ECLI:NL:RBZWB:2025:7567

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
24/6317 en 24/6318
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen belastingaanslagen en wrakingsverzoek in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 november 2025, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor de jaren 2019 en 2020 aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, waarbij de inspecteur het bezwaar voor de aanslag IB/PVV 2019 gedeeltelijk had toegewezen, maar de bezwaren tegen de aanslagen Zvw 2019 en de aanslagen IB/PVV en Zvw 2020 had afgewezen.

Belanghebbende heeft op 20 mei 2025 een wrakingsverzoek ingediend, dat op 6 juni 2025 ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft de beroepen op 29 oktober 2025 behandeld, waarbij belanghebbende en de inspecteur aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de inspecteur artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet heeft geschonden, omdat alle relevante stukken zijn overgelegd. Het beroep voor het jaar 2020 wordt ongegrond verklaard, terwijl het beroep voor 2019 formeel gegrond wordt verklaard, omdat de inspecteur de aanslag ambtshalve heeft verminderd. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar voor de aanslag IB/PVV 2019 en vermindert deze tot het bedrag na de verminderingsbeschikking van 8 augustus 2024.

De rechtbank bepaalt dat belanghebbende het griffierecht terugkrijgt, maar dat er geen proceskosten zijn die voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/6317 en 24/6318

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2025 in de zaken tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 22 juli 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2019 en 2020 aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar voor wat betreft de aanslag IB/PVV 2019 gedeeltelijk toegewezen en voor wat betreft de aanslag Zvw 2019 afgewezen. De inspecteur heeft de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw 2020 afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft op 20 mei 2025 verzocht tot wraking van de rechter in deze zaken. De wrakingskamer heeft op 6 juni 2025 het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en bepaald dat de behandeling van deze zaken wordt voortgezet in de stand van de zaken waarin deze zich bevonden ten tijde van de schorsing wegens indiening van het wrakingsverzoek. [1]
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 29 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur, mr. [inspecteur] . Van hetgeen op de zitting is besproken is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan de rechtbank gelijktijdig met de uitspraak een afschrift naar partijen heeft verzonden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of voldaan is aan de artikelen 7:4 en 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) alsook de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Zij doet dat aan de hand van de argumenten van belanghebbende, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel de aangevoerde beroepsgronden niet slagen. Wel stelt de rechtbank vast dat voor het jaar 2019 er formeel sprake is van een gegrond beroep omdat er een verminderingsbeschikking is vastgesteld tijdens de beroepstermijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

