragen verklaard. Verdachte heeft dan ook geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring afgelegd over een legale herkomst van de geldbedragen, waardoor het Openbaar Ministerie geen nader onderzoek hoefde te verrichten. Gelet daarop is er geen andere conclusie mogelijk dan dat het geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
Wetenschap
Verdachte bekent de ritjes naar Enschede maar zegt hierover dat hij pas achteraf wist dat het om geld ging. De rechtbank volgt deze verklaring van verdachte niet. Uit de Exclu-berichten volgt namelijk dat [medeverdachte 2] op 9 december 2022 in de ochtend in de groepschat met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 4] zegt dat er zo meteen een rit is naar Enschede om papieren op te halen. Op diezelfde dag aan het eind van de middag zegt [medeverdachte 2] dat er maandag, dinsdag en woensdag op dezelfde plek als vandaag papieren moeten worden gehaald. Gelet op het feit dat algemeen bekend is dat met papieren geld wordt bedoeld, hetgeen verdachte ter terechtzitting van 4 oktober 2022 ook heeft bevestigd, is de rechtbank van oordeel dat hieruit blijkt dat reeds vanaf de start van de ritjes naar Enschede voor verdachte duidelijk was dat het om het ophalen van geld ging. Gelet op de grootte van de contante geldbedragen (het ging immers niet om louter een envelop, maar om een doos), de omstandigheden waaronder deze in vereniging werden verworven, vervoerd en overgedragen, de bespreking hiervan in versluierd taalgebruik via een Exclu-applicatie en verdachte zijn betrokkenheid bij drugscriminaliteit samen met medeverdachten zoals hiervoor bewezenverklaard, maakt dat verdachte naar het oordeel van de rechtbank moet hebben geweten dat het om uit misdrijf verkregen geld ging. De rechtbank vindt dan ook bewezen dat verdachte dit geldbedrag heeft witgewassen.
Gewoontewitwassen
Uit het voorgaande blijkt dat verdachte samen met anderen in drie keer verdeeld over zes dagen een totaalbedrag van € 1.450.000,- heeft opgehaald in Enschede en witgewassen. Uit de Exclu-berichten in het dossier blijkt dat dit bedrag onderdeel uitmaakte van een totaalbedrag van twee miljoen euro dat in Enschede moest worden opgehaald. Hoewel het om meerdere ritjes met steeds zeer grote contante geldbedragen gaat, die steeds het strafbare feit witwassen opleveren, meent de rechtbank dat die ritjes bij de beoordeling of er sprake is van gewoontewitwassen als een samenhangend geheel moeten worden gezien. Dat maakt dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte de neiging had om zich steeds opnieuw schuldig te maken aan witwassen, waardoor gewoontewitwassen niet kan worden bewezen. Van dit onderdeel spreekt zij [verdachte] daarom vrij.
Medeplegen feit 1 en 2
Voor medeplegen is vereist dat er sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met anderen. Dit betreft een samenwerking die is gericht op het voltooien (gezamenlijk uitvoeren) van het delict. Verdachte dient daaraan een materiële en/of intellectuele bijdrage te leveren die van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling en de rol in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling van het delict. Het is niet nodig dat komt vast te staan dat een verdachte weet heeft van de (exacte) gedragingen die later of eerder in het traject door zijn medeverdachten worden verricht.
Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat er sprake was van een groep van personen waarvan verdachte deel uit maakte, die zich onder meer richtte op de handel in cocaïne en het witwassen van grote contante geldbedragen. Hiervoor moesten onder andere overdrachten plaatsvinden van zowel de cocaïne en de geldbedragen. Gelet op het illegale karakter van de transporten en op de waarde van de goederen die moesten worden overgedragen, was het van groot belang om uit het zicht van politie en marechaussee te blijven. Ook leveranciers, afnemers en concurrenten mochten zo min mogelijk weten om te voorkomen dat anderen de lucratieve handel in ketamine konden overnemen, of de groep zouden rippen. Dat brengt ook direct met zich mee dat het niet anders kan dan dat alle betrokkenen van die waarde van de getransporteerde goederen op de hoogte moeten zijn geweest. Over de uitvoering van de overdrachten van de cocaïne en geldbedragen werd via een Exclu-applicatie zowel vooraf, tijdens als achteraf met alle daarbij betrokkenen overlegd en gecommuniceerd waardoor er sprake is van een gezamenlijk en op elkaar afgestemd handelen. Dat leidde er toe dat de overdrachten telkens op eenzelfde manier werden uitgevoerd, onder andere door één of meerdere auto’s mee te laten rijden met het voertuig waarin de cocaïne of het geld werd vervoerd ter controle van de weg op politie en/of marechaussee. Ook werd er voorverkend en gecontroleerd rondom de ophaal- en afgifteplaatsen.
