ECLI:NL:RVS:2025:3000

Raad van State

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
202405727/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen wijziging en terugvordering van subsidie voor medisch specialist

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 2 augustus 2024 geoordeeld dat de minister de subsidie van € 100.000,- aan [wederpartij] ten onrechte had herzien en op nihil had gesteld. De minister had in 2022 besloten om de subsidie terug te vorderen, omdat [wederpartij] niet aan de voorwaarden van de Subsidieregeling overgang integrale tarieven medisch specialistische zorg (SOIT) zou hebben voldaan. De rechtbank oordeelde echter dat de nihilstelling van de subsidie onevenwichtig was, gezien de omstandigheden van de zaak. De minister ging in hoger beroep, waarbij hij betoogde dat de rechtbank de evenredigheidstoets niet correct had uitgevoerd en dat de terugvordering gerechtvaardigd was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister de proceskosten van [wederpartij] moest vergoeden. De zaak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de omstandigheden bij de toepassing van subsidievoorwaarden.

Uitspraak

202405727/1/A2.
Datum uitspraak: 2 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de minister),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 augustus 2024 in zaak nr. 23/1213 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend in [woonplaats],
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2022 heeft de minister de vaststelling van de subsidie van [wederpartij] gewijzigd en op nihil gesteld en een bedrag aan ten onrechte uitbetaalde subsidie van € 100.000,- van [wederpartij] teruggevorderd.
Bij besluit van 16 januari 2023 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 augustus 2024 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 16 januari 2023 vernietigd, het besluit van 30 juni 2022 herroepen, bepaald dat [wederpartij] recht heeft op de eerder vastgestelde subsidie ten bedrage van € 100.000,- en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2025, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. R. Kroes, A. Lavertu Msc, mr. D. Georgieva en S.G. Bindrabin, en [wederpartij], bijgestaan door mr. T.A.M. van Oosterhout, advocaat in Utrecht, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       De relevante bepalingen, zoals die luidden ten tijde van belang, zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.       [wederpartij] is met ingang van 1 januari 2015 als medisch specialist in het specialisme Interne Geneeskunde in dienst getreden van het Havenziekenhuis en het Instituut voor Tropische Ziekten BV in Rotterdam (hierna: het Havenziekenhuis). Daarvoor was hij daar werkzaam als vrijgevestigd medisch specialist.
3.       Voor de overgang van vrijgevestigd medisch specialist naar specialist in loondienst heeft het Havenziekenhuis namens [wederpartij] op 30 januari 2015 subsidie aangevraagd op grond van de Subsidieregeling overgang integrale tarieven medisch specialistische zorg (hierna: de SOIT). Bij besluit van 16 september 2015 heeft de minister de gevraagde subsidie, ten bedrage van € 100.000,-, verleend.
4.       Na het faillissement van het Havenziekenhuis in 2017 is [wederpartij] in loondienst bij Stichting IJsselland Ziekenhuis gaan werken. Met ingang van 1 april 2019 is hij in loondienst gekomen bij Coöperatief Medisch Specialistisch Bedrijf IJsselland (hierna: MSB). Daar is hij tot aan zijn pensioen in mei 2022 werkzaam gebleven.
5.       Op 27 juni 2019 heeft Stichting IJsselland Ziekenhuis namens [wederpartij] een vaststellingsaanvraag ingediend. Bij besluit van 26 november 2019 heeft de minister de subsidie conform de verlening vastgesteld. Daarbij heeft de minister laten weten dat er nog een extra nacontrole kan plaatsvinden en dat hij in dat kader nog nadere stukken bij [wederpartij] zou kunnen opvragen. Bij brief van 4 oktober 2021 heeft de minister [wederpartij] laten weten dat zijn aanvraag is geselecteerd voor een nacontrole en nadere stukken bij hem opgevraagd. [wederpartij] heeft de gevraagde stukken verstrekt.
Bestreden besluitvorming
6.       Bij besluit van 30 juni 2022, zoals gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 16 januari 2023, heeft de minister de subsidievaststelling van [wederpartij] herzien en op nihil gesteld, en het reeds uitbetaalde subsidiebedrag van € 100.000,- bij hem teruggevorderd. MSB is geen zorgaanbieder als bedoeld in de SOIT. Dat betekent dat [wederpartij] niet tot en met 31 mei 2019 uitsluitend op basis van één of meer arbeidsovereenkomsten met één of meer zorgaanbieders als medisch specialist werkzaam is geweest. Daarmee heeft [wederpartij] niet voldaan aan de voorwaarden voor subsidie, aldus de minister.
