ECLI:NL:RBZWB:2025:7087

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
23/1683
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag bpm en immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 oktober 2025, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V. gevestigd te [plaats], tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst van 1 februari 2023 beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag van € 13.373 opgelegd voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm), welke door belanghebbende als onterecht werd betwist. De rechtbank heeft op 10 september 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, maar dat deze verminderd dient te worden naar € 4.779. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn van bijna 43 maanden, wat resulteert in een schadevergoeding van € 2.000, waarvan € 400 in deze uitspraak wordt toegekend. De rechtbank wijst ook het verzoek om een integrale proceskostenvergoeding af, omdat dit niet is onderbouwd. De uitspraak concludeert met de vernietiging van de uitspraak op bezwaar en de toekenning van de schadevergoeding aan belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/1683

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 oktober 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 1 februari 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 13.373 (de naheffingsaanslag).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 10 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag is opgelegd. Tevens beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en een (integrale) proceskostenvergoeding. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank dient de naheffingsaanslag te worden verminderd en heeft belanghebbende recht op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Tevens heeft belanghebbende recht op en een forfaitaire proceskostenvergoeding
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft een uit het buitenland afkomstige, gebruikte personenauto van het merk en type Audi A7 Avant 4.0 TFSI RS 7 Quattro en [VIN-nummer] (hierna: de auto) doen inschrijven in het Nederlandse kentekenregister. Deze auto is voor het eerst op 20 december 2019 in het buitenland toegelaten tot het verkeer op de weg.
4.1.
Bij de aangifte is een expertiseverslag gevoegd van [naam]. Volgens de aangifte bedraagt de historische nieuwprijs € 234.183, de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van de auto is € 72.020 en de historische bruto bpm is € 54.562. In de aangifte is de schade vastgesteld op € 21.328,97 waarvan 50%, zijnde € 10.665 in aanmerking is genomen. De handelsinkoopwaarde na schade bedraagt daarom € 61.355.
4.2.
Namens de inspecteur is de auto door een medewerker van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) geïnspecteerd en getaxeerd. De bevindingen daarvan zijn in een rapport vastgelegd. DRZ heeft de historische nieuwprijs vastgesteld op € 232.047 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 117.661 op basis van de koerslijst AutotelexPro. Verder heeft DRZ geen schade geconstateerd.
4.3.
De inspecteur heeft naar aanleiding van het rapport van DRZ de naheffingsaanslag opgelegd.
4.4.
In de bezwaarfase heeft belanghebbende onder meer een beroep gedaan op de koerslijst X-Ray. Het bezwaar van belanghebbende is ongegrond verklaard.
4.5.
De inspecteur heeft hangende de beroepsprocedure ingestemd met toepassing van de koerslijst X-Ray. Volgens de inspecteur dient de naheffingsaanslag daarom verminderd te worden naar € 4.779.

Motivering

Waardevermindering in verband met schade
4.6.
Belanghebbende is primair van mening dat de naheffingsaanslag vernietigd dient te worden omdat bij de hertaxatie ten onrechte geen schade is gecalculeerd. Belanghebbende wijst hiervoor naar het beleid dat binnen de branche is ontwikkeld ten aanzien van acceptabele gebruiksschade. Daarnaast betwijfelt belanghebbende of de hertaxateur voldoende deskundig is.
4.7.
De inspecteur stelt dat de bewijslast ten aanzien van de schade bij belanghebbende ligt en dat de schade op moment van de hertaxatie door DRZ aanwezig moet zijn. Verder is de inspecteur van mening dat, zo al sprake is van een beleid binnen de branche, hij hieraan niet gebonden is.
4.8.
