ECLI:NL:RBZWB:2025:6853

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
BRE 24/3902
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid bezwaar en teruggaaf bpm bij uitvoer auto

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 28 februari 2024. Belanghebbende had verzocht om een teruggaaf van op aangifte betaalde belasting van personenauto’s en motorrijwielen (teruggaaf Bpm) van € 5.377. De inspecteur heeft het verzoek toegewezen en een teruggaaf Bpm verleend van € 2.746. Echter, het bezwaar van belanghebbende werd door de inspecteur wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft op 29 augustus 2025 de zaak behandeld, waarbij belanghebbende en zijn gemachtigde, alsook de inspecteur, aanwezig waren.

De rechtbank heeft beoordeeld of de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Belanghebbende heeft het vermoeden ontzenuwd dat de teruggaafbeschikking door hem ontvangen is, waardoor het bezwaar ontvankelijk is. De rechtbank concludeert dat de inspecteur terecht de forfaitaire afschrijvingstabel van vóór 1 juli 2023 heeft toegepast, omdat de tenaamstelling van de auto op 30 juni 2023 is beëindigd. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar, handhaaft de teruggaafbeschikking van € 2.746 en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht en proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/3902

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr. R.V. Lie-A-Lien),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 28 februari 2024.
1.1.
Belanghebbende heeft verzocht om een teruggaaf van op aangifte betaalde belasting van personenauto’s en motorrijwielen (teruggaaf Bpm) van € 5.377. De inspecteur heeft het verzoek toegewezen en een teruggaaf Bpm verleend van € 2.746 (de teruggaafbeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar ambtshalve beoordeeld. De inspecteur heeft geen aanleiding gezien om aan belanghebbende een hogere teruggaaf te verlenen.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben belanghebbende, gemachtigde (beiden via digitale verbinding) en de inspecteur deelgenomen. Namens de inspecteur zijn mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur het bezwaar terecht wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk heeft verklaard en zo niet, of belanghebbende recht heeft op een hogere teruggaaf Bpm. Meer specifiek komt daarbij de vraag aan bod of de forfaitaire afschrijvingstabel geldend tot 1 juli 2023 of vanaf 1 juli 2023 van toepassing is, en of daarvoor moet worden aangesloten bij de datum van uitvoer van de auto.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende het vermoeden ontzenuwd dat de teruggaafbeschikking door hem ontvangen is. Het bezwaar is tijdig ingediend en ontvankelijk. Belanghebbende heeft geen recht op een hogere teruggaaf Bpm, omdat de inspecteur terecht is aangesloten bij het vervallen van de tenaamstelling van de auto en hij terecht de forfaitaire afschrijvingstabel van vóór 1 juli 2023 heeft toegepast. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft op 4 augustus 2023 een verzoek ingediend om teruggaaf Bpm voor een bedrag van € 5.377 wegens de export van een Porsche MACAN Turbo met [kenteken] (de auto) naar Duitsland.
3.1.
De tenaamstelling van de auto in het Nederlandse kentekenregister is op 30 juni 2023 beëindigd.
3.2.
Bij beschikking van 28 augustus 2023 heeft de inspecteur het verzoek toegewezen en een teruggaaf Bpm verleend van € 2.746. Deze teruggaaf is op 22 september 2023 uitbetaald aan belanghebbende.
3.3.
Op 26 oktober 2023 heeft de inspecteur een bezwaarschrift, gedagtekend 10 oktober 2023, tegen de hoogte van de teruggaaf van belanghebbende ontvangen. Belanghebbende verwijst in zijn bezwaarschrift naar de op 22 september 2023 ontvangen teruggaaf.
3.4.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard en heeft hij het verzoek ambtshalve beoordeeld. De inspecteur heeft het verzoek vervolgens afgewezen.