Aangevallen uitspraak
7.       Volgens de rechtbank heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat [wederpartij] niet heeft voldaan aan artikel 9, eerste lid, van de SOIT, nu daarin is bepaald dat [wederpartij] tot en met 31 mei 2019 in loondienst van een zorgaanbieder moest zijn en MSB geen zorgaanbieder is in de zin van de SOIT. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de nihilstelling van de subsidie in de gegeven omstandigheden onevenwichtig uitpakt voor [wederpartij]. De rechtbank heeft in dat kader van belang geacht dat tussen partijen vaststaat dat [wederpartij] in hetzelfde ziekenhuis, tegen hetzelfde loon en onder dezelfde voorwaarden hetzelfde werk is blijven doen sinds hij op 1 april 2019 de arbeidsovereenkomst met MSB aanging. [wederpartij] heeft onbetwist gesteld dat hem is gevraagd die overeenkomst met MSB aan te gaan, omdat dit de norm is voor medisch specialisten in loondienst die in het IJsselland Ziekenhuis werkzaam zijn en zijn arbeidsovereenkomst met het IJsselland Ziekenhuis een uitzondering was omdat hij afkomstig was van het Havenziekenhuis. Ook is er geen discussie over het feit dat [wederpartij] vier jaar en drie maanden (1 januari 2015 - 1 april 2019) in loondienst heeft gewerkt bij een zorgaanbieder, namelijk het Havenziekenhuis en het IJsselland Ziekenhuis. Als hij (slechts) twee maanden later de arbeidsovereenkomst met MSB was aangegaan, was er geen probleem geweest met de subsidie. De minister heeft dus het volledige bedrag teruggevorderd voor een relatief kleine overschrijding, terwijl € 100.000.- vermoedelijk ook voor een natuurlijk persoon met een (ver) bovengemiddeld inkomen veel geld is. Verder maakt de duur van het loondienstverband van [wederpartij] van ruim vier jaar dat er - in lijn met de doelstelling van de SOIT - een duurzame arbeidsverhouding met een of meer zorgaanbieder(s) is ontstaan. Ook maakt deze duur het in theorie mogelijk dat er geen terugvordering plaatsvindt bij een medisch specialist die minder lang in loondienst bij een zorgaanbieder heeft gewerkt dan [wederpartij], als gevolg van de verschillende startdata van het Ioondienstverband waarvoor de SOIT ruimte laat. Ten slotte is volgens de rechtbank relevant dat [wederpartij] geen misbruik heeft gemaakt of heeft willen maken van de subsidie. [wederpartij] is nog altijd in loondienst en is niet teruggegaan naar een vrijgevestigde positie. De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden maken dat de nadelige gevolgen van de bestreden besluitvorming voor [wederpartij] onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Dit betekent dat artikel 5, tweede lid, aanhef en onder b, van de SOIT in dit geval buiten toepassing moet worden gelaten wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), aldus de rechtbank.
8.       De minister kan zich met dit oordeel van de rechtbank niet verenigen en heeft hoger beroep ingesteld.
Hoger beroep
9.       De minister betoogt  dat de door de rechtbank verrichte evenredigheidstoets niet inzichtelijk is en dat de uitspraak in strijd is met de motiveringsplicht. Uit de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, volgt dat de bestuursrechter van geval tot geval, in het verlengde van de aangevoerde beroepsgronden, moet bepalen of, en zo ja op welke wijze, de geschiktheid, de noodzaak en de evenwichtigheid uitdrukkelijk bij de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel moeten worden betrokken. De rechtbank heeft niet inzichtelijk gemaakt hoe zij de toets heeft verricht en hoe zij de verschillende aspecten bij de toetsing heeft betrokken. Voor zover het de bedoeling van de rechtbank is geweest om ‘slechts’ te toetsen aan het aspect van de evenwichtigheid, geldt volgens de minister eveneens dat de uitspraak in strijd is met de motiveringsplicht. De rechtbank heeft niet laten zien waarom de door de minister aangevoerde algemene omstandigheden minder zwaar zouden wegen dan de voor [wederpartij] pleitende omstandigheden. Evenmin heeft de rechtbank er blijk van gegeven dat en hoe de door de minister op de omstandigheden van [wederpartij] gegeven reactie is meegewogen. De uitspraak bevat hiermee een incomplete opsomming van relevante omstandigheden, aldus de minister.
