Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 augustus 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het gebruik van een verdrijvingsvlak op de Rijksweg (A58) te Bergen op Zoom op 1 oktober 2022. De officier van justitie had het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard, waarop de betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter. De kantonrechter oordeelde dat de officier van justitie ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk had verklaard, omdat het beroepschrift wel degelijk gronden bevatte. Dit leidde tot de vernietiging van de beslissing van de officier van justitie.
Vervolgens beoordeelde de kantonrechter de inhoud van het beroep tegen de boete. De kantonrechter concludeerde dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was vastgesteld op basis van de verklaring van de verbalisant. De betrokkene had geen overtuigende argumenten aangedragen om aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen. Echter, de kantonrechter constateerde ook dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn, aangezien de procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter samen langer dan twee jaar had geduurd. Dit leidde tot een matiging van de boete met 25%.
Daarnaast werd vastgesteld dat de betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord door de officier van justitie, wat in strijd was met de wet. Dit leidde tot een verdere matiging van de boete met 25% vanwege de schending van de hoorplicht. Uiteindelijk verklaarde de kantonrechter het beroep gedeeltelijk gegrond, wijzigde de beslissing van de officier van justitie en droeg deze op om het teveel betaalde bedrag aan de betrokkene terug te betalen.