In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 oktober 2025, wordt het beroep van een belanghebbende, een Iraanse vrouw, tegen de afwijzing van haar verzoek om toepassing van de 30%-regeling door de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De rechtbank behandelt de zaak na een zitting op 7 oktober 2025, waar belanghebbende en haar echtgenoot aanwezig waren, evenals drie inspecteurs van de Belastingdienst. De rechtbank concludeert dat de inspecteur het verzoek terecht heeft afgewezen.
De belanghebbende had samen met haar werkgever de inspecteur verzocht om toepassing van de 30%-regeling, die belastingvoordelen biedt aan werknemers die uit het buitenland naar Nederland komen. De inspecteur had het verzoek afgewezen, omdat de belanghebbende niet voldeed aan de voorwaarden voor de regeling. De rechtbank onderzoekt of de belanghebbende op het moment van haar arbeidsovereenkomst met haar werkgever nog niet in Nederland woonde.
De rechtbank concludeert dat de belanghebbende, ondanks haar banden met Iran, op 19 oktober 2023 een duurzame band met Nederland had. Ze was ingeschreven op het adres van haar echtgenoot, had een verblijfsvergunning en een zorgverzekering in Nederland. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet kan aantonen dat zij uit een ander land is aangeworven door haar werkgever, en verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat zij geen recht heeft op de 30%-regeling en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt.