ECLI:NL:RBZWB:2025:678
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Beslissing over bezwaar tegen DNA-onderzoek bij veroordeelde voor verduistering in dienstbetrekking
Op 28 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een zaak betreffende een bezwaar tegen de afname van DNA-materiaal op grond van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor verduistering in dienstbetrekking, had op 13 september 2024 een bezwaarschrift ingediend. In dit bezwaarschrift werd aangevoerd dat DNA-onderzoek in zijn geval niet van betekenis zou zijn, gezien de aard van het misdrijf en de bijzondere omstandigheden waaronder het gepleegd was. De rechtbank heeft het bezwaar behandeld in een besloten raadkamer op 14 januari 2025, waarbij de veroordeelde, zijn advocaat mr. R. el Bellaj, en de officier van justitie aanwezig waren.
De officier van justitie stelde dat er geen uitzonderingen van toepassing waren die het bezwaar konden onderbouwen en dat het bezwaar ongegrond verklaard moest worden. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden een uitgangspunt kent waarbij DNA-profielen worden afgenomen, tenzij er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de aard van het misdrijf, verduistering, niet uitsluit dat DNA-onderzoek van betekenis kan zijn voor de opsporing van strafbare feiten. Bovendien bleek uit de justitiële documentatie dat de veroordeelde eerder met politie en justitie in aanraking was gekomen, wat de kans op recidive niet uitsloot.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het bezwaar ongegrond verklaard, waarbij zij benadrukte dat er geen voldoende uitzonderlijke omstandigheden waren die een afwijking van de standaardprocedure rechtvaardigden. De beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter mr. T.M. Brouwer, met mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt als griffier.