ECLI:NL:RBZWB:2025:6366

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
23 september 2025
Zaaknummer
24/7898
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rijgeschiktheid van een eiser na een epileptische aanval en de gevolgen voor de rijbewijzen van groep 1 en 2

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 september 2025, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) beoordeeld. Eiser is onder bepaalde voorwaarden rijgeschikt verklaard voor rijbewijzen van groep 1, maar de aanvraag voor rijgeschiktheid voor groep 2 is afgewezen. Eiser heeft tegen deze weigering beroepsgronden ingediend, waarbij hij betwist dat hij een al dan niet geprovoceerde epileptische aanval heeft gehad, wat een voorwaarde is voor de afwijzing. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit onevenwichtig is en dat de nadelige gevolgen voor eiser niet in verhouding staan tot de doelen van het besluit. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het CBR op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het betaalde griffierecht en de proceskosten aan eiser worden vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid en evenredigheid in bestuursrechtelijke besluiten, vooral in situaties die de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen raken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/7898

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 september 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.E. Klein Overmeen),
en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder.

Samenvatting

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder waarin eiser onder bepaalde voorwaarden rijgeschikt is verklaard voor de rijbewijzen van groep 1 en geweigerd is eiser rijgeschikt te verklaren voor rijbewijzen van groep 2. [1] Eiser voert tegen de weigering van de rijgeschiktheidsverklaring voor rijbewijzen van groep 2 een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het beroep.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het door eiser bestreden besluit onevenwichtig is. Eiser krijgt dus gelijk en het beroep dus gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft een gezondheidsverklaring ingediend bij verweerder, die verweerder op 15 december 2023 ontvangen heeft.
2.1.
Op basis van deze gezondheidsverklaring heeft verweerder op 5 januari 2024 besloten dat eiser medisch gekeurd moet worden.
2.2.
Op 6 maart 2024 heeft verweerder het rapport ontvangen van de medische keuring. In dit rapport concludeert de keuringsarts dat eiser op 17 augustus 2023 een acuut symptomatisch insult heeft gehad door een metabole ontregeling, zeer waarschijnlijk het gevolg van langdurig gebruik van een protonpompremmer. Op basis hiervan adviseert de keuringsarts verweerder om eiser op grond van paragraaf 7.2.1. van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (de Regeling) rijgeschikt te verklaren voor rijbewijzen van groep 1 en te weigeren hem rijgeschikt te verklaren voor rijbewijzen van groep 2.
2.3.
Verweerder heeft op 11 april 2024 overeenkomstig het advies van de keuringsarts het besluit genomen om eiser op basis van het medisch rapport en op grond van paragraaf 7.2.1 van de Regeling rijgeschikt te verklaren voor de rijbewijzen van groep 1 en te weigeren eiser rijgeschikt te verklaren voor rijbewijzen van groep 2.
2.4.
Op 7 mei 2024 heeft verweerder het besluit van 11 april 2024 ingetrokken. De reden hiervoor is dat eiser een verzoek tot herkeuring heeft ingediend.
2.5.
Verweerder heeft op 28 juni 2024 het medisch rapport van de herkeuring ontvangen. De herkeuringsarts concludeert in dit rapport dat eiser te maken heeft gekregen met een acuut symptomatisch insult door een laag magnesiumgehalte als gevolg van het gebruik van een maagzuurremmer. De recidivekans is volgens de herkeuringsarts nihil, omdat eiser inmiddels andere maagbeschermers gebruikt. De herkeuringsarts adviseert verweerder daarom om de Regeling pragmatisch toe te passen en eiser rijgeschikt te verklaren voor de rijbewijzen van zowel groep 1 als groep 2.
2.6.