Motivering

Ontvankelijkheid bezwaar
4. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. [1] Deze termijn begint op de dag na de dagtekening van de aanslag of beschikking. Als de aanslag of beschikking pas later bekend is gemaakt dan begint de termijn op de dag na die van de bekendmaking. [2] Een bezwaarschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [3] Als iemand een bezwaarschrift te laat indient verklaart de rechtbank het beroep in beginsel niet-ontvankelijk.
4.1.
Belanghebbende heeft het standpunt ingenomen dat hij de teruggaafbeschikking niet heeft ontvangen. Het is dan aan de inspecteur om aannemelijk te maken dat de teruggaafbeschikking op het adres van belanghebbende is ontvangen of aangeboden, dan wel dat de teruggaafbeschikking belanghebbende anderszins heeft bereikt.
4.2.
De omstandigheid dat een per post verzonden stuk in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde wordt bezorgd of aangeboden, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst of aanbieding van het stuk op dat adres. Het ligt op de weg van belanghebbende om het aan die gegevens ontleende vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is voldoende dat belanghebbende feiten en omstandigheden aanvoert op grond waarvan de ontvangst of de aanbieding van het stuk redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Slaagt belanghebbende erin het vermoeden te ontzenuwen, dan moet worden aangenomen dat het stuk niet op regelmatige wijze op het daarop vermelde adres is aangeboden. [4]
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Het door de inspecteur overgelegde verzendrapport, wat de rechtbank betrouwbaar acht, rechtvaardigt in beginsel het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de teruggaafbeschikking op het adres van belanghebbende. Het is vervolgens aan belanghebbende om dat vermoeden te ontzenuwen. De rechtbank stelt vast dat in dit specifieke geval:
  • het document SAP/ZP05 in het verzendrapport ontbreekt, waaruit de aanbieding van de teruggaafbeschikking aan PostNL zou moeten blijken;
  • belanghebbende in het bezwaarschrift in het geheel niet heeft verwezen naar de teruggaafbeschikking, maar slechts naar het ontvangen bedrag van de teruggaaf Bpm op 22 september 2023, en dat belanghebbende alleen een afschrift van het rekeningoverzicht als bijlage bij het bezwaarschrift heeft gevoegd;
  • belanghebbende consequent heeft verklaard dat hij de teruggaafbeschikking niet heeft ontvangen; en
  • het adres een foutje bevat (in de straatnaam is een “b” vermeld in plaats van een “ß”) die niet aan belanghebbende te wijten is.
Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende daarmee in zijn bewijslast geslaagd en heeft hij met bovenstaande omstandigheden in samenhang bezien het vermoeden ontzenuwd dat hij de teruggaafbeschikking heeft ontvangen.
4.4.
Nu belanghebbende het vermoeden van ontvangst van de teruggaafbeschikking heeft ontzenuwd, is de bezwaartermijn pas aangevangen op de dag nadat belanghebbende bekend is geworden met het besluit. Gelet op hetgeen belanghebbende in het bezwaarschrift heeft aangevoerd is belanghebbende niet eerder dan 22 september 2023 bekend geworden met het besluit. Het bezwaar is aldus binnen de termijn van zes weken ingediend. Omdat het bezwaar tijdig is ingediend, is het bezwaar ontvankelijk. Ter zitting hebben beide partijen desgevraagd aangegeven dat de zaak niet hoeft te worden teruggewezen voor een inhoudelijke behandeling van het bezwaar. De rechtbank zal daarom zelf een beslissing nemen. [5]
De teruggaafbeschikking
4.5.
De rechtbank beoordeelt of belanghebbende recht heeft op een hogere teruggaaf Bpm. Als het gelijk aan de inspecteur is, dan zijn partijen het erover eens dat de teruggaafbeschikking € 2.746 moet zijn.
4.6.