Dit heeft geleid tot een gezamenlijke uitvoering van de diverse overdrachten met een hoge intensiteit van samenwerking waarbij beveiliging door middel van voorverkenningen en controles essentieel was. Het motto van de groep was, in de woorden van [medeverdachte 2] : ‘Veilig doen en niet haasten’. Deze werkwijze kan daarmee als modus operandi van de groep worden aangemerkt en illustreert het belang dat werd gehecht aan (de rol van) de meerijders/beveiligers van de transporten en overdrachten. In die zin is er sprake van inwisselbare rollen; een meerijder of beveiliger werd even belangrijk gevonden door de (leiders van de) groep als de bestuurder van het voertuig waarin de cocaïne of het geld zat.
Gebleken is dat verdachte deelnam aan de hiervoor genoemde strafbare feiten waarmee de groep zich bezig hield. De verdediging heeft bepleit dat de rol van verdachte zich beperkte tot een beperkte feitelijke rol als uitvoerder van een klein onderdeel. De rechtbank ziet de rol van verdachte echter anders. Zijn rol bestond niet alleen uit de gezamenlijke uitvoering van de diverse feiten door met de cocaïne en de geldbedragen te rijden en deze vervolgens over te dragen. Verdachte had ook zicht op de voorraad, hield deze bij en bereidde de leveringen voor. Hij stond hiervoor in rechtstreeks contact met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , de leiders van de groep en adviseerde hen ook over de samenstelling van leveringen. Verdachte had aldus een belangrijke, faciliterende rol in het tot stand brengen van de leveringen van de cocaïne en hij had een vertrouwenspositie; hij wist van en had toegang tot de stashplaats van de cocaïne. Daarnaast deelde hij in de winst. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee een nauw en bewust samenwerkingsverband tussen de gedragingen van verdachte en de andere verdachten gegeven. Zijn gedragingen kunnen daarom zowel voor feit 1 als feit 2 worden gekwalificeerd als medeplegen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 16 september 2022 tot en met 22 november 2022 te Steenbergen en/of Schiedam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen telkens opzettelijk heeft afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van
ongeveer 302 kilogram cocaïne en 200 kilogram cocaïne en 70 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op lijst I bij de Opiumwet;
2
in de periode van 9 december 2022 tot en met 15 december 2022 te Steenbergen en Enschede en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen,
immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders contante geldbedragen, te weten
450.000 en 500.000 en 500.000 euro, in totaal 1.450.000 euro,
verworven en voorhanden gehad en/of overgedragen,
terwijl hij verdachte en diens mededaders wisten dat deze geldbedragen, onmiddellijk of middellijk, afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van het feit
Beroep op de kwalificatie-uitsluitingsgrond ten aanzien van feit 2
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat de kwalificatie-uitsluitingsgrond van toepassing is. Uit het dossier kan worden opgemaakt dat het totaalbedrag van € 1.450.000,- afkomstig is van een door hem zelf gepleegd misdrijf, namelijk de cocaïnehandel. Het betreft hier dan geld afkomstig uit eigen misdrijf wat hij heeft verworven dan wel voorhanden heeft gehad terwijl er geen sprake is van enige verhullingshandeling.
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan handel in cocaïne maar dat niet is vast komen te staan van welk specifiek misdrijf of welke specifieke verkoop van drugs de grote geldbedragen afkomstig zijn. Gelet hierop moet het beroep op de kwalificatie-uitsluitingsgrond te verwerpen.
De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden aangemerkt. In een dergelijk geval moet ontslag van rechtsvervolging het gevolg zijn.