Verweerder heeft op 28 juni 2024 naar aanleiding van de herkeuring een nieuw besluit genomen (primair besluit), waarin verweerder eiser op basis van het medisch rapport en op grond van paragraaf 7.2.1 van de Regeling onder bepaalde voorwaarden rijgeschikt heeft verklaard voor de rijbewijzen van groep 1 en geweigerd heeft eiser rijgeschikt te verklaren voor de rijbewijzen van groep 2. Hiermee wijkt verweerder dus af van het advies van de herkeuringsarts.
2.7.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
2.8.
Verweerder heeft op 9 oktober 2024 een beslissing op bezwaar genomen (het bestreden besluit). Hierin heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Het primaire besluit is dan ook niet herroepen.
2.9.
Eiser heeft op 18 november 2024 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.10.
Op dit beroep heeft verweerder gereageerd met een verweerschrift.
2.11.
De rechtbank heeft het beroep op 19 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en zijn gemachtigde deelgenomen. Namens verweerder was mr. Y.M. Wolvekamp op de zitting aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Beroepsgronden
3. Eiser is van mening dat hij ten onrechte niet rijgeschikt is verklaard voor rijbewijzen van groep 2. Eiser betwist dat hij een al dan niet geprovoceerde epileptische aanval heeft gehad, dé voorwaarde voor toepassing van paragraaf 7.2.1, onder b, van de Regeling. Daarnaast vindt hij dat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel, zorgvuldigheidsbeginsel, evenredigheidsbeginsel en het verbod op détournement de pouvoir.
Omvang van het geding
4. Op de zitting heeft eiser nadrukkelijk aangegeven dat het beroep enkel ziet op het gedeelte van het bestreden besluit, waarin verweerder eiser
niet-rijgeschiktheeft verklaard voor de rijbewijzen van groep 2. Het deel van het bestreden besluit dat zich richt op de rijgeschiktheid voor rijbewijzen van groep 1 valt dus buiten de omvang van dit geding.
Heeft het CBR zorgvuldig en gemotiveerd geconcludeerd dat er sprake is geweest van een al dan niet geprovoceerde epileptische aanval?
5. Eiser kan zich niet verenigen met het feit dat er sprake zou zijn geweest van een al dan niet geprovoceerde epileptische aanval. De redenering van verweerder die aan deze kwalificatie ten grondslag ligt is volgens eiser onduidelijk. In de ogen van eiser wordt de herkeuringsarts zonder onderbouwing gevolgd op diens woord en gaat verweerder onder andere niet in op de argumenten van de medisch adviseur van eiser. Volgens de medisch adviseur van eiser is het onzeker of sprake is geweest van een epileptisch insult. Ter onderbouwing hiervan stelt de medisch adviseur van eiser dat in het medisch rapport bijvoorbeeld geen epileptiforme afwijkingen zijn geconstateerd. Ook had eiser tijdens de aanval geen last van een tongbeet en ongecontroleerde schokkende bewegingen. Het staat naar de mening van de medisch adviseur wel vast dat er sprake is geweest van een bewustzijnsvermindering dan wel van een wegraking als gevolg van een metabole stoornis veroorzaakt door medicatiegebruik. Mocht eiser wel een eenmalig geprovoceerd epileptisch insult hebben gehad dan mag de diagnose epilepsie niet gesteld worden. Tot slot stelt de medisch adviseur van eiser dat de herkeuringsarts een internist had moeten zijn en geen neuroloog.
5.1.
Een bestuursorgaan mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat het bestuursorgaan is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze zogeheten vergewisplicht is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Indien een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het bestuursorgaan de adviseur om een reactie op wat die partij over het advies heeft aangevoerd. Het is op grond van jurisprudentie niet aan de bestuursrechter om te beoordelen of de medische bevindingen van de deskundige juist zijn, of om een eigen oordeel daarvoor in de plaats te stellen. [2]
5.2.
