ECLI:NL:RBZWB:2025:6863

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
BRE 24/2863
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag Bpm voor gebruik van een auto met Duits kenteken in Nederland

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 oktober 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd aan belanghebbende, omdat hij gebruik had gemaakt van de openbare weg in Nederland met een auto met een Duits kenteken. De rechtbank behandelt de ontvankelijkheid van het beroep en oordeelt dat het beroep tijdig is ingediend. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd, omdat belanghebbende meerdere keren met de auto gebruik heeft gemaakt van de openbare weg in Nederland. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag niet te hoog is en dat het beroep ongegrond is. De uitspraak op bezwaar blijft in stand en belanghebbende krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/2863

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit Roermond , belanghebbende

(gemachtigde: mr. Y. Wong),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 16 januari 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd vanwege het gebruik maken van de openbare weg in Nederland met een auto die van een buitenlands kenteken is voorzien (de naheffingsaanslag).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur deelgenomen. Namens de inspecteur waren mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] en mr. C.F.H.M.R. van Kuijk aanwezig. Belanghebbende kon vanwege problemen met de (digitale) verbinding vanuit Marokko niet aan de zitting deelnemen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het beroep ontvankelijk is en zo ja, of de inspecteur de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende heeft opgelegd en of deze niet te hoog is.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep tijdig ingediend en daarmee ontvankelijk. De inspecteur heeft de naheffingsaanslag terecht opgelegd, omdat belanghebbende meerdere keren met de auto gebruik mocht maken van de openbare weg in Nederland en dit ook heeft gedaan. De naheffingsaanslag is ook niet te hoog. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende woont in Nederland.
3.1.
Bij een controle op 25 mei 2020 omstreeks 21:56 uur is door politieambtenaren geconstateerd dat belanghebbende van de openbare weg in Nederland gebruik heeft gemaakt met een auto van het merk Mercedes-Benz met een buitenlands ( Duits ) [kenteken] (de auto).
3.2.
Per brief van 11 juni 2020 heeft de inspecteur belanghebbende geïnformeerd over de gevolgen van deze constatering. In de brief is onder meer het volgende vermeld:
“U krijgt voor de Bpm nu alleen een waarschuwing. Blijkt dat u met het buitenlands gekentekende motorrijtuig weer gebruik maakt van de openbare weg in Nederland, dan kan ik u een naheffing met eventueel een boete opleggen.”
3.3.
Bij een controle op 25 november 2022 omstreeks 22:46 uur is door politieambtenaren geconstateerd dat belanghebbende met de auto van de openbare weg in Nederland gebruik heeft gemaakt.
3.4.
Met dagtekening 24 februari 2023 heeft de inspecteur aan belanghebbende een naheffingsaanslag Bpm opgelegd vanwege het gebruik maken van de openbare weg in Nederland met een auto die van een buitenlands kenteken is voorzien.
3.5.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Per brief met dagtekening 16 januari 2024 heeft de inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
3.6.
Op 1 maart 2024 heeft de rechtbank het beroepschrift van belanghebbende ontvangen. In het beroepschrift is onder meer het volgende vermeld:
“Naar aanleiding van de uitspraak van mijn bezwaar bij [naam] heb ik een schrijven moge ontvangen 22 januari wil ik bezwaar indienen (…)”
3.7.
De zwager van belanghebbende is de eigenaar van de auto. De zwager en de zus van belanghebbende wonen in Duitsland . Het procesdossier bevat verklaringen van belanghebbende, de zus van belanghebbende en de zwager van belanghebbende met betrekking tot het gebruik van de auto door belanghebbende.
Verklaring belanghebbende (uit het bezwaarschrift):
“(…) Het handelt zich namelijk om het voertuig van mijn schoonbroer (de man van mijn zus) na overlijden van mijn vader in 2021 komen mijn zussen regelmatig vanuit duitsland mijn moeder bezoeken bijna iedere weekende, en de auto staat altijd dan bij ons op de oprit en als ik dan weg wilde zei ik tegen mijn zus of ze de auto wilde wegrijden zodat ik mijn auto uit de garage kon uitrijden, toen zei ze pak toch mijn auto waarom doe je zo moeilijk uitrijden weer terugrijden.”
Verklaring zus (uit het hoorverslag):
“ [zus] geeft aan dat de auto van haar echtgenoot is, haar broertje (…) rijdt dan soms in haar auto. Hun vader is in 2021 overleden en ze komt regelmatig (3 tot 4 keer per week) bij haar moeder en broertje op bezoek. Hierbij helpt ze haar moeder met poetsen en post verwerken, de auto met het Duitse kenteken parkeert ze op de oprit. Als haar broertje dan ergens heen moet, mag hij de auto dan lenen.”
Verklaring zwager (11 januari 2024):
“(…) Sinds het overlijden van mijn schoonvader 2,5 jaar geleden komt mijn vrouw dagelijks/wekelijks naar haar moeder om haar bij te staan in het dagelijks leven of het papierwerk of boodschappen of artz bezoek enz. De auto staat dan altijd op het oprit (dat had ik al uitgebreid aangegeven in mijn bezwaarbrief). Het is dus niet een periode die ik mijn auto heb uitgeleend nee het was een enkele keer.”
Verklaring zwager (28 augustus 2025):
“Wie ich schon vorher mitgeteilt habe, habe ich [zwager] geb. [geboortedag] 1974 mein Fahrzeug mit denn amtlichen [kenteken] meinem Schwager [belanghebbende] im vergangene Jahren oft ausgeliehen. Hierbei ist keine Sprache von Verkauf oder Mietverhältnis. [belanghebbende] hat öfters mein Auto geliehen, da auch meine Frau ( [belanghebbende] Schwester) sehr oft in Roermond war da der Vater verstorben ist. Ich bitte um ihr Verständnis.“