9.1.    Zoals volgt uit de uitspraak van de grote kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb) van 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190, moet de bestuursrechter telkens bepalen of een beroep op het evenredigheidsbeginsel strekt tot exceptieve toetsing van (een bepaling in) het algemeen verbindende voorschrift, tot rechtstreekse toetsing van het bestreden besluit waarmee aan het algemeen verbindende voorschrift toepassing is gegeven of tot beide. Als een beroep alleen inhoudt dat toepassing van de bepaling in het voorliggende geval onevenredig uitpakt en daarom buiten toepassing moet blijven, toetst de bestuursrechter het bestreden besluit rechtstreeks aan het evenredigheidbeginsel.
Zoals verder volgt uit de voornoemde uitspraak van het CBb van 26 maart 2024, heeft bij een gebonden bevoegdheid op het niveau van het algemeen verbindende voorschrift al een belangenafweging in algemene zin plaatsgevonden. De uitkomst daarvan is neergelegd in de voorwaarden voor de uitoefening van die bevoegdheid. Daarmee is in beginsel ook de evenredigheid van het besluit gegeven. Het te nemen besluit volgt uit het wel of niet vervuld zijn van de toepassingsvoorwaarden en het bestuursorgaan hoeft daarbij geen belangenafweging te maken. Toch kunnen er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat in een voorliggend geval toepassing van het algemeen verbindende voorschrift voor een of meer belanghebbenden zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege moet blijven. Dit betekent dat het bestuursorgaan nog wel moet beoordelen of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat toepassing van het algemeen verbindende voorschrift in het voorliggende geval tot een onevenredige uitkomst zou leiden. Daarbij gaat het dan alleen nog om de evenwichtigheid. Een besluit is onevenwichtig als het in de gegeven omstandigheden voor een of meer belanghebbenden onredelijk bezwarend is.
9.2.    Gelet op voormelde uitspraak van het CBb van 26 maart 2024, stelt de minister op zichzelf terecht dat de door de rechtbank gehanteerde evenredigheidstoetsing niet inzichtelijk is. De rechtbank heeft eerst uiteengezet dat bij een exceptieve evenredigheidstoetsing de geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid een rol spelen. Vervolgens heeft zij beoordeeld of het besluit in de gegeven omstandigheden onevenwichtig uitpakt voor [wederpartij]. Daarmee heeft zij het toetsingskader van een exceptieve toetsing weergegeven, maar het bestreden besluit materieel rechtstreeks getoetst.
9.3.    Het voorgaande is echter geen reden om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het besluit in de gegeven omstandigheden voor [wederpartij] onevenwichtig uitpakt. Zoals hierna onder 10.1 zal blijken, heeft de rechtbank deze vraag terecht bevestigend beantwoord. Daarbij heeft zij, anders dan de minister stelt, voldoende inzichtelijk gemaakt hoe zij de verschillende aspecten heeft gewogen.
9.4.    Het betoog slaagt niet.
10.     De minister betoogt verder dat de door de rechtbank uitgevoerde evenredigheidstoets onjuist is.
In dit kader stelt de minister allereerst dat de rechtbank heeft miskend dat nu [wederpartij] niet tot en met 31 mei 2019 in dienst is geweest van één of meer zorgaanbieders, er geen duurzame arbeidsverhouding is ontstaan in de zin van de SOIT. Daarvoor is namelijk niet voldoende dat een medisch specialist vier jaar in loondienst is geweest: een duurzame arbeidsverhouding ontstaat alleen indien er in de periode vanaf het overstapmoment tot en met 31 mei 2019 uitsluitend op basis van één of meer arbeidsovereenkomsten met één of meer zorgaanbieders als medisch specialist werkzaamheden zijn verricht.
De minister stelt in dit kader verder dat niet van belang is dat [wederpartij] in hetzelfde ziekenhuis, tegen hetzelfde loon en onder dezelfde voorwaarden hetzelfde werk is blijven doen toen hij in dienst was van MSB. MSB is immers geen zorgaanbieder in de zin van de SOIT. Bovendien heeft de rechtbank bij haar oordeel niet betrokken dat [wederpartij] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het noodzakelijk was dat hij per 1 april 2019, en niet na 31 mei 2019, zijn arbeidsovereenkomst met het IJsselland Ziekenhuis zou omzetten in een arbeidsovereenkomst met MSB. Dat dit de norm was en eerder voor [wederpartij] een uitzondering zou zijn gemaakt, verklaart deze noodzaak niet. [wederpartij] heeft zelf op de zitting bij de rechtbank ook gezegd dat hij zich niet heeft ingespannen om de situatie in overeenstemming met de SOIT te laten zijn. Daarnaast heeft [wederpartij] bij het ministerie hierover geen advies ingewonnen, terwijl hij dat op grond van artikel 9, derde lid, van de SOIT, wel verplicht was, aldus de minister.