Verweerder heeft de bezwaren van eiser als volgt weerlegd. Allereerst heeft verweerder aangegeven dat het de medische conclusie van het rapport van de herkeuringsarts, dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, niet in twijfel trekt, omdat ook de behandelend arts van eiser en de eerste keuringsarts tot die conclusie zijn gekomen dat een magnesiumtekort door een maagzuurremmer een epileptische aanval heeft veroorzaakt. Tevens stelt verweerder dat hij meer waarde mag hechten aan de rapporten van onafhankelijke neurologen, specialisten op het gebied van epileptische aanvallen, dan aan de verklaring van de medisch adviseur van eiser, over wie ter zitting gemeld is dat hij een achtergrond als internist heeft. Ten aanzien van het bezwaar van eiser dat bij hem ten onrechte epilepsie is gediagnosticeerd benadrukt verweerder dat dit niet gebeurd is. Door de drie neurologen is alleen vastgesteld dat eiser een eenmalige geprovoceerde epileptische aanval heeft gehad. Meer is voor de toepassing van paragraaf 7.2.1, onder b, van de Regeling ook niet nodig.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan de vergewisplicht heeft voldaan. Verweerder mocht naar het oordeel van de rechtbank ervan uitgaan dat eiser een al dan niet geprovoceerde epileptische aanval heeft gehad. Het CBR heeft hierbij terecht betrokken dat alle geraadpleegde neurologen tot deze conclusie zijn gekomen. Verweerder is verder voldoende ingegaan op de bezwaren van eiser en heeft deze voldoende weersproken. Het CBR had in het kader van de zorgvuldigheid de bezwaren van eiser kunnen voorleggen aan een eigen medisch specialist. Desondanks heeft het CBR meer gewicht mogen toekennen aan het medisch advies van de neurologen, omdat een neuroloog op grond van artikel 7.2.1, onder a, van de Regeling als adviseur wordt ingeschakeld. Het advies van de medisch adviseur van eiser, die geen neuroloog is, kan daarom al niet tot een andere conclusie leiden. De rechtbank oordeelt dat verweerder hiermee ook niet in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel heeft gehandeld. Deze beroepsgronden slagen niet.
De evenredigheid van het besluit
6. Eiser meent dat het bestreden besluit niet proportioneel is. De rechtbank leest hierin dat hij een beroep doet op strijd met het evenredigheidsbeginsel. Doordat hij het medicijn, dat heeft geleid tot de door eiser betwiste epileptische aanval, niet meer gebruikt is de recidivekans namelijk volgens de herkeuringsarts nihil. Het algemeen belang dat de Regeling beschermt, de verkeersveiligheid, is dus niet meer in gevaar. Ook betrekt eiser bij zijn beroep op het evenredigheidsbeginsel dat hij door de weigering van de rijgeschiktheidsverklaring voor rijbewijzen van groep 2 zijn baan als vrachtwagenchauffeur niet kan uitoefenen.
6.1.
Artikel 3:4, tweede lid, van de Awb bepaalt dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
6.2.
Zoals volgt uit de uitspraak van de grote kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (het CBb) van 26 maart 2024 moet de bestuursrechter telkens bepalen of een beroep op het evenredigheidsbeginsel strekt tot exceptieve toetsing van (een bepaling in) het algemeen verbindende voorschrift (avv), tot rechtstreekse toetsing van het bestreden besluit waarmee aan het avv toepassing is gegeven of tot beide. [3] Als een beroep alleen inhoudt dat toepassing van de bepaling in het voorliggende geval onevenredig uitpakt en daarom buiten toepassing moet blijven, toetst de bestuursrechter het bestreden besluit rechtstreeks aan het evenredigheidbeginsel.
6.3.
Verder volgt uit de voornoemde uitspraak van de grote kamer van het CBb dat bij een gebonden bevoegdheid op het niveau van het avv al een belangenafweging in algemene zin heeft plaatsgevonden. De uitkomst daarvan is neergelegd in de voorwaarden voor de uitoefening van die bevoegdheid. Daarmee is in beginsel ook de evenredigheid van het besluit gegeven. Het te nemen besluit volgt uit het wel of niet vervuld zijn van de toepassingsvoorwaarden en het bestuursorgaan hoeft daarbij geen belangenafweging te maken. Toch kunnen er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat in een voorliggend geval toepassing van het avv voor een of meer belanghebbenden zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege moet blijven. Dit betekent dat het bestuursorgaan nog wel moet beoordelen of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat toepassing van het avv in het voorliggende geval tot een onevenredige uitkomst zou leiden. Daarbij gaat het dan alleen nog om de evenwichtigheid. Een besluit is onevenwichtig als het in de gegeven omstandigheden voor een of meer belanghebbenden onredelijk bezwarend is. [4]
6.4.
Tijdens de zitting heeft eiser nadrukkelijk aangegeven dat hij de Regeling in dit specifieke geval onevenredig vindt. De rechtbank toetst daarom het bestreden besluit alleen rechtstreeks aan het evenredigheidsbeginsel.
6.5.
Het bestreden besluit is gebaseerd op een gebonden bevoegdheid uit een algemeen verbindend voorschrift, niet zijnde een wet in formele zin, namelijk de Regeling. Zoals hierboven uiteengezet hoeft de rechtbank daarom alleen te toetsen of het bestreden besluit onevenwichtig is oftewel of het bestreden besluit in de gegeven omstandigheden voor een of meer belanghebbenden onredelijk bezwarend is. [5]
6.6.
Naar het oordeel van de rechtbank is toepassing van de Regeling in dit voorliggende geval onredelijk bezwarend. Het belangrijkste argument voor dit oordeel is dat de verkeersveiligheid, die de Regeling beoogt de beschermen, niet meer in het geding is. De herkeuringsarts acht de recidivekans immers nihil, nu de oorzaak van de epileptische aanval is weggenomen. Eiser gebruikt de maagzuurremmer, die deze aanval veroorzaakte, namelijk niet meer. Daar komt bij dat de weigering van de rijgeschiktheidsverklaring grote persoonlijke gevolgen heeft voor eiser: hij kan zijn beroep de laatste jaren van zijn werkzame leven als professioneel chauffeur niet meer uitoefenen. Deze beroepsgrond slaagt dus.
6.7.
Dat verweerder het bestreden besluit niet onevenwichtig vindt, omdat het niet met honderd procent zekerheid te bewijzen is dat eiser geen gevaar meer vormt voor de verkeersveiligheid, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Voor geen enkele persoon valt namelijk met honderd procent zekerheid te zeggen dat hij of zij geen gevaar vormt op de weg. Ook heeft verweerder in dit verband een uitspraak van de Afdeling aangehaald waarin een beroep op het evenredigheidsbeginsel niet slaagt. [6] De rechtbank acht deze zaak echter niet vergelijkbaar met die van eiser, omdat recidive bij een voorgeschiedenis met alcoholmisbruik zich mogelijk kan voordoen, terwijl in het geval van eiser de oorzaak van een geprovoceerde epileptische aanval met het staken van de maagzuurremmer volledig is weggenomen.
Het verbod op détournement de pouvoir
7. Het verbod op détournement de pouvoir is neergelegd in artikel 3:3 van de Awb.
7.1.
Dit artikel bepaalt dat een bestuursorgaan de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.
7.2.
Eiser vindt dat verweerder met het bestreden besluit misbruik heeft gemaakt van toegekende bevoegdheden, omdat verweerder volgens eiser niet is ingegaan op de feitelijke en medische argumenten van de door hem ingeschakelde medisch adviseur.
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er geen aanleiding om vast te stellen dat verweerder zijn bevoegdheid gebruikt heeft voor een ander doel dan waarvoor de bevoegdheid is verleend. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt voor welk ander doel verweerder zijn bevoegdheid gebruikt zou hebben.
7.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de nadelige gevolgen die het bestreden besluit heeft voor eiser onevenredig zijn in verhouding tot de met het bestreden besluit te dienen doelen. Het beroep is dus gegrond; het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, zodat zij met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb verweerder zal opdragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8.1.
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, volgt uit artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dat verweerder het betaalde griffierecht zal dienen te vergoeden.
8.2.
De rechtbank ziet voorts aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1). Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.814,- (wegens kosten van rechtsbijstand), te vergoeden aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.I. van Term, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Janzing, griffier, op 23 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Regeling eisen geschiktheid 2000 (Regeling)