2019
4. De inspecteur heeft belanghebbende niet uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2019 en belanghebbende heeft geen aangifte ingediend.
4.1.
Jegens belanghebbende is een strafrechtelijk onderzoek aangevangen. De bevindingen zijn neergelegd in het door de FIOD opgestelde document getiteld “[procesdossier]” met dossiernummer [nummer] welk stuk is doorgenummerd en 7.486 pagina’s groot is.
4.2.
De inspecteur heeft naar aanleiding van dit onderzoek met dagtekening 25 juni 2021 aan belanghebbende een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 174.922. Met de aanslag is een beschikking belastingrente vastgesteld ten bedrage van € 2.751.
4.3.
De inspecteur heeft met dagtekening 25 juni 2021 een aanslag Zvw 2019 opgelegd naar een bijdrage-inkomen gemaximeerd op € 55.927. Met de aanslag is een beschikking belastingrente vastgesteld ten bedrage van € 108.
4.4.
Belanghebbende heeft een bezwaarschrift ingediend tegen de aanslag IB/PVV en de aanslag Zvw 2019. Met dagtekening 13 december 2021 heeft belanghebbende een verzoek tot inzage ingediend. Op 10 april 2024 heeft de inspecteur belanghebbende op digitale wijze inzage in het dossier verleend, waarvan belanghebbende gebruik heeft gemaakt.
4.5.
Op 22 juli 2024 heeft de inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar voor wat betreft de aanslag IB/PVV 2019 gedeeltelijk toegewezen en voor wat betreft de aanslag Zvw 2019 afgewezen.
4.6.
Op 8 augustus 2024 heeft de inspecteur een verminderingsbeschikking afgegeven. Hieruit volgt dat de aanslag IB/PVV is verminderd met een bedrag van € 6.853: de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen is vastgesteld op € 74.245, de belastingrente op € 2.525. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 162.115 (eveneens het verzamelinkomen) en het premie-inkomen op het maximum van € 34.300.
2020
4.7.
De inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 30 oktober 2021 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2020.
4.8.
Bij brief van 21 december 2021 is aan belanghebbende een herinnering tot het doen van aangifte gezonden.
4.9.
Bij brief van 24 januari 2022 is aan belanghebbende een aanmaning tot het doen van aangifte gezonden. Belanghebbende is hierbij aangemaand voor 7 februari 2022 alsnog een aangifte in te dienen.
4.10.
De inspecteur heeft naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek aan belanghebbende een aanslag met dagtekening 25 juni 2021 opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 515.431 (verzamelinkomen € 520.681). Met de aanslag is een beschikking belastingrente vastgesteld ten bedrage van € 23.743. Tevens is met de aanslag een beschikking verzuimboete vastgesteld van € 385.
4.11.
De inspecteur heeft met dagtekening 23 augustus 2023 een aanslag Zvw 2020 opgelegd naar een gemaximeerd bijdrage-inkomen van € 57.232. Met de aanslag is een beschikking belastingrente vastgesteld ten bedrage van € 58.
4.12.
Belanghebbende heeft op 17 augustus 2023 een bezwaarschrift ingediend tegen de aanslag IB/PVV 2020. Op dezelfde datum heeft belanghebbende een aangiftebiljet ingezonden.
4.13.
Op 10 april 2024 heeft de inspecteur belanghebbende op digitale wijze inzage in het dossier verleend, waarvan belanghebbende gebruik heeft gemaakt. Op 22 juli 2024 heeft de inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan en de bezwaren afgewezen.

Motivering

Vooraf
5. Belanghebbende heeft na het sluiten van het onderzoek ter zitting stukken ingediend op 29 oktober 2025 om 18:22 uur, meerdere stukken op 31 oktober 2025 en een stuk op 2 november 2025. De rechtbank ziet in deze stukken geen aanleiding om het onderzoek te heropenen. De rechtbank laat deze stukken buiten beschouwing. Op grond van het procesreglement worden de stukken wel toegevoegd aan het procesdossier. [2]
Formele geschilpunten - Heeft de inspecteur artikel 7:4 en/of artikel 8:42 van de Awb geschonden dan wel een algemeen rechtsbeginsel?
5.1.
Belanghebbende stelt dat de inspecteur niet het gehele belastingdossier van hem heeft overgelegd. Daarmee heeft de inspecteur meerdere algemene rechtsbeginselen geschonden en is het dossier niet compleet. Nu het dossier niet compleet is, kan voorafgaand aan het horen ook niet het gehele dossier ter inzage zijn verstrekt.
5.2.
De inspecteur stelt alle op de zaak betrekking hebbende stukken te hebben overgelegd aan de rechtbank en daarin inzage te hebben verleend tijdens de bezwaarfase, waaronder het door de FIOD opgestelde [procesdossier] met dossiernummer [nummer] . De inspecteur stelt inderdaad het gehele belastingdossier van belanghebbende niet verstrekt te hebben, daar ziet deze zaak niet op en heeft aan belanghebbende medegedeeld dat belanghebbende voor inzage in zijn fiscale dossier een verzoek kan doen op basis van de Wet Open Overheid.
5.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Een ‘belastingdossier’ zoals aanwezig is bij de Belastingdienst en de op een specifieke fiscale rechtszaak betrekking hebbende stukken, zijn twee verschillende zaken. Op de inspecteur rust ingevolge artikel 8:42 van de Awb de verplichting om de stukken te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten in die specifieke zaak. [3] Dat betekent dus dat op de inspecteur geen verplichting rust om, kort gezegd, alle stukken waar belanghebbende om verzoekt in de verschillende Woo-verzoeken, ook in deze fiscale procedure te verstrekken. Dat is pas het geval wanneer die stukken van belang zouden kunnen zijn voor de beslechting van de voorliggende geschilpunten en dat ziet de rechtbank niet.
5.4.
De rechtbank heeft voorts geen aanwijzingen dat wat de inspecteur verklaart, namelijk dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overgelegd, onjuist zou zijn. Ook gelet op de omvang van de zaakdossiers – ongeveer 8.000 pagina’s per stuk – en de reguliere stukken gevoegd in elk zaakdossier per jaar, ziet de rechtbank zelfstandig niet in welke stukken – met mogelijke relevantie voor de geschilpunten – zouden ontbreken. Dit ook bezien tegen de achtergrond van het ontbreken van materiële beroepsgronden over de aanslagen.
5.5.
De inspecteur heeft naar het oordeel van de rechtbank artikel 8:42 van de Awb niet geschonden nu alle stukken zijn overgelegd die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten in deze fiscale procedure. Voor dat geval is niet in geschil dat er dan ook geen schending van artikel 7:4 van de Awb in de bezwaarfase heeft plaatsgevonden.
5.6.
Nu de door belanghebbende ingebrachte overige beroepsgronden – o.a. schending van artikel 6 van het EVRM, schending zorgvuldigheidbeginsel – samenhangen met het gesteld niet verstrekken van stukken door de inspecteur, slagen deze beroepsgronden dus ook niet.
Materiële geschilpunten
5.7.
De rechtbank begrijpt de stelling van belanghebbende zo dat hij eerst inhoudelijk beroepsgronden tegen de aanslagen zal inbrengen op het moment dat de inspecteur de in de visie van belanghebbende ontbrekende stukken zal verstrekken.
5.8.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken verstrekt. De rechtbank heeft geen beroepsgronden ontvangen over de vraag wat maakt dat belanghebbende het inhoudelijk oneens is met de aanslagen en de bijbehorende beschikkingen waaronder de verzuimboete. Er liggen dus geen materiële beroepsgronden voor ter beoordeling aan de rechtbank.
5.9.
Het beroep ten aanzien van het jaar 2020 is daarom dus ongegrond. De verzuimboete blijft eveneens in stand en is naar het oordeel van de rechtbank passend en geboden. Voor 2019 ligt dat anders: dat beroep is formeel gegrond omdat de inspecteur uit eigen beweging de aanslag ambtshalve heeft verminderd na uitspraak op bezwaar te hebben gedaan. In zoverre zal het beroep ten aanzien van het jaar 2019 gegrond verklaard worden, waarbij de ambtshalve vermindering zal worden gevolgd. Dat betekent niet dat de aanslag in het geheel van tafel gaat: het betekent dat de aanslag zoals die luidt na de verminderingsbeschikking, in stand blijft.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is dus alleen op het voorgaande formele punt gegrond ten aanzien van de aanslag IB/PVV 2019. Voor het overige zijn de beroepen ongegrond. Belanghebbende krijgt het griffierecht terug. Tot slot heeft belanghebbende geen proceskosten gesteld die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond welke ziet op de uitspraak op bezwaar over de aanslag IB/PVV 2019;
- vernietigt die uitspraak op bezwaar welke ziet op de aanslag IB/PVV 2019;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2019 tot een aanslag zoals die luidt na de verminderingsbeschikking van 8 augustus 2024 (zie 4.6);
- verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Panah, griffier, op 5 november 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. De uitspraak is aan partijen bekendgemaakt op de datum vermeld in de brief waarmee deze uitspraak aan partijen ter beschikking is gesteld.
griffier
rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 6 juni 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:5840.
2.Zie artikel 2.16, vierde lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbank, Staatscourant 2024, 37982.
3.Vgl. Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672, r.o. 3.4.2.