2.3Klassiek beslag
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, moet de rechter, bij een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo nee,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard.
Op grond van artikel 116, eerste lid, Sv laat het Openbaar Ministerie de in beslag genomen voorwerpen teruggeven aan de beslagene, zodra het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet. Dit betekent het volgende. Als het Openbaar Ministerie zich op het standpunt stelt dat er geen strafvorderlijk belang meer is bij het voortduren van het beslag, dan moet de rechter ervan uitgaan dat het standpunt juist is. Dit geldt ook als het Openbaar Ministerie van oordeel is dat het voorwerp teruggegeven kan worden aan een ander dan klager.
Het beslag op de voorwerpen blijft gehandhaafd als er een strafvorderlijk belang is op grond van artikel 94 Sv. Dat is het geval wanneer:
- de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen en/of
- het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen en/of
- het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
De aanwezigheid van een strafvorderlijk belang sluit niet uit dat de rechtbank onder omstandigheden bij de beoordeling van het klaagschrift ook onderzoekt of voortzetting van het beslag voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De rechtbank stelt vast dat uit het standpunt van de officier van justitie volgt dat hij niet langer een strafvorderlijk belang ziet bij het voortduren van het beslag op:
- personenauto Ducati [kenteken 1] (in de beslaglijst opgenomen als volgnummer 1);
- personenauto Rolls Royce [kenteken 2] (in de beslaglijst opgenomen als volgnummer 2);
- personenauto Mercedes-Benz [kenteken 3] (in de beslaglijst opgenomen als volgnummer 3);
- personenauto Mercedes-Benz [kenteken 4] (in de beslaglijst opgenomen als volgnummer 4);
- personenauto BMW [kenteken 5] (in de beslaglijst opgenomen als volgnummer 5);
- [adres 3] (in de beslaglijst opgenomen als volgnummers 13 en 14);
- [adres 4] (in de beslaglijst opgenomen als volgnummer 15).
Gelet op dit standpunt zal de rechtbank het klaagschrift in ieder geval gegrond verklaren voor zover het ziet op bovengenoemde (onroerende) goederen. Uit het raadkamerdossier volgt dat klager als redelijkerwijs rechthebbende op de onder hem in beslag genomen (delen van de) genoemde goederen moet worden aangemerkt. De rechtbank zal dan ook de teruggave aan klager gelasten van de voornoemde personenauto’s. De rechtbank zal verder gelasten het beslag op de voornoemde onroerende goederen op te heffen.
Voor het overige beslag waarover wordt geklaagd stelt de rechtbank vast dat er nog altijd sprake is van een strafvorderlijk belang. Gelet op de verdenking tegen klager die blijkt uit het raadkamerdossier en het verband met het gelegde beslag is het naar het oordeel van de rechtbank niet hoogst onwaarschijnlijk dat een rechter later oordelend de verbeurdverklaring van dit beslag uit zal spreken.
De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of het voortduren van het beslag ook voldoet aan de eisen van proportionaliteit. De rechtbank weegt hierbij mee dat de executiewaarde van het resterende beslag deels onderhevig is aan de fluctuaties op de woningmarkt. De rechtbank zal het klaagschrift gericht tegen het beslag op grond van artikel 94 Sv voor het overige ongegrond verklaren.