De vraag ligt zodoende voor of de tenlastegelegde geldbedragen onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig was. Uit de arresten van de Hoge Raad van 16 juni 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1655) en 13 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3028) volgt dat een voldoende concretisering is vereist van het door de verdachte gepleegde misdrijf en het verband tussen dit misdrijf en het aangetroffen geldbedrag.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het hiervoor overwogene blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte 4] in drie keer dit geldbedrag in opdracht van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben opgehaald in Enschede. Daarmee is dus niet zoals de verdediging stelt sprake van het enkele voorhanden hebben van de geldbedragen maar ook van het telkens weer overdragen daarvan aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Alleen al om die reden kan het beroep op de kwalificatie-uitsluitingsgrond niet slagen. Daarbij komt dat -als er al sprake zou zijn geweest van het enkele verwerven en voorhanden hebben van de geldbedragen- uit de bewijsmiddelen of uit de verklaring van verdachte evenmin voldoende volgt dat deze geldbedragen afkomstig zijn van een door verdachte zelf begaan misdrijf. Verdachte heeft namelijk enkel verklaard dat hij (vermoedelijk) betrokken is geweest bij cocaïnehandel maar niet van welke specifieke drugsverkoop de grote geldbedragen dan afkomstig zouden zijn. Het dossier bevat ook geen enkel aanknopingspunt waaruit kan worden afgeleid dat de door ‘ [nickname 25] ’, met tussenkomst van een andere persoon, in Enschede gefoerageerde geldbedragen direct afkomstig waren van een door verdachte (mede) gepleegd misdrijf. Daarmee ontbreekt de vereiste mate van concretisering van het misdrijf dat door de verdachte is gepleegd en van het verband tussen dit misdrijf en de geldbedragen. Ook om die reden wordt het beroep op de kwalificatie-uitsluitingsgrond verworpen.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5.2
De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie vordert op grond van wat het bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van negen jaar met aftrek van voorarrest. Zij houdt daarbij in strafmatigende zin rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het feit dat hij inzicht lijkt te hebben gekregen in de verkeerde keuzes die hij heeft gemaakt en waarvoor hij (deels) verantwoordelijkheid neemt. Gelet op de eis vraagt het Openbaar Ministerie de schorsing van de voorlopige hechtenis per datum uitspraak op te heffen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest en wanneer nodig aangevuld met een taakstraf. Daartoe wordt aangevoerd dat het Openbaar Ministerie de hoeveelheden drugs de doorslag heeft laten geven bij haar eis en onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkte rol van verdachte, de korte pleegperiode, zijn proceshouding en persoonlijke omstandigheden. Met betrekking tot de voorlopige hechtenis wordt primair verzocht om deze op te heffen op grond van artikel 67a lid 3 Sv, subsidiair de vordering tot opheffing van de schorsing af te wijzen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt veroordeeld voor het medeplegen van handel in cocaïne en het medeplegen van witwassen. Verdachte verdient hiervoor een straf en de rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft deel uitgemaakt van een groep personen die zich bezighield met transporten en overdrachten van onder meer cocaïne en zeer grote contante geldbedragen. Verdachte had daarbij een belangrijke faciliterende en uitvoerende rol. Zo hield hij de voorraad cocaïne bij, deed hij de voorbereiding van de leveringen en zorgde voor vervoer en overdracht dan wel ontvangst van de cocaïne en de geldbedragen waarvoor hij ook de tokens uitwisselde. Hij had hierdoor een vertrouwenspositie en stond in rechtsreeks contact met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , de leiders van de groep. In deze hoedanigheid is verdachte in een periode van drie maanden bij zeker zes transporten en overdrachten van grote hoeveelheden cocaïne en geld betrokken geweest. Er was sprake van een grote mate van professionaliteit die niet alleen tot uiting kwam in de grote hoeveelheden cocaïne en geld, maar ook in de wijze van organisatie en uitvoering van de transporten en overdrachten. Door de groep werd getracht om uit het zicht en uit handen van politie en justitie te blijven door het meerijden van extra auto’s met de transporten en overdrachten ter controle en beveiliging. Ook moesten de ophaal- en afgifteplaatsen en rondom de grens voor worden voorverkend en gecontroleerd. Contacten hierover verliepen via een Exclu-applicatie waarbij in versluierd en verhullend taalgebruik werd gecommuniceerd. De rechtbank kan zich op grond van het dossier niet aan de indruk onttrekken dat het beramen en plegen van criminele activiteiten binnen deze groep haast dagelijkse kost en een normale gang van zaken was. Door deelname aan deze groep heeft verdachte gedurende een periode van drie maanden een bijdrage geleverd aan de instandhouding van de criminele drugshandel en het daarmee gepaard gaande witwassen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van cocaïne door de verslavende werking ervan schadelijk is voor de volksgezondheid. De handel in en consumptie van harddrugs veroorzaken regelmatig overlast of genereren andere vormen van criminaliteit. Het drugscircuit kenmerkt zich namelijk door gewelds- en vermogensmisdrijven gepleegd door armlastige verslaafden. Op die manier worden ook nietsvermoedende en onschuldige burgers geconfronteerd met allerlei nare gevolgen, terwijl verdachten zich er doorgaans niks gelegen aan laten liggen om hun crimineel handelen voort te zetten.