Belanghebbende is van mening dat voor de berekening van de teruggaaf Bpm de per 1 juli 2023 gewijzigde forfaitaire afschrijvingstabel van toepassing is, omdat volgens hem moet worden aangesloten bij de datum van uitvoer van de auto. Belanghebbende is in juli 2023 definitief naar Duitsland verhuisd en heeft op dat moment de auto naar Duitsland gebracht. Omdat de datum van uitvoer bepalend is, dan wel het moment waarop aan alle voorwaarden voor teruggaaf is voldaan, is het recht op teruggaaf Bpm pas na 1 juli 2023 ontstaan. Daarnaast kon hij niet hebben voorzien dat een nieuwe forfaitaire afschrijvingstabel per 1 juli 2023 zou worden ingevoerd. Belanghebbende mocht verwachten dat de tabel ook al in zijn situatie zou worden toegepast, omdat hij al valt onder de veranderde markt die aanleiding was voor wijziging van de tabel. Het toepassen van de forfaitaire afschrijvingstabel van vóór 1 juli 2023 pakt in zijn geval ten slotte onredelijk uit omdat het maar om één dag gaat, aldus belanghebbende. De inspecteur stelt dat voor de toepassing van de forfaitaire afschrijvingstabel de datum van uitschrijving uit het Nederlandse kentekenregister bepalend is.
4.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 14a van de Wet Bpm vormt de basis voor de teruggaaf van op aangifte betaalde Bpm bij export van een auto. Het eerste lid is, voor zover van belang, als volgt:
“Teruggaaf van belasting wordt, (…), op aanvraag verleend voor personenauto’s, motorrijwielen en bestelauto’s indien de tenaamstelling van het motorrijtuig in het kentekenregister komt te vervallen omdat het motorrijtuig buiten Nederland wordt gebracht, het motorrijtuig (…) wordt ingeschreven in een andere lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en als bewijs van die inschrijving door de bevoegde autoriteit een kentekenbewijs wordt afgegeven, (…).”
4.8.
In artikel 8d van de Uitvoeringsregeling Bpm zijn nadere regels opgenomen voor de berekening van de hoogte van de teruggaaf. De teruggaaf wordt berekend aan de hand van het aantal maanden dat is verstreken
‘tussen het tijdstip dat bepalend was voor de hoogte van de belasting en het tijdstip waarop de omstandigheid, bedoeld in artikel 14a, eerste of tweede lid, zich voordoet’.
4.9.
De hiervoor geciteerde wettekst stelt, anders dan belanghebbende voorstaat, expliciet dat de teruggaaf wordt verleend indien de tenaamstelling van de auto in het kentekenregister komt te vervallen. De rechtbank volgt de interpretatie van belanghebbende niet, dat moet worden aangesloten bij het feitelijk uitvoeren van de auto of het moment waarop aan alle voorwaarden voor teruggaaf is voldaan. Het feitelijk uitvoeren van de auto is namelijk, evenals het inschrijven van de auto in een andere EU-lidstaat of een EER-staat, een voorwaarde waaraan moet worden voldaan om de teruggaaf Bpm te verkrijgen. De omstandigheid waarop de teruggaaf Bpm is gebaseerd is echter het vervallen van de tenaamstelling in het kentekenregister. Ook de tekst van artikel 8d van de Uitvoeringsregeling Bpm sluit aan bij het voordoen van
deomstandigheid in artikel 14a van de Wet Bpm en stelt het moment van teruggaaf niet afhankelijk van meerdere omstandigheden.
4.10.
In dit geval is de tenaamstelling van de auto in het kentekenregister per 30 juni 2023 komen te vervallen. De inspecteur is bij de berekening van de hoogte van de teruggaaf naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht uitgegaan van de forfaitaire afschrijvingstabel zoals die gold op 30 juni 2023.
4.11.