Voorts stelt de minister dat de rechtbank ten onrechte gewicht heeft toegekend aan het feit dat [wederpartij] vier jaar en drie maanden in loondienst was bij een zorgaanbieder en dat er naar het oordeel van de rechtbank sprake was van een relatief kleine overschrijding. [wederpartij] heeft zelf de keuze gemaakt om zich te committeren aan de subsidieverplichtingen en dus ook aan de verplichting dat hij tot en met 31 mei 2019 in dienst moest blijven van een zorgaanbieder. Het is verder niet duidelijk waarom de door de rechtbank genoemde ‘relatief kleine overschrijding’ het belang van het bereiken van de doelstelling van de SOIT opzij zet. Ook maakt de rechtbank niet duidelijk waarom het vasthouden aan de gestelde verplichting, ook gelet op de eigen verantwoordelijkheid van de subsidieaanvrager, tot een onevenredig resultaat leidt, aldus de minister.
Ook stelt de minister dat de rechtbank ten onrechte gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid dat € 100.000,- ook voor een natuurlijk persoon met een bovengemiddeld inkomen veel geld is. De evenredigheidstoets van de rechtbank ziet op de nihilstelling, niet op de terugvordering. Bovendien maakt de omstandigheid dat het een groot bedrag is juist dat er op de subsidieontvanger een grote(re) mate van verantwoordelijkheid ligt om de gestelde verplichtingen na te komen. Verder heeft de rechtbank nagelaten mee te wegen of [wederpartij] door de terugvordering in financiële problemen zou komen, waarbij ook nog geldt dat de minister bereid is om op verzoek een betalingsregeling (op maat) aan te bieden.
Volgens de minister heeft de rechtbank voorts ten onrechte gewicht toegekend aan de omstandigheid dat het in theorie mogelijk is dat geen terugvordering plaatsvindt bij een medisch specialist die minder lang in loondienst is dan [wederpartij], aangezien de SOIT ruimte laat voor verschillende startdata van het loondienstverband van een medisch specialist. Het gaat erom dat iedere medisch specialist in ieder geval tot en met 31 mei 2019 in loondienst bij een zorgaanbieder moet zijn geweest; de startdatum mocht tussen 1 januari 2015 en 1 juli 2015 liggen en was ter vrije keuze van de medisch specialist. Dat de duur van de loondienst dus kan verschillen, is daarmee niet onevenredig, aldus de minister.
Ten slotte kan volgens de minister de omstandigheid dat [wederpartij] geen misbruik heeft gemaakt of willen maken van de subsidie niet afdoen aan zijn eigen verantwoordelijkheid om zich op de hoogte te stellen van de subsidievoorwaarden en -verplichtingen en daaraan te voldoen. Dat [wederpartij] nog in loondienst is, is evenmin relevant, nu het moet gaan om een loondienst bij een zorgaanbieder, aldus de minister.
10.1.  Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht op grond van de door haar genoemde omstandigheden, zoals hiervoor onder 7 uiteen zijn gezet, geoordeeld, dat de nihilstelling van de subsidie in het geval van [wederpartij] onevenwichtig is.
De Afdeling voegt daar nog het volgende aan toe. De gronden van de minister komen er in hoofdlijnen op neer, en dat bleek ook uit de door de minister gegeven toelichting op de zitting bij de Afdeling, dat hij de nihilstelling niet onevenredig vindt, omdat [wederpartij] niet aan de voorwaarden uit de SOIT heeft voldaan. Dat [wederpartij] daar niet aan heeft voldaan, is echter niet alleen uitdrukkelijk door de rechtbank vastgesteld, maar ook de reden dat aan de evenredigheidstoets wordt toegekomen. Als alleen al het niet voldoen aan de subsidievoorwaarden tot de conclusie moet leiden dat het besluit evenredig is, zou dat iedere betekenis aan een evenredigheidstoets ontnemen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
11.     Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
12.     Omdat het hoger beroep van de minister ongegrond is, moet hij de proceskosten die [wederpartij] in het kader van dit hoger beroep heeft gemaakt, vergoeden. Het betreft één punt voor het indienen van de schriftelijke uiteenzetting en één punt voor het verschijnen ter zitting. De waarde van een punt is € 907,-, zodat de totale vergoeding € 1.814,- bedraagt.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
II.       veroordeelt de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,-, geheel toe te rekenen aan een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.      bepaalt dat van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een griffierecht van € 559,- wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. M. Soffers en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.
w.g. Verheij
voorzitter
w.g. Ouwehand
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2025
752
BIJLAGE - RELEVANTE REGELGEVING
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:49
1. Het bestuursorgaan kan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen:
a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan het bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld;
b. indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten, of
c. indien de subsidie-ontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan aan de subsidie verbonden verplichtingen.
2. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is vastgesteld, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.
3. De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd indien vijf jaren zijn verstreken sedert de dag waarop zij is bekendgemaakt dan wel, in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, sedert de dag waarop de handeling in strijd met de verplichting is verricht of de dag waarop aan de verplichting had moeten zijn voldaan.
Subsidieregeling overgang integrale tarieven medisch specialistische zorg (SOIT)
Artikel 1. Definities
In deze regeling wordt verstaan onder:
arbeidsovereenkomst: overeenkomst als bedoeld in artikel 610 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;
[…]
instelling: organisatorisch verband anders dan een organisatorisch verband als bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Kwaliteitswet zorginstellingen, dat strekt tot de verlening van zorg als omschreven bij of krachtens de Zorgverzekeringswet;
[…]
vrij gevestigd medisch specialist: medisch specialist die op basis van toelatingsovereenkomst werkzaam is in een instelling;
zorgaanbieder:
1. de natuurlijke of de rechtspersoon, die een instelling in stand houdt;
2. de natuurlijke personen of de rechtspersonen, die gezamenlijk een instelling vormen.
Artikel 3. Voorwaarden aanspraak
1. De Minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een natuurlijk persoon die:
a. het gehele jaar 2014 een vrij gevestigd medisch specialist was die op basis van de voor hem voor dat jaar geldende één of meer toelatingsovereenkomsten ten minste twintig uren per week in de instelling aanwezig was ter uitoefening van zijn beroep;
b. met ingang van een na 31 december 2014 doch voor 1 juli 2015 gelegen tijdstip zijn hoedanigheid als vrij gevestigd medisch specialist heeft beëindigd;
c. zonder dat sprake is of zal zijn van een andere vergoeding daarvoor dan een onmiddellijke of middellijke vergoeding in de vorm van een geldsom van een zorgaanbieder waarmee hij een arbeidsovereenkomst heeft gesloten:
1°. zijn ondernemersactiviteiten als vrij gevestigd medisch specialist als bedoeld in artikel 3.4 onderscheidenlijk 3.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 heeft gestaakt;
2°. de ondernemingsactiviteiten als vrij gevestigd medisch specialist in een rechtspersoon heeft beëindigd, en
d. met ingang van het tijdstip, bedoeld in onderdeel b, uitsluitend op basis van één of meer arbeidsovereenkomsten met één of meer zorgaanbieders als medisch specialist werkzaam is en zal zijn.
2. De Minister verstrekt per medisch specialist slechts één subsidie op grond van deze regeling.
Artikel 4. Activiteiten
De Minister verstrekt de subsidie met het oog op de beëindiging na 31 december 2014 en voor 1 juli 2015 van de hoedanigheid als vrij gevestigd medisch specialist en het met ingang van het tijdstip van die beëindiging, uitsluitend op basis van één of meer arbeidsovereenkomsten met één of meer zorgaanbieders werkzaam zijn als medisch specialist.
Artikel 5. Bedrag
1. Het bedrag van de subsidie is € 100 000.
2. Het bedrag van de subsidie is in afwijking van het eerste lid, nihil indien:
a. de subsidiabele activiteiten, bedoeld in artikel 4 niet of niet geheel hebben plaatsgevonden, of
b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen, bedoeld in artikel 9.
3. De Minister kan in afwijking van het eerste lid, de subsidie op een lager bedrag vaststellen indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan:
a. de in deze regeling aan de subsidie verbonden verplichtingen anders dan bedoeld in artikel 9, of
b. de verplichtingen die de Minister krachtens artikel 4:37 van de Algemene wet bestuursrecht, aan de subsidie-ontvanger heeft opgelegd.
Artikel 9. Aanvullende doelverplichtingen
1. De subsidie-ontvanger is met ingang van het tijdstip, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, tot en met 31 mei 2019 uitsluitend op basis van één of meer arbeidsovereenkomsten met één of meer zorgaanbieders, als medisch specialist werkzaam.
2. Er wordt voor de beëindiging van de hoedanigheid als vrij gevestigd medisch specialist, geen vergoeding door een derde verleend anders dan een onmiddellijke of middellijke vergoeding in de vorm van een geldsom van een zorgaanbieder waarmee hij een arbeidsovereenkomst heeft gesloten.
3. De subsidie-ontvanger doet in de periode, bedoeld in het eerste lid, onverwijld een schriftelijke melding aan de Minister van een nieuwe met een zorgaanbieder afgesloten arbeidsovereenkomst of van een wijziging van een met een zorgaanbieder afgesloten arbeidsovereenkomst met betrekking tot de arbeidsduur.