Deze georganiseerde criminaliteit heeft een ontwrichtend en ondermijnend effect op de samenleving als geheel. Niet alleen vanwege de hiervoor beschreven gevolgen, maar ook omdat de door criminele organisaties behaalde winsten moeten worden witgewassen. Witwassen leidt tot ontwrichting van het economische en financiële verkeer, omdat daarbij de (criminele) herkomst van gelden worden verhuld. Door de vermenging van illegaal geld met legale geldstromen wordt de integriteit van het financieel en economisch stelsel ernstig schade toegebracht. Verdachte heeft hier ook een bijdrage aan geleverd en heeft bovendien gedeeld in de gemaakte winst.
Dit alles is de reden dat op dergelijke feiten zware straffen zijn gesteld. Verdachte heeft met zijn handelen aan dit alles een wezenlijke bijdrage geleverd. Om al deze gevolgen heeft hij zich niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag. Hij heeft de rechtsstaat aldus ernstig ondermijnd.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het uittreksel justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij niet eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie. De rechtbank gaat daarom bij de strafoplegging uit van een first offender.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de aangevoerde persoonlijke omstandigheden. Hoewel het positief is dat verdachte aangeeft dat hij na zijn schorsing zijn leven heeft opgepakt, hij als ZZP-er aan het werk is gegaan en hij een normaal sociaal en steunend netwerk heeft waaronder zijn vriendin en familie, geven deze persoonlijke omstandigheden geen aanleiding om hiermee in strafmatigende zin rekening te houden. Zijn baan en/of zijn netwerk hebben verdachte er immers ook niet van weerhouden om telkens bewust te kiezen voor het snelle geld en het plegen van ernstige strafbare feiten.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om in strafmatigende zin rekening te houden met de proceshouding van verdachte. Verdachte zou bij de politie niet hebben verklaard vanwege lopende procesafspraken. Hij heeft het moment waarop bleek dat deze niet rondkwamen echter niet aangegrepen om alsnog een verklaring bij de politie af te leggen, nog daargelaten of gesprekken over procesafspraken een (goede) reden zijn om niet te verklaren. Pas op zitting heeft verdachte verklaard, maar daarbij slechts in beperkte mate openheid van zaken (over zijn eigen aandeel) gegeven. Op basis van onder meer de chatgesprekken in het dossier kan bovendien worden vastgesteld dat deze verklaring ook deels ongeloofwaardig is. De rechtbank ziet dit dan ook niet als het nemen van verantwoordelijkheid voor zijn handelen.
De strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de bewezenverklaarde feiten, in het bijzonder het ondermijnende karakter daarvan en het te beschermen belang van de volksgezondheid, geen ruimte laten voor een andere straf dan een langdurige, onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht van de rechtbanken en hoven (LOVS) en straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, acht de rechtbank een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek van voorarrest passend en geboden. Als zwaarwegende factoren gelden hiervoor de rol van verdachte bij de gepleegde feiten, de professionaliteit van het handelen en de grote hoeveelheden cocaïne en geld die er in de bewezenverklaarde periode zijn verhandeld en weggesluisd. De rechtbank weegt daarbij ook de hiervoor beschreven verwoestende effecten van cocaïne mee.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst met ingang van 9 november 2023.
De rechtbank stelt vast dat de inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden en verdachte schuldig wordt bevonden aan ernstige strafbare feiten met een gevangenisstraf van vijf jaar tot gevolg. Dit betekent dat de rechtbank nog altijd ernstige bezwaren aanwezig acht voor de in het vonnis van heden bewezenverklaarde feiten en dat artikel 67a lid 3 Sv niet aan de orde is. Daarnaast is de rechtbank -anders dan de verdediging- van oordeel dat daarmee ook de recidivegrond nog steeds aanwezig is. Opheffing van de voorlopige hechtenis is dan ook niet aan de orde.