Motivering

Ontvankelijkheid beroep
4. Voor het indienen van een beroepschrift geldt een termijn van zes weken. [1] Deze termijn begint op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar. Als de uitspraak op bezwaar pas later bekend is gemaakt dan begint de termijn op de dag na die van de bekendmaking. [2] Een beroepschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [3] Als iemand een beroepschrift te laat indient verklaart de rechtbank het beroep in beginsel niet-ontvankelijk.
4.1.
Vast staat dat de dagtekening van de uitspraak op bezwaar 16 januari 2024 is. Gelet op hetgeen belanghebbende in het beroepschrift heeft vermeld (zie 3.6) acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende de uitspraak op bezwaar op 22 januari 2024 heeft ontvangen. Immers, belanghebbende had geen andere reden om die datum in zijn beroepschrift te vermelden. De rechtbank vat die zinsnede in het beroepschrift daarom zo op dat belanghebbende hiermee heeft bedoeld te stellen dat de uitspraak op bezwaar later bekend is gemaakt. In dat geval dient de inspecteur de tijdige verzending van de uitspraak op bezwaar aannemelijk te maken. [4] Daartoe zal de inspecteur mede aannemelijk moeten maken dat de uitspraak op bezwaar aan een postvervoersbedrijf is aangeboden en aan welk postvervoersbedrijf. [5]
4.2.
De inspecteur heeft geen verzendadministratie overgelegd en heeft ter zitting verwezen naar een e-mailbericht van 17 januari 2024 van de inspecteur aan belanghebbende waarin de inspecteur heeft aangegeven dat de uitspraak op bezwaar is gedaan en dat deze vandaag of morgen per post bezorgd wordt. Daarmee heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank echter niet aan zijn bewijslast voldaan. Uit het e-mailbericht blijkt dat de inspecteur op dat moment op het bezwaar heeft beslist, maar niet dat het poststuk op dat moment al daadwerkelijk aan een postvervoersbedrijf is aangeboden en ook niet aan welk postvervoersbedrijf. Nu de inspecteur de tijdige verzending van de uitspraak op bezwaar niet aannemelijk heeft gemaakt, is de beroepstermijn  gelet op hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd  aangevangen op de dag nadat belanghebbende bekend is geworden met de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende is op 22 januari 2024 bekend geworden met de uitspraak op bezwaar. Het beroep is aldus binnen de termijn van zes weken ingediend. Omdat het beroep tijdig is ingesteld, is het beroep ontvankelijk en komt de rechtbank toe aan een inhoudelijke beoordeling van de uitspraak op bezwaar.
De naheffingsaanslag
4.3.
Indien een niet in Nederland geregistreerde auto feitelijk ter beschikking staat van een in Nederland wonende natuurlijke persoon, is belasting verschuldigd ter zake van de aanvang van het gebruik van de openbare weg in Nederland met die auto. [6] Deze belasting wordt door middel van een naheffingsaanslag geheven van degene die de auto feitelijk ter beschikking heeft. [7] Het begrip ‘gebruik van de weg’ moet verdragsconform worden uitgelegd als ‘duurzaam’ gebruik van de weg dan wel ‘beoogd duurzaam’ gebruik. [8]
