ECLI:NL:RBZWB:2025:6931

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
BRE 25/2755 V
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake WIA-uitkering

Op 14 oktober 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 15 juli 2025, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant had geen verzoek ingediend om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de eerdere beslissing terecht was, met name of de ingebrekestelling die de opposant had gedaan voldoende duidelijk was. De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling van 3 mei 2025 niet duidelijk genoeg was en dat het UWV niet op de hoogte kon zijn van de inhoud van het bezwaar van de opposant tegen de WIA-uitkering. De rechtbank stelt vast dat de opposant niet rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld, omdat de ingebrekestelling niet specifiek genoeg was en niet verwees naar het juiste bezwaarschrift. De rechtbank oordeelt dat het verzet ongegrond is en dat de eerdere uitspraak in stand blijft. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/2755 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2025 op het verzet van

[opposant], uit [plaats] , opposant [1] ,
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 15 juli 2025 [2] in het geding tussen
opposant
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

het UWV.

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzet van opposant gaat over de uitspraak van de rechtbank van 15 juli 2025 waarin de rechtbank het beroep van opposant niet-ontvankelijk heeft verklaard.
1.1.
Opposant heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 15 juli 2025 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel [3] is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het beroep van opposant
4. Opposant heeft beroep ingesteld tegen het niet op tijd beslissen door het UWV op zijn bezwaar van 21 januari 2025, dat op 7 maart 2025 is aangevuld, tegen de toekenning van zijn WIA-uitkering.
De uitspraak van 15 juli 2025
5. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Dat mag de rechtbank als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat opposant verweerder niet rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld.
Heeft opposant een rechtsgeldige ingebrekestelling verstuurd voor het niet op tijd beslissen op zijn bezwaar van 21 januari 2025?
6. Opposant voert aan dat het UWV had moeten en kunnen weten dat de ingebrekestelling van 3 mei 2025 zag op zijn bezwaar tegen de hoogte van de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-uitkering). Uit het bezwaarschrift van 21 januari 2025 blijkt dat het bezwaar zich richt tegen de WIA-uitkering. In het aanvullend bezwaarschrift van 7 maart 2025 werd onder het kopje van bezwaar per abuis WW-uitkering geschreven in plaats van WIA-uitkering, maar opposant had wel het kenmerk van de ontvangstbevestiging van 13 februari 2025 genoemd. Volgens opposant heeft UWV in die ontvangstbevestiging ten onrechte een niet bestaand bezwaarschrift dat zou zien op een faillissementsuitkering bevestigd en ziet de ontvangstbevestiging dus op het bezwaarschrift met betrekking tot de WIA-uitkering. Daarnaast had het UWV moeten weten dat de ingebrekestelling op de WIA-uitkering zag, omdat het UWV op 24 maart 2025 al uitspraak had gedaan op het bezwaar tegen de WW-uitkering.
6.1.
Uit de Awb en de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, de hoger beroepsinstantie in geschillen als het onderhavige, volgt dat van een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb sprake is als duidelijk is dat de belanghebbende het bestuursorgaan maant om alsnog een bepaald besluit te nemen. Daarvan is sprake indien voldoende duidelijk is op welke aanvraag het geschrift betrekking heeft, dat belanghebbende zich op het standpunt stelt dat het bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en dat de belanghebbende erop aandringt dat een zodanige beslissing alsnog wordt genomen. [4]
6.2.
De verzetrechter is, net als de rechtbank, van oordeel dat niet voldoende duidelijk is dat de ingebrekestelling van 3 mei 2025 ziet op het bezwaar tegen de hoogte van de WIA-uitkering. In het bezwaarschrift van 7 maart 2025, waar opposant naar verwijst in zijn ingebrekestelling, staat dat hij in bezwaar gaat “tegen uw besluit toekenning WW-uitkering”. Opposant verwijst in de ingebrekestelling en het bezwaarschrift van 7 maart 2025 ook niet naar het bezwaarschrift van 21 januari 2025, waardoor het voor het UWV niet duidelijk kon zijn dat de ingebrekestelling betrekking had op het bezwaarschrift dat zag op de WIA-uitkering. Verder blijkt uit de stukken die het UWV heeft overgelegd dat het [kenmerk] ziet op een aanvraag van gemachtigde zelf om een herberekening van zijn eigen faillissementsuitkering. Dat het UWV de ontvangstbevestiging met dat kenmerk per abuis naar het adres van opposant heeft verzonden, maakt niet dat het voor het UWV duidelijk had moeten zijn dat de ingebrekestelling van 3 mei 2025 zag op het bezwaar tegen de WIA-uitkering. Dat het UWV al uitspraak had gedaan op het bezwaar tegen de WW-uitkering, maakt ook niet dat het voor het UWV duidelijk had moeten zijn dat het in de ingebrekestelling dan zou gaan om de WIA-uitkering. Het verzet van opposant slaagt niet. Opposant heeft geen rechtsgeldige ingebrekestelling verstuurd voor het niet op tijd beslissen op zijn bezwaar van 21 januari 2025 tegen de hoogte van de WIA-uitkering.

Conclusie en gevolgen

7. Het verzet slaagt niet. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om anders te oordelen dan in de uitspraak van 15 juli 2025. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat die uitspraak in stand blijft.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 14 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen in de bodemzaak op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met opposant wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.
3.Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 4 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2682, rechtsoverweging 4.4. en 12 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4084, rechtsoverweging 4.1.3.