ECLI:NL:RBZWB:2025:7122

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
24/7468
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van tegemoetkoming in het kader van de kindregeling op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

Deze uitspraak betreft de toekenning van een tegemoetkoming in het kader van de kindregeling op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De Dienst Toeslagen heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, waarbij eiser het niet eens is met de hoogte van de tegemoetkoming van € 10.000,-. De rechtbank heeft het beroep van eiser beoordeeld aan de hand van zijn beroepsgronden. De rechtbank concludeert dat eiser de maximale tegemoetkoming heeft ontvangen en dat er geen ruimte is voor een hogere tegemoetkoming. De rechtbank legt uit dat de kindregeling geen compensatie biedt voor geleden schade, maar bedoeld is als erkenning voor de stressvolle omgeving waarin de kinderen zijn opgegroeid. Eiser heeft aangevoerd dat de tegemoetkoming niet voldoende is om zijn geleden schade te dekken en vraagt om een extra tegemoetkoming van € 30.000,-. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat de wetgever de situatie van de kinderen bij de totstandkoming van de regeling heeft meegewogen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan op 24 oktober 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/7468 WHT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

de Dienst Toeslagen.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de toekenning van een tegemoetkoming in het kader van de kindregeling op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De Dienst Toeslagen heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser is het niet eens met de hoogte van de tegemoetkoming. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het beroep.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat eiser de maximale tegemoetkoming in het kader van de kindregeling heeft ontvangen. De kindregeling biedt geen ruimte voor een hogere tegemoetkoming. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 21 juni 2024 (primair besluit) heeft de Dienst Toeslagen aan eiser een bedrag van € 10.000,- toegekend in het kader van de kindregeling op grond van de Wht.
2.1.
Met het bestreden besluit van 30 september 2024 op het bezwaar van eiser heeft de Dienst Toeslagen gehandhaafd. Het bezwaar is ongegrond verklaard.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.3.
De Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 1 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en [naam 1] en [naam 2] namens de Dienst Toeslagen.
2.5.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

