ECLI:NL:RBZWB:2025:7086

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
24/8088
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van teruggaaf bpm voor een in het buitenland geregistreerd voertuig

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 oktober 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had het verzoek van de belanghebbende om teruggaaf van de belasting op personenauto's (bpm) voor een in het buitenland geregistreerd voertuig afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep en de argumenten van de belanghebbende, die stelt dat hij recht heeft op teruggaaf omdat hij in het verleden bpm heeft betaald. De rechtbank concludeert dat het verzoek om teruggaaf terecht is afgewezen, omdat er geen verzoek is gedaan bij de export van de auto en de termijn voor het indienen van een dergelijk verzoek inmiddels is verstreken. Daarnaast verzoekt de belanghebbende om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn niet is overschreden. De rechtbank wijst het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/8088

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 oktober 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 25 oktober 2024.
1.1.
De inspecteur heeft het verzoek van belanghebbende om teruggaaf bpm van een in het buitenland geregistreerd voertuig afgewezen.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 10 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het verzoek om teruggaaf terecht is afgewezen. Tevens beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzoek om teruggaaf terecht afgewezen en heeft belanghebbende geen recht op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. De auto, een Rolls Royce Phantom 6.7 V12 coupé met [VIN-nummer] (de auto), is op 7 januari 2011 in Nederland geregistreerd in het kentekenregister. Ter zake van de registratie is Bpm op aangifte voldaan.
4.1.
De tenaamstelling van de auto in het Nederlandse kentekenregister is beëindigd omdat de auto buiten Nederland is gebracht en op 29 september 2023 in Italië is geregistreerd. Bij de uitvoer van de auto is in 2023 geen teruggaafverzoek gedaan als bedoeld in artikel 14a, eerste lid, van de Wet bpm.
4.2.
Begin 2024 heeft belanghebbende aangifte bpm gedaan ter zake van het weggebruik in Nederland (de aangifte).
4.3.
Naar aanleiding van de aangifte heeft de inspecteur contact opgenomen met belanghebbende.
4.4.
In mei 2024 heeft belanghebbende om een teruggaaf van bpm verzocht wegens export voor een bedrag van € 13.759. De inspecteur heeft dit verzoek afgewezen.
4.5.
Tot de gedingstukken behoort een e-mail van belanghebbende aan de inspecteur van 22 oktober 2024. Hierin schrijft belanghebbende, voorzover thans van belang, het volgende:

In het telefoongesprek dat ik op 27-02-2024 om 11:50 had met Mevr. [naam] (belastingdienst) geeft zij aan dat ze het (verschuldige) bedrag gaat verrekenen omdat er in het verleden BPM betaald is voor dit voertuig. De BPM is dus wel geheven. De geheven BPM is dus verrekend met de nog-op-het-voertuig-rustende BPM die bij export niet werd teruggegeven. Maar geheven is het.

Motivering

Wettelijk kader
4.6.
Artikel 1, achtste lid, van de Wet bpm, is het volgende bepaald:

Ingeval een motorrijtuig waarvoor een teruggaaf als bedoeld in artikel 14a, eerste of tweede lid, of artikel 16 is of kan worden verleend feitelijk ter beschikking staat van een in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam, zonder dat een herinschrijving van dat motorrijtuig heeft plaatsgevonden, is de belasting verschuldigd ter zake van de hernieuwde aanvang van het gebruik met dat motorrijtuig van de weg.
4.7.
In artikel 14a, eerste lid, van de Wet bpm staat het volgende:

Teruggaaf van belasting wordt, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, op aanvraag verleend voor personenauto's, motorrijwielen en bestelauto's indien de tenaamstelling van het motorrijtuig in het kentekenregister komt te vervallen omdat het motorrijtuig buiten Nederland wordt gebracht, (…) en als bewijs van die inschrijving door de bevoegde autoriteit een kentekenbewijs wordt afgegeven, met uitzondering van een kentekenbewijs dat is afgegeven op basis van een tijdelijke inschrijving van het motorrijtuig als bedoeld in artikel 1 van die richtlijn. De teruggaaf wordt verleend aan degene op wiens naam het motorrijtuig was gesteld direct voorafgaand aan het vervallen van de tenaamstelling in het kentekenregister.
Standpunten van partijen
4.8.
Belanghebbende stelt dat hij begin 2024 op aangifte € 14.013 heeft voldaan door middel van verrekening. Hiertoe verwijst belanghebbende naar het telefoongesprek met de inspecteur (zie 4.4). Belanghebbende is daarom van mening dat het verzoek om teruggaaf van € 13.759 ten onrechte is afgewezen. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst belanghebbende naar het standpunt van de kennisgroep van de Belastingdienst: ‘Dubbele heffing bij herimport van een eerder geëxporteerd motorrijtuig.’ [1] Belanghebbende leidt hieruit af dat in de onderhavige situatie sprake is van een uitzondering omdat – door gebruik te maken van de weg in Nederland – een belastbaar feit is ontstaan.
4.9.
De inspecteur is primair van mening dat geen sprake is van een belastbaar feit omdat geen teruggaaf is verleend bij de export van de auto en een teruggaaf ook niet meer kan worden verleend aangezien de termijn verstreken is. Bovendien zou belanghebbende geen recht hebben gehad op een teruggaaf, aldus de inspecteur.
Beoordeling
4.10.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat bij de export van de auto in 2023 geen verzoek is gedaan als bedoeld in artikel 14a, eerste lid, van de Wet bpm. Tevens staat vast dat de termijn voor dit verzoek, zijnde dertien weken, ten tijde van het doen van de aangifte (zie 4.2) inmiddels verstreken was. Dit brengt mee dat voor de auto geen teruggaaf is verleend en – gelet op het verstrijken van de termijn – ook niet meer kan worden verleend. Gelet hierop is van een belastbaar feit, als bedoeld in artikel 1, achtste lid, van de Wet bpm, geen sprake geweest bij het doen van de aangifte. De rechtbank verwerpt daarom ook het standpunt van belanghebbende dat op aangifte belasting is betaald door verrekening waarvoor teruggaaf verleend moet worden. Het verzoek om teruggaaf is terecht afgewezen.
Immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
4.11.
Belanghebbende heeft ter zitting verzocht om een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4.12.
Op grond van vaste jurisprudentie [2] geldt als uitgangspunt dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de berechting van een zaak in de bezwaar- en de beroepsfase niet binnen een redelijke termijn geschiedt, indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen, uitspraak doet. De termijn vangt in beginsel aan op het moment waarop de inspecteur het bezwaarschrift ontvangt en eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet. Hierbij geldt dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag heeft genomen. Indien deze termijn wordt overschreden, is er aanleiding voor een vergoeding van immateriële schade van € 500 per half jaar overschrijding. [3]
4.13.
De inspecteur heeft het bezwaarschrift op 21 juni 2024 ontvangen. De uitspraak van de rechtbank wordt gedaan op 22 oktober 2025, derhalve binnen twee jaar na ontvangst van het bezwaarschrift. Gelet hierop is de redelijke termijn niet overschreden. De rechtbank wijst het verzoek om een immateriëleschadevergoeding daarom af.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een immateriëleschadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 22 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.KG:013:2022:3.
2.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
3.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.