Belanghebbende heeft nog gewezen op een aantal rechterlijke uitspraken, waaronder het arrest van de Hoge Raad van 29 april 2016 (ECLI:NL:HR:2016:753), waaruit volgens hem volgt dat de hoogte van de teruggaaf moet worden berekend met toepassing van de forfaitaire afschrijvingstabel zoals die gold op de datum waarop de auto is geëxporteerd. Het gevolg dat belanghebbende voorstaat kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet uit dat arrest of de overige jurisprudentie worden afgeleid. In de genoemde jurisprudentie was telkens niet relevant of moest worden uitgegaan van de datum van het vervallen van de tenaamstelling of de datum van daadwerkelijke uitvoer. De rechtbank hecht dan ook niet zoveel waarde aan de omstandigheid dat in de jurisprudentie staat dat de teruggaaf wordt verleend bij uitvoer van de auto als belanghebbende dat doet. In zijn algemeenheid ziet de teruggaafregeling daar immers (ook) op; er is alleen aan alle voorwaarden voor teruggaaf voldaan als de auto is uitgevoerd. De wet bepaalt echter dat de omstandigheid ter zake waarvan de teruggaaf wordt verleend, niet de uitvoer is, maar het vervallen van de tenaamstelling. De door belanghebbende genoemde jurisprudentie schijnt daar geen ander licht op.
4.12.
Het beroep van belanghebbende op het rechtszekerheidsbeginsel slaagt ook niet. De forfaitaire afschrijvingstabel per 1 juli 2023 is bij ministeriële regeling van 27 december 2022 [6] tot stand gekomen. Belanghebbende had de wijziging van de afschrijvingstabel per 1 juli 2023 ruim van te voren kunnen voorzien en ook kunnen voorzien dat de nieuwe tabel niet al eerder op hem van toepassing zou zijn.
4.13.
Er is daarnaast geen sprake van schending van het evenredigheidsbeginsel. De inspecteur heeft de wet toegepast zoals die op dat moment gold en heeft geen ruimte om hiervan af te wijken. Ook de rechtbank mag niet aan de redelijkheid van wetten in formele zin toetsen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever en die omstandigheden strikte toepassing van de wet zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen dat die toepassing achterwege moet blijven. [7] Daarvan is in dit geval geen sprake. De toepassing is afhankelijk van een ingangsdatum. Dan kan ervan worden uitgegaan dat de wetgever heeft voorzien dat bij gevallen voor die datum toepassing achterwege blijft en hij dat ook heeft gewild. Het is voor belanghebbende vervelend dat hij de tenaamstelling in het kentekenregister, zoals hij zelf aangeeft, één dag te vroeg heeft laten vervallen, maar de omstandigheid dat hij daardoor een lagere teruggaaf Bpm krijgt is dus geen bijzondere omstandigheid waardoor toepassing van de wet in zijn geval onredelijk uitpakt.
4.14.
Bovendien levert de toepassing van de forfaitaire afschrijvingstabel zoals die op 30 juni 2023 gold geen schending van het gelijkheidsbeginsel op, reeds omdat de situatie van belanghebbende niet vergelijkbaar is met een geval waarbij de tenaamstelling in het kentekenregister op 1 juli 2023 is komen te vervallen.
4.15.
Gelet op het voorgaande is het gelijk aan de inspecteur. Al hetgeen belanghebbende nog voor het overige heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden. Belanghebbende heeft geen recht op een hogere teruggaaf Bpm.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond omdat de inspecteur het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar en neemt zelf een beslissing. De rechtbank handhaaft de teruggaafbeschikking van € 2.746.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De vergoeding bedraagt € 1.814 [8] omdat de gemachtigde van belanghebbende een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- handhaaft de teruggaafbeschikking van € 2.746;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 187 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.814 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 10 oktober 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [9]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
3.Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
4.Vgl. Hoge Raad 7 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:705, r.o. 2.3.2 tot en met 2.3.4.
5.Op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.
6.Regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 2 december 2022 (Stcrt. 2022, nr. 33377).
7.Vgl. Hoge Raad 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3679, r.o. 3.6.2 en 3.6.3.
8.2 punten x € 907 per punt en een wegingsfactor 1.
9.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid, van de AWR.