In deze uitspraak van 8 oktober 2025 beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van een belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, die op 12 januari 2024 een naheffingsaanslag parkeerbelasting had opgelegd. De belanghebbende had een naheffingsaanslag van € 59,25 ontvangen, bestaande uit € 1,50 aan belasting en € 57,75 aan kosten. De rechtbank constateert dat de heffingsambtenaar niet op de zitting is verschenen, maar dat de uitnodiging op juiste wijze was verzonden. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, maar dat het bedrag aan kosten te hoog was. De rechtbank vermindert de naheffingsaanslag tot € 54,25 en kent de belanghebbende een schadevergoeding toe van € 1,00 voor misgelopen rente. De rechtbank betreurt de lange duur van de procedure, die meer dan 24 maanden heeft geduurd, maar ziet geen aanleiding voor een financiële vergoeding. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht en proceskosten moet vergoeden.