Achtergrond
3. Tussen 2004 en 2019 is de kinderopvangtoeslag van een groot aantal ouders onterecht stopgezet en is eerder verleende kinderopvangtoeslag van hen ten onrechte teruggevorderd. De ouders zijn door de aanpak van de Belastingdienst/Toeslagen in die tijd langdurig in een onmogelijke positie, in grote financiële problemen en in grote onzekerheid gebracht. Zij hebben financiële schade en zijn aangetast in hun rechtsgevoel, omdat zij zijn bestempeld als fraudeur. Het kabinet heeft hiervoor excuses aangeboden en daarnaast is er een hersteloperatie gestart.
3.1.
Onderdeel van de hersteloperatie is dat voor de kinderen van gedupeerde ouders een kindregeling is opgenomen in de artikelen 2.10 tot en met 2.14a van de Wht.
Het bestreden besluit en de gronden van eiser
4. Eiser is een zoon van een gedupeerde ouder. Daarom heeft hij een tegemoetkoming van € 10.000,- op basis van de kindregeling gekregen. De hoogte van de tegemoetkoming is afhankelijk van de leeftijd van het kind op 1 juli 2023. Met het bestreden besluit heeft Dienst Toeslagen het bezwaar van eiser tegen deze toekenning ongegrond verklaard.
4.1.
Eiser voert tegen het bestreden besluit aan dat de door hem geleden schade als gevolg van de toeslagenaffaire niet gedekt wordt met de tegemoetkoming van € 10.000,-. Eiser is blij met de erkenning, maar de hulp die hem is beloofd, is niet gekomen. Volgens eiser kan/moet daarom worden afgeweken van de hoogte van de tegemoetkoming. Hij maakt aanspraak op een extra tegemoetkoming van € 30.000,-, zodat hij zijn dromen en plannen kan uitvoeren, schulden van die periode kan aflossen en de geleden schade kan inhalen.
Wettelijk kader
5. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
De beoordeling van het geschil
6. Niet in geschil is dat de Dienst Toeslagen de tegemoetkoming van € 10.000,- aan eiser heeft toegekend conform het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wht. De vraag ligt voor of de Dienst Toeslagen had moeten afwijken van dat bedrag.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat de Wht een wet in formele zin is en artikel 2.12 van de Wht dwingendrechtelijk is geformuleerd. De bepaling, waarin aan kinderen in verschillende leeftijdscategorieën de bijbehorende forfaitaire bedragen wordt toegekend, laat geen ruimte om in bijzondere gevallen een uitzondering te maken.
Contra-legem toetsing
7. De rechtbank maakt uit het beroepschrift van eiser op dat hij, samengevat, heeft aangevoerd dat de wetgever in de Wht onvoldoende oog heeft gehad voor de door hem (en andere kinderen van gedupeerde ouders) geleden schade en dat de tegemoetkoming op grond van de kindregeling geen recht doet aan die schade. Naar de rechtbank begrijpt, ziet eiser hierin aanleiding voor een contra-legem toepassing van de wet. Op grond van de Wht moet de tegemoetkoming volgens eiser gelijk zijn aan de door hem geleden schade.
7.1.
De rechtbank overweegt dat het bij een contra-legem toetsing gaat om de vraag of de wetgever aan de specifieke omstandigheden van het geval heeft gedacht. Heeft de wetgever hier niet aan gedacht, dan is het mogelijk om de wet toch aan de rechtsbeginselen en het ongeschreven recht te toetsen. Als de wetgever het specifieke geval wel heeft meegenomen, is contra-legem toetsing niet toegestaan. In dat geval zou rechterlijke toetsing namelijk de afwegingen van de wetgever doorkruisen.
7.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een contra-legem toetsing, omdat de wetgever de situatie van de kinderen uitdrukkelijk heeft meegewogen bij de totstandkoming van de regeling. De wetgever heeft in de Memorie van Toelichting uitdrukkelijk overwogen dat de kindregeling niet bedoeld is als compensatie voor geleden schade of schulden. [1] De tegemoetkoming is in de eerste plaats bedoeld als erkenning voor de armoede en de stressvolle omgeving waarin de kinderen zijn opgegroeid. De tegemoetkoming dient als steun in de rug en om vertrouwen te krijgen in de toekomst. Het is de bedoeling van de wetgever geweest om een vaste tegemoetkoming aan kinderen te geven ongeacht het leed dat is geleden. Nu de wetgever met de situatie van kinderen voor ogen de uitdrukkelijke keuze heeft gemaakt om bij de kindregeling de schade niet te betrekken, is naar het oordeel van de rechtbank voor een contra-legem toetsing geen plaats. [2] De beroepsgrond kan niet slagen.
Hardheidsclausule
8. Eiser doet verder een beroep op de hardheidsclausule van artikel 9.1, eerste lid, van de Wht. Eiser stelt dat de tegemoetkoming van € 10.000,- de schade niet dekt en daarom van de hoogte van de tegemoetkoming moet worden afgeweken. De rechtbank is van oordeel dat de hardheidsregeling niet ziet op de hoogte van de tegemoetkoming, maar op de doelgroep van de kindregeling en de eventuele mogelijkheid tot uitbreiding daarvan. In artikel 9.1, eerste lid, van de Wht staat opgesomd van welke artikelen er kan worden afgeweken. Artikel 2.12 van de Wht, waarin de hoogte van de tegemoetkoming is bepaald, wordt in artikel 9.1, eerste lid, van de Wht uitdrukkelijk niet genoemd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de hardheidsclausule geen mogelijkheid biedt om af te wijken van de hoogte van de tegemoetkoming.
Het verzoek om schadevergoeding
9. Daarnaast heeft eiser in het beroepschrift aangegeven dat hij recht heeft op een (immateriële) schadevergoeding, omdat hij zich gedurende acht jaar staande heeft moeten houden. Als 20-jarige had hij geen woonadres meer, omdat zijn gedupeerde moeder hem had uitgeschreven. Als gevolg hiervan had hij geen (identiteits)documenten meer, waardoor hij niet kon werken, reizen of een zorgverzekering afsluiten. Voor zover eiser daarmee in deze procedure schadevergoeding verzoekt als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), oordeelt de rechtbank als volgt.
9.1.
De rechtbank stelt vast dat op 1 juli 2013 de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (hierna: Wns) in werking is getreden, voor zover de wet ziet op schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten. Op grond van artikel V, tweede lid, van de Wns is titel 8.4 van de Awb niet van toepassing op schade veroorzaakt door besluiten of andere handelingen van de Dienst Toeslagen of van andere bestuursorganen voor zover genomen of verricht in het kader van aan de Belastingdienst opgedragen taken. Dit betekent dat op een tot de bestuursrechter gericht verzoek om de Dienst Toeslagen tot schadevergoeding te veroordelen, titel 8.4 van de Awb, en daarmee artikel 8:88 van de Awb niet van toepassing zijn, maar het recht zoals dat gold voor 1 juli 2013. [3] (In deze uitspraak van de AbRS staat nog artikel V, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wns, maar dit artikel is per 1 januari 2024 gewijzigd.)
Het oude recht geeft de bestuursrechter echter geen bevoegdheid om een rechtspersoon te veroordelen tot vergoeding van de schade die is veroorzaakt door een besluit waartegen het beroep - zoals in dit geval - niet gegrond is verklaard. Ook biedt het oude recht de bestuursrechter niet de bevoegdheid om een rechtspersoon te veroordelen tot vergoeding van schade door een of meer andere besluiten dan het besluit waartegen - in de procedure waarin het verzoek om schadevergoeding is ingediend - beroep is gesteld. Dit betekent dat de rechtbank het verzoek om schadevergoeding dient af te wijzen.
10. De rechtbank overweegt ten slotte dat de hersteloperatie verschillende compensatieregelingen voor geleden schade kent. De compensatie die een gedupeerde ouder ontvangt, is bedoeld voor het hele gezin. Indien de compensatie niet dekkend is voor de werkelijk geleden schade kan de ouder, zoals door de Dienst Toeslagen terecht is gesteld, bij de Commissie Werkelijke Schade een aanvraag indienen. [4] In deze aanvraag kan de ouder eveneens vergoeding vragen van de schade die geleden is door de kinderen. Verder kunnen kinderen die een bedrag op grond van de kindregeling hebben ontvangen, zoals eiser, zelf een verzoek voor brede ondersteuning op de leefgebieden financiën, gezin, werk, wonen en zorg bij de gemeente indienen. [5] Dat volgens eiser de gemeente niet of onvoldoende helpt kan, wat daarvan ook zij, de Dienst Toeslagen niet worden aangerekend, omdat zij niet verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de brede ondersteuning.