De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast van de waardevermindering op belanghebbende rust. Belanghebbende heeft daartoe gewezen op het taxatierapport die ten grondslag heeft gelegd aan de aangifte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft zij daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de auto ten tijde van het doen van aangifte meer schade had dan door DRZ is onderkend. Met het taxatierapport en de daarbij gevoegde foto’s wordt onvoldoende uitsluitsel gegeven over aard en omvang van de gestelde schade is. Dat, zoals belanghebbende stelt, binnen de branche beleid is ontwikkeld over het onderscheid tussen normale gebruikssporen en ‘echte schade’ en dat een of meer van de volgens dat beleid geldende schade zich voordoet bij de auto, kan niet tot een ander oordeel leiden. De inspecteur is niet gebonden aan beleid dat binnen de branche zou zijn ontwikkeld. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat een hoger percentage van de geconstateerde schade in aanmerking dient te worden genomen. De rechtbank verwerpt ook het standpunt van belanghebbende ten aanzien van de deskundigheid van de hertaxateur aangezien dit standpunt niet nader is onderbouwd.
Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat
4.9.
Belanghebbende heeft ter zitting haar subsidiaire standpunt nader toegelicht en gesteld dat de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat in overeenstemming met het door haar overgelegde taxatierapport vastgesteld moet worden op € 72.020. Deze waarde is tot stand gekomen door middel van een marktonderzoek.
4.10.
De inspecteur is van mening dat de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld dient te worden op € 82.245 conform de koerslijst X-Ray. De taxatiemethode kan volgens de inspecteur niet toegepast worden aangezien geen sprake is van schade.
4.11.
De rechtbank overweegt als volgt. De afschrijving mag worden bepaald aan de hand van een taxatierapport indien sprake is van een auto met meer dan normale gebruiksschade dan wel indien sprake is van een auto die niet voorkomt op een in de handel algemeen toegepaste koerslijst. [1] Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen (zie 4.8), is geen sprake van meer dan normale gebruiksschade. Nu vaststaat dat de auto voorkomt op onder meer de koerslijst X-Ray, kan de afschrijving niet worden bepaald aan de hand van de taxatiemethode. Dit brengt mee dat voor de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat uit dient te worden gegaan van de koerslijst X-Ray, derhalve € 82.245.
Hoogte afschrijving
4.12.
Belanghebbende is van mening dat rekening dient te worden gehouden met het moment van ingebruikname voor de bepaling van de hoogte van de afschrijving. Belanghebbende moest eerst de naheffingsaanslag betalen alvorens zij het ‘fiscaal akkoord’ kon krijgen en de auto in gebruik kon nemen, wat zij in strijd acht met het (Unie)recht.
4.13.
Volgens de inspecteur bestaat geen recht op extra afschrijving. De inspecteur stelt dat het niet aan hem is te wijten dat het fiscaal akkoord later is verkregen. Volgens hem komt dit omdat belanghebbende kennelijk een onjuiste aangifte heeft gedaan. Het belastbaar moment is het moment van inschrijving.
4.14.
Belanghebbende stelt in de kern dat recht bestaat op een extra afschrijving in de vorm van een extra leeftijdskorting wegens de lange duur van het registratieproces. De rechtbank verwerpt dit standpunt. Het belastbaar feit, de inschrijving in het kentekenregister, heeft plaatsgevonden. [2] Voor hoogte van de toe te passen afschrijving is het tijdstip bepalend waarop het onderzoek door de Dienst Wegverkeer tot (her)inschrijving is afgerond. [3] Het standpunt van belanghebbende vindt dus geen steun in het recht. Het beroep van belanghebbende op het Unierecht kan haar ook niet baten. De gemaakte afweging bij het vaststellen van deze regelingen valt naar het oordeel van de rechtbank binnen de daarvoor voor de wetgever geldende beoordelingsmarge. [4]
4.15.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient de naheffingsaanslag verminderd te worden naar € 4.779.
Immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
4.16.
Belanghebbende heeft aanspraak gemaakt op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4.17.
