ECLI:NL:CRVB:2016:4084

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 oktober 2016
Publicatiedatum
26 oktober 2016
Zaaknummer
15/6748 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vergoeding bij te late beslissing door het Uwv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake een vergoeding voor een te late beslissing. Appellant had op 22 februari 2015 een formulier 'Melding te late beslissing' ingediend bij het Uwv, waarin hij stelde dat het Uwv niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor een ZW-uitkering, die hij had ingediend op 28 oktober 2009. Het Uwv weigerde echter de vergoeding, omdat de melding te laat was ontvangen en de beslissing op de aanvraag om een WW-uitkering al was genomen. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv terecht geen dwangsom heeft verbeurd, omdat er geen sprake was van een te late beslissing op de aanvraag. De Raad stelt vast dat appellant met zijn aanvraag van 28 oktober 2009 een WW-uitkering heeft aangevraagd en niet expliciet om een ZW-uitkering heeft verzocht. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en concludeert dat het Uwv niet in gebreke is gesteld, aangezien er geen aanvraag voor een ZW-uitkering was. De beslissing van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/6748 ZW
Datum uitspraak: 12 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
3 september 2015, 15/2161 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. Y. van der Linden, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2016. De zaak is gevoegd behandeld met de zaken 15/4101 ZW en 15/6749 ZW. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.H.H. Fuchs. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken weer gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.
Op 22 februari 2015 heeft appellant een formulier ‘Melding te late beslissing’ ingediend bij het Uwv. Op dit meldingsformulier heeft appellant, bij de vraag naar een omschrijving van de aanvraag waarop het Uwv niet tijdig heeft beslist, toegelicht: “De ziekmelding per
1-4-2009 (i.v.m. een ZW-uitkering). Zie bijlage.”. Als bijlage heeft appellant toegevoegd een aanvraag van 28 oktober 2009 om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Op het meldingsformulier staat verder vermeld dat het Uwv na de melding nog twee weken de tijd heeft om alsnog een beslissing te nemen en anders een vergoeding dient te betalen.
1.2.
Bij besluit van 24 februari 2015 heeft het Uwv geweigerd appellant in aanmerking te brengen voor een vergoeding, omdat het Uwv de melding te late beslissing pas heeft ontvangen nadat de beslissing op de aanvraag om een WW-uitkering al was genomen.
1.3.
Bij besluit van 26 juni 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 februari 2015 ongegrond verklaard. Volgens het Uwv heeft appellant met zijn aanvraag van 28 oktober 2009 beoogd om een WW-uitkering aan te vragen. Bij besluit van 12 november 2009 is appellant ook met ingang van 1 april 2009 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering. Tegen dit besluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt. Van een te late beslissing op de aanvraag van 28 oktober 2009 is daarom geen sprake.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het Uwv de WW-aanvraag had moeten aanmerken als een ziekmelding nu hierin immers expliciet is gevraagd om een WW-uitkering, welke uitkering appellant ook met ingang van
1 april 2009 is toegekend. Dat appellant zich om hem moverende redenen voor de datum einde dienstverband, 31 maart 2009, niet op een formele wijze bij zijn ex-werkgever heeft ziekgemeld, dient voor zijn rekening en risico te komen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv daarom terecht besloten appellant geen vergoeding toe te kennen wegens het te laat nemen van een beslissing op zijn aanvraag.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij op 28 oktober 2009 een schriftelijke ziekmelding – met ingang van 1 april 2009 – heeft doorgegeven aan het Uwv. Het Uwv had volgens appellant zijn aanvraag om een WW-uitkering moeten opvatten als een aanvraag om een ZW-uitkering, nu hij daarin had aangegeven dat de reden van het niet verlengen van zijn contract gelegen lag in de omstandigheid dat hij zijn werk niet meer adequaat kon verrichten, omdat hij aan de rand van overspannenheid en/of een burn-out verkeerde.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 4:17, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.
4.1.2.
In het derde lid van artikel 4:17 van de Awb is bepaald dat de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag is waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
4.1.3.
Van een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb is sprake als duidelijk is dat de belanghebbende het bestuursorgaan maant om alsnog een bepaald besluit te nemen. Daarvan is sprake indien voldoende duidelijk is op welke aanvraag het geschrift betrekking heeft, dat belanghebbende zich op het standpunt stelt dat het bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en dat belanghebbende erop aandringt dat een zodanige beslissing alsnog wordt genomen (ECLI:NL:RVS:2014:4682).
4.2.
Met het indienen van het formulier ‘Melding te late beslissing’ heeft appellant het Uwv in gebreke gesteld voor het niet tijdig geven van een beslissing op de door hem gestelde
ZW-aanvraag. Met het bestreden besluit heeft het Uwv in wezen bepaald geen dwangsom te hebben verbeurd, omdat hij al een besluit had genomen op de WW-aanvraag van appellant en er dus geen sprake was van een te laat beslissen op deze aanvraag.
4.3.
Het hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het Uwv de
WW-aanvraag van appellant niet heeft hoeven aanmerken als een ZW-aanvraag.
4.4.
Dit oordeel van de rechtbank, en de overwegingen die hiertoe hebben geleid, worden onderschreven. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Appellant heeft destijds zelf kennelijk ook niet de bedoeling gehad om op 28 oktober 2009 een ZW-uitkering aan te vragen. Naar aanleiding van zijn aanvraag op
28 oktober 2009 om een WW-uitkering is appellant immers bij besluit van 12 november 2009 met ingang van 1 april 2009 in aanmerking gebracht voor deze WW-uitkering. Appellant is niet tegen dit besluit opgekomen. Vanuit de situatie dat hij een WW-uitkering ontving, heeft appellant zich vervolgens op 30 maart 2010 ziek gemeld, waarna hij met ingang van deze datum in aanmerking is gebracht voor een ZW-uitkering. Ook tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend. Tegen deze achtergrond valt niet in te zien waarom het Uwv de aanvraag van 28 oktober 2009 had moeten aanmerken als een aanvraag om een ZW-uitkering. Van een te laat beslissen is dan ook geen sprake. Bij het ontbreken van een aanvraag kan het Uwv ook niet in gebreke worden gesteld en is het verbeuren van een dwangsom niet aan de orde. Voor het toekennen van een dwangsom heeft het Uwv dan ook terecht geen aanleiding gezien.
4.5.
Uit hetgeen is overwogen in 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter en A.I. van der Kris en
E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2016.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) L.L. van den IJssel

TM