Het uitgangspunt is dat iedereen zijn berechting in vrijheid moet kunnen afwachten, tenzij er argumenten zijn die voorlopige hechtenis noodzakelijk maken. Verdachte heeft met de schorsing van de voorlopige hechtenis zijn berechting in vrijheid mogen afwachten en heeft er ook belang bij om ook de uitkomst van een (eventueel) hoger beroep in vrijheid af te mogen wachten. Dit belang is evenwel niet onbeperkt en moet afgewogen worden tegen de ernst van de feiten, waarvoor eerst ernstige bezwaren bestonden en waarvoor naar het oordeel van de rechtbank nu wettig en overtuigend bewijs is. Het is namelijk niet zo dat een verdachte hangende het hoger beroep zijn berechting (zonder meer) in vrijheid mag afwachten, gelet op artikel 5 lid 1, aanhef en onder a, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Hierin is immers bepaald dat ná veroordeling vrijheidsbeneming gerechtvaardigd is. Deze veroordeling hoeft ook niet onherroepelijk te zijn.
Dit uitgangspunt kan ook toegepast op zaken in eerste aanleg waarin het bevel tot voorlopige hechtenis is geschorst en de verdachte vervolgens tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt veroordeeld die langer is dan de duur van het reeds ondergane voorarrest. Bij de beoordeling of de schorsing in deze zaak moet worden opgeheven, dient de rechtbank de belangen van de samenleving en verdachte opnieuw af te wegen en na te gaan of deze opheffing geboden is. In dit geval weegt voor de rechtbank het strafvorderlijk belang dat de voorlopige hechtenis weer komt te herleven zwaarder dan de persoonlijke belangen van verdachte, met name gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de gevangenisstraf waartoe dit heeft geleid. Dit betekent dat de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis zal opheffen.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
Onder verdachte zijn diverse verdovende middelen in beslag genomen (nummers 8, 9 en 10 op de beslaglijst). Artikel 13a van de Opiumwet houdt in dat onverminderd het bepaalde in de artikelen 33 tot en met 34 van het Wetboek van Strafrecht (verbeurdverklaring) en de artikelen 36b tot en met 36d van het Wetboek van Strafrecht (onttrekking aan het verkeer) en artikel 6:1:12 van het Wetboek van Strafvordering, de in lijst I of II bedoelde middelen verbeurd of aan het verkeer onttrokken worden verklaard. De rechtbank zal de verdovende middelen die in beslag genomen zijn en waarvan verdachte geen afstand heeft gedaan, onttrekken aan het verkeer omdat het bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
7.2
De teruggave
Onder verdachte is een telefoon van het merk Apple in beslag genomen (nummer 11 van de beslaglijst). De rechtbank zal de teruggave van deze telefoon aan verdachte gelasten aangezien deze niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en aan verdachte toebehoort.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van vijf jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd als 8, 9 en 10;
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, genummerd als 11 op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst;
- heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Kok, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 februari 2025.
Bijlage I
De tenlastelegging
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16
september 2022 tot en met 22 november 2022 te Steenbergen en/of
Schiedam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval
(telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van (totaal)
(ongeveer) 302 kilogram/blokken cocaïne en/of 200 kilogram/blokken
cocaïne en/of 70 kilogram/blokken cocaïne, in elk geval een hoeveelheid
van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
vermeld op lijst I bij de Opiumwet dan wel aangewezen krachtens het
vijfde lid van artikel 3a van die wet,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende een of meer
middel(en) vermeld op lijst I bij de Opiumwet, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht )
2
hij in of omstreeks de periode van 09 december 2022 tot en met 15
december 2022 te Steenbergen en/of Schiedam en/of Enschede en/of
elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich
schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of (één of meer van) zijn
mededader(s) van één of meerdere (contante) geldbedrag(en), te weten
* in de periode van 9 tot en met 15 december 2022 te Enschede en/of
Steenbergen, althans in Nederland een of meer (contant) geldbedrag(en)
van 450.000 en/of 500.000 en/of 500.000 euro, in (totaal) (ongeveer)
1.450.000 euro, althans enig (groot) (contant) geldbedrag
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de
vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld
en/of
verborgen en/of verhuld, wie de rechthebbende op dit/deze
geldbedrag/geldbedrag(en) is/zijn en/of wie dit/deze
geldbedrag/geldbedragen voorhanden had
en/of
dit/deze geldbedrag/geldbedrag(en) verworven en/of voorhanden gehad
en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik gemaakt,
terwijl hij verdachte en/of diens mededader(s) wist(en) dan wel
redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dit geldbedrag/geldbedrag(en)
geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren
uit enig misdrijf
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420bis lid 1
ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 420ter lid 1 Wetboek van
Strafrecht, art 420ter lid 2 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht )