In deze zaak heeft verzoekster, een B.V. uit [plaats 1], bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Halderberge, waarin aan verzoekster een last onder dwangsom is opgelegd. Dit besluit, dat op 17 december 2024 is genomen, verplicht verzoekster om de bewoning door arbeidsmigranten van 55 recreatiewoningen op haar recreatiepark in [plaats 2] te beëindigen. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij van mening is dat het college handhavend optreden had moeten uitstellen in het kader van een revitaliseringstraject dat met het college was overeengekomen.
De voorzieningenrechter heeft op 4 februari 2025 de zaak behandeld. Verzoekster heeft aangevoerd dat er een vertrouwensrelatie was ontstaan met het college, en dat handhavend optreden in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een toezegging was gedaan door het college om handhavend optreden achterwege te laten. Bovendien is vastgesteld dat er geen concreet zicht op legalisatie van de situatie was, aangezien het college een omgevingsvergunning had geweigerd.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, maar heeft de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom verlengd tot 2 maart 2025, zodat de arbeidsmigranten de tijd hebben om andere woon- en verblijfplaatsen te vinden. De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op 11 februari 2025.