Conclusie en gevolgen

11. Op grond van het voorgaande heeft de Dienst Toeslagen terecht een tegemoetkoming ter hoogte van € 10.000,- aan eiser toegekend. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand zal blijven. Het verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen.
11.1.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 24 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Wettelijk kader
Wet hersteloperatie toeslagen
Artikel 2.10
Aan een kind van een aanvrager van een kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 of van diens partner, indien die tevens diens partner was op 26 januari 2021, kent de Dienst Toeslagen ambtshalve een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.12 toe, indien het kind op 1 januari 2005 jonger was dan 21 jaar of in de periode van 1 januari 2005 tot en met de dag waarop dit artikel in werking is getreden, is geboren.
Artikel 2.12
1. De tegemoetkoming bedraagt voor een kind, pleegkind of voormalig pleegkind dat op 1 juli 2023:
a. jonger is dan zes jaar: € 2.000;
b. ten minste zes jaar is, maar jonger is dan twaalf jaar: € 4.000;
c. ten minste twaalf jaar is, maar jonger is dan vijftien jaar: € 6.000;
d. ten minste vijftien jaar is, maar jonger is dan achttien jaar: € 8.000;
e. ten minste achttien jaar is: € 10.000.
2. Een kind, pleegkind of voormalig pleegkind komt eenmaal in aanmerking voor de tegemoetkoming.
Artikel 9.1, eerste lid
De Dienst Toeslagen kan bij een besluit over toekenning van compensatie, een tegemoetkoming of vergoeding, kwijtschelding van bestuursrechtelijke schulden of betaling van bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke schulden afwijken van 2.1, 2.6, 2.7, 2.10, 2.11, 2.11a, 2.11b, 2.14, 2.14a, 2.16, 2.17, 3.1, 4.6, 4.7 of 6.1 voor zover toepassing van het desbetreffende artikel gelet op doel of strekking ervan zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor degene die aanspraak wil maken op de toekenning.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:73, eerste lid (zoals dit gold voor 1 juli 2013)
Indien de bestuursrechter het beroep gegrond verklaart, kan hij, indien daarvoor gronden zijn, op verzoek van een partij het bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van de schade die die partij lijdt.
Artikel 8:88, eerste lid
1. De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten
Artikel V (voor zover van toepassing)
2. Op schade, veroorzaakt door besluiten of andere handelingen van de Dienst Toeslagen of van andere bestuursorganen voor zover genomen of verricht in het kader van aan de Belastingdienst opgedragen taken, met uitzondering van besluiten en andere handelingen ter uitvoering van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, is titel 8.4 van de Algemene wet bestuursrecht eerst van toepassing met ingang van vijf jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A.
4. Op schade waarop ingevolge dit artikel titel 4.5 of 8.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is, blijft, in afwijking van artikel IV, het recht van toepassing zoals dat gold voor 1 juli 2013.

Voetnoten

2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) 7 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2993, ECLI:NL:RVS:2025:2996 en ECLI:NL:RVS:2025:2999.
3.AbRS 31 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3112.
4.Dat staat in artikel 2.1, derde lid, van de Wht.
5.Dat staat in artikel 2.21 van de Wht.