4.4.
De bewijslast dat sprake is van (beoogd) duurzaam gebruik van de weg rust op de inspecteur. De inspecteur heeft in dat verband gewezen op het feit dat belanghebbende ondanks de eerdere waarschuwing een tweede keer als bestuurder van dezelfde buitenlandse auto staande is gehouden, en dat belanghebbende, zijn zus en zijn zwager hebben verklaard dat belanghebbende vaker van de auto gebruik heeft gemaakt.
4.5.
De rechtbank neemt bij haar overweging de volgende uitgangspunten in acht:
  • de zwager van belanghebbende is eigenaar van de auto;
  • de auto is hoofdzakelijk bestemd om door de zwager en de zus van belanghebbende te worden gebruikt; en
  • de auto is in beginsel niet bestemd voor duurzaam gebruik in Nederland.
4.6.
Gelet op de verklaringen van belanghebbende, zijn zus en zijn zwager (zie 3.7) acht de rechtbank daarnaast geloofwaardig dat (i) de zus van belanghebbende wekelijks een of meerdere keren met de auto naar Roermond is gegaan, (ii) belanghebbende op die momenten gebruik mocht maken van de auto, en (iii) belanghebbende ook meerdere keren gebruik heeft gemaakt van de auto. Hoewel de auto niet bestemd is voor duurzaam gebruik in Nederland, komt de rechtbank tot de conclusie dat de auto feitelijk wel door belanghebbende duurzaam in Nederland is gebruikt.
4.7.
De rechtbank is van daarom oordeel dat de inspecteur met hetgeen hij heeft aangevoerd aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende met de auto duurzaam gebruik heeft gemaakt van de openbare weg in Nederland en dat de auto hem feitelijk ter beschikking stond. Belanghebbende heeft daartegen onvoldoende ingebracht waaruit het tegendeel zou kunnen worden afgeleid. De naheffingsaanslag is dan ook terecht opgelegd.
4.8.
De naheffingsaanslag is naar het oordeel van de rechtbank ook niet te hoog. De rechtbank ziet vanwege de duur van het gebruik geen aanleiding voor een vermindering van de naheffingsaanslag op grond van het communautaire evenredigheidsbeginsel, zoals belanghebbende voorstaat.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag en de uitspraak op bezwaar in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 10 oktober 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
3.Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
4.Vgl. Hoge Raad 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1102, r.o. 2.4.2.
5.Vgl. Hoge Raad 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:875 en Hoge Raad 20 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:41.
6.Artikel 1, zesde lid, van de Wet Bpm.
7.Artikel 12b van de Wet Bpm.
8.Vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 mei 2008, ECLI:EU:C:2008:305.