Op grond van vaste jurisprudentie [5] geldt als uitgangspunt dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de berechting van een zaak in de bezwaar- en de beroepsfase niet binnen een redelijke termijn geschiedt, indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen, uitspraak doet. De termijn vangt in beginsel aan op het moment waarop de inspecteur het bezwaarschrift ontvangt en eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet. Hierbij geldt dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag heeft genomen. Indien deze termijn wordt overschreden, is er aanleiding voor een vergoeding van immateriële schade van € 500 per half jaar overschrijding. [6]
4.18.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van samenhang tussen de zaken van belanghebbende met de nummers 23/1683, 23/1684 en 23/1685, 23/1687 en 23/1688 (zie ook hieronder). Het gaat immers om zaken die in hoofdzaak betrekking hebben op dezelfde onderwerpen (de toepassing van de herleidingsmethode, de vaststelling van de toepasselijke CO2-uitstoot en de hoogte van de afschrijving) die gelijktijdig zijn behandeld. De vergoeding van immateriële schade dient dan ook te worden verdeeld over deze zaken. De rechtbank zal per zaaknummer een vijfde deel van de vergoeding toekennen.
4.19.
De inspecteur heeft het oudste bezwaarschrift op 19 april 2022 in de onderhavige zaak ontvangen. De uitspraak van de rechtbank wordt gedaan op 22 oktober 2025. Sinds de indiening van het oudste bezwaarschrift tot de datum van deze uitspraak is een periode van bijna 43 maanden verstreken zodat de redelijke termijn met afgerond 19 maanden is overschreden. Belanghebbende heeft daarom voor de 5 zaaknummers tezamen recht op een immateriëleschadevergoeding van € 2.000, waarvan 1/5e (€ 400) in deze uitspraak wordt toegekend. Nu de uitspraak op bezwaar is gedaan op 1 februari 2023, is de overschrijding voor 4/19e deel, derhalve € 85 toe te rekenen aan de bezwaarfase en voor 15/19 deel, zijnde € 315, aan de beroepsfase. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.
Integrale proceskostenvergoeding
4.20.
Belanghebbende heeft de rechtbank verzocht om een integrale proceskostenvergoeding. Belanghebbende heeft in haar beroepschrift gesteld dit verzoek ter zitting nader te onderbouwen.
4.21.
De rechtbank wijst het verzoek om een integrale proceskostenvergoeding af reeds omdat dit verzoek niet is onderbouwd. De proceskostenvergoeding zal daarom forfaitair worden bepaald.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar. Ook heeft belanghebbende recht op een vergoeding van immateriële schade.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van samenhang tussen de zaken van belanghebbende met de nummers 23/1683, 23/1684 en 23/1685, 23/1687 en 23/1688 (zie ook hieronder). Het gaat immers om zaken die in hoofdzaak betrekking hebben op dezelfde onderwerpen (de toepassing van de herleidingsmethode, de vaststelling van de toepasselijke CO2-uitstoot en de hoogte van de afschrijving) die gelijktijdig zijn behandeld. De vergoeding van immateriële schade dient dan ook te worden verdeeld over deze zaken. De rechtbank zal per zaaknummer een vijfde deel van de vergoeding toekennen.
5.3.
Gelet op het gegronde beroep in de zaak met zaaknummer 23/1683, bestaat in totaal voor alle zaken aanspraak op een proceskostenvergoeding van € 3.108, met een vermenigvuldigingsfactor van 1,5 in verband met de overige gegronde beroepen en de immateriëleschadevergoedingen die worden toegekend. De totale vergoeding is dan ook € 4.662. In deze zaak wordt daarvan 1/5e deel, een bedrag van € 932,40 toegekend.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 4.779;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een immateriëleschadevergoeding aan belanghebbende tot een bedrag van € 85;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een immateriëleschadevergoeding aan belanghebbende tot een bedrag van € 315;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 932,40 aan proceskosten aan belanghebbende;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 22 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 10, lid 8, van de Wet bpm.
2.Artikel 1, tweede lid van de Wet bpm
3.Artikel 10, tweede lid van de Wet bpm
4.Zie Kamerstukken II, 2020/21, 35572, nr. 3, p. 20-23
5.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
6.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.