Artikel 1

1. In deze regeling wordt verstaan onder:
a. groep 1: rijbewijzen van de categorieën A1, A2, A, B, B+ E en T;
b. groep 2: rijbewijzen van de categorieën C, C1, CE, C1E, D, D1, DE en D1E.
2. Voor de toepassing van deze regeling wordt categorie B+code 96 gelijkgesteld met categorie BE.

Paragraaf 7.2. van de Bijlage behorende bij de Regeling

Voor de eisen in deze paragraaf gelden de volgende uitgangspunten:
  • rijbewijsbezitters die een epileptische aanval krijgen, zijn ongeschikt voor een onbeperkt rijbewijs;
  • een geprovoceerde epileptische aanval of acuut symptomatische aanval is een epileptische aanval die zich voordoet binnen 14 dagen na schedel- of hersenletsel, bij een koortsende ziekte, bij een metabole ontregeling, dan wel bij een andere identificeerbare causale en vermijdbare factor, zoals slaapdeprivatie;
  • een sporadische epileptische aanval is een epileptische aanval, waarbij zich meerdere epileptische aanvallen hebben voorgedaan met een interval tussen de laatste en de voorlaatste aanval van meer dan twee jaar;
  • meerdere epileptische aanvallen binnen 24 uur worden beschouwd als een eenmalige aanval.
Bij intracraniale tumoren en doorbloedingsstoornissen van de hersenen, met risico op epileptische aanvallen, gelden tevens de eisen uit paragrafen 7.5 en 7.6.
Voor de beoordeling van de geschiktheid van personen met één of meerdere epileptische aanvallen is een specialistisch rapport vereist. Een uitzondering geldt voor personen die vijf jaar aanvalsvrij zijn, ongeacht anti-epileptische medicatie. Voor hen volstaat voor groep 1 een aantekening van de keurend arts.
Aan beroepsmatig gebruik van een rijbewijs van groep 1 door personen met één of meerdere epileptische aanvallen moeten strenge eisen worden gesteld. Personen die voldoen aan de hieronder gestelde eisen van groep 1, maar niet tevens voldoen aan de hieronder gestelde eisen van groep 2, zijn geschikt voor privégebruik en beroepsmatig gebruik, uitgezonderd beroepsmatig personenvervoer of het onder toezicht doen besturen van derden.

Paragraaf 7.2.1. van de Bijlage behorende bij de Regeling

a. groep 1: Personen met een eerste epileptische aanval zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 1 tot zes maanden na de aanval.
Een uitzondering kan worden gemaakt als is voldaan aan één van de onderstaande voorwaarden:
  • een eerste niet-geprovoceerde epileptische aanval zonder ‘epileptiforme afwijkingen’ op het standaard EEG (gemaakt na de aanval) en zonder voor epilepsie relevante afwijkingen op de MRI-scan van de hersenen: ongeschikt tot drie maanden na de aanval;
  • een eerste geprovoceerde epileptische aanval: individueel door de neuroloog te beoordelen, maar ongeschikt tot tenminste drie maanden na de aanval, mede afhankelijk van de oorzaak van de aanval;
  • een eerste epileptische aanval bij een progressief neurologische aandoening: individueel door de neuroloog te beoordelen, maar ongeschikt tot tenminste zes maanden na de aanval.
Na afloop van de aanvalsvrije periode kunnen personen, die voldoen aan bovenstaande voorwaarden, geschikt worden verklaard voor een termijn van twee jaar. Bij blijvende aanvalsvrijheid is de maximale geschiktheidstermijn vervolgens drie jaar en dan onbeperkt.
Personen die bij een eerste beoordeling door het CBR al drie jaar aanvalsvrij zijn, mogen op basis van een rapport van de neuroloog direct geschikt worden verklaard voor een termijn van drie jaar. Personen die vijf jaar of langer aanvalsvrij zijn op basis van een aantekening van de keurend arts voor onbeperkte tijd.
groep 2: Personen met een eerste, al dan niet geprovoceerde, epileptische aanval zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2, tenzij zij vijf jaar lang aanvalsvrij zijn gebleven en gedurende die periode niet zijn behandeld met anti-epileptische medicatie.
Uitzondering kan – vanwege de erkende gunstige prognose – worden gemaakt voor personen die twee jaar lang aanvalsvrij zijn gebleven en gedurende die periode niet zijn behandeld met anti-epileptische medicatie. Zij kunnen geschikt worden verklaard als er geen voor epilepsie relevante afwijkingen op de MRI-scan van de hersenen, op een recent standaard EEG en op een recent EEG na partiële of gehele slaaponthouding zijn gevonden.
Na afloop van de aanvalsvrije periode kunnen personen, die voldoen aan bovenstaande voorwaarden, geschikt worden verklaard voor een termijn van één jaar. Bij blijvende aanvalsvrijheid is de maximale geschiktheidstermijn vervolgens drie jaar, dan telkens vijf jaar.
Personen die bij een eerste beoordeling door het CBR al tien jaar of langer aanvalsvrij zijn zonder gebruik van anti-epileptische medicatie, mogen op basis van een rapport van de neuroloog direct geschikt worden verklaard voor de maximale termijn van vijf jaar.

Voetnoten

1.Zie artikel 1 van de Regeling eisen geschiktheid 2000.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1062.
3.Het CBb 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190.
4.Uitspraak van de Afdeling van 2 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3000.
5.Uitspraak van de Afdeling van 2 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3000.
6.Uitspraak van de Afdeling van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:830.