ECLI:NL:RBZWB:2025:611

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
BRE 24/7372, BRE 24/7373 en BRE 24/7374
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen inzake tijdige besluitvorming door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg met betrekking tot PGB en formele zorg voor kinderen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 februari 2025, worden de beroepen van drie eisers beoordeeld die zich hebben beklaagd over het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg op hun bezwaren en aanvragen met betrekking tot persoonsgebonden budgetten (PGB) en formele zorg voor hun kinderen. De eisers, wettelijk vertegenwoordigd door hun ouders, hebben op 3 mei 2024 bezwaren ingediend tegen beschikkingen van 25 april 2024, waarin hen een aantal uren PGB voor informele begeleiding werd toegekend. Daarnaast hebben zij op 20 juni 2024 een aanvraag ingediend voor formele zorg. De rechtbank oordeelt dat de beroepen kennelijk gegrond zijn, omdat het college niet binnen de wettelijk vastgestelde termijnen heeft beslist. De rechtbank stelt vast dat het college op 29 augustus 2024 had moeten beslissen op de bezwaren en op 15 augustus 2024 op de aanvraag, maar dit is niet gebeurd. De rechtbank bepaalt dat het college binnen twee weken na deze uitspraak alsnog moet beslissen en legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Tevens wordt een bestuurlijke dwangsom vastgesteld van € 1.442,-, omdat de termijn voor het nemen van een besluit al meer dan 42 dagen is overschreden. De rechtbank veroordeelt het college ook tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan de eisers. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om tijdig te beslissen op aanvragen en bezwaarschriften, en de gevolgen van het niet naleven van deze termijnen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 24/7372, BRE 24/7373 en BRE 24/7374

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] , eiser in zaaknummer BRE 24/7372,

[eiser 2], eiser in zaaknummer BRE 24/7373 en
[eiser 3], eiser in zaaknummer BRE 24/7374,
wettelijk vertegenwoordigd door [de vader] (vader) en [de moeder] (moeder), uit [plaats] en hierna gezamenlijk aangeduid als eisers,
(gemachtigde: mr. M.J.M. Sanders),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen die eisers hebben ingesteld, omdat het college volgens hen niet op tijd heeft beslist op hun bezwaren van 3 mei 2024 tegen zes afzonderlijke beschikkingen van het college van 25 april 2024 waarin aan [eiser 1] [eiser 2] en [eiser 3] een bepaald aantal uur aan PGB Informeel begeleiding individueel – nieuw wordt toegekend. [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] hebben ieder twee beschikkingen ontvangen, één over de periode 1 juli 2023 tot en met 31 december 2023 en één over de periode 1 januari 2024 tot en met 31 december 2025. Daarnaast beoordeelt de rechtbank de beroepen die eisers hebben ingesteld, omdat het college volgens hen niet op tijd heeft beslist op hun aanvraag van 20 juni 2024 om een beslissing te nemen over de formele zorg die moet worden geregeld voor [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] .
1.1.
Omdat de beroepen kennelijk gegrond zijn doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Zijn de beroepen kennelijk gegrond?
3. De beroepen tegen het niet op tijd beslissen op de bezwaren zijn kennelijk gegrond. Eisers hebben de bezwaarschriften ingediend op 3 mei 2024. Het college moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is. [2] Het college heeft de termijn verlengd met zes weken. Het college had dus uiterlijk op 29 augustus 2024 moeten beslissen. De termijn waarbinnen het college moet beslissen is inmiddels voorbij. Eisers hebben het college op 18 september 2024 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
4. De beroepen tegen het niet op tijd beslissen op de aanvraag zijn kennelijk gegrond. Eisers hebben de aanvraag op 20 juni 2024 ingediend. In de wet is geen termijn opgenomen waarbinnen het college op deze aanvraag moet beslissen. In zo’n geval geldt een beslistermijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag. [3] Het college had dus uiterlijk op 15 augustus 2024 moeten beslissen. De termijn waarbinnen het college moet beslissen is inmiddels voorbij. Eisers hebben het college op 18 september 2024 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan het college worden opgelegd?
5. Omdat het college nog geen besluiten op de bezwaren van 3 mei 2024 en de aanvraag van 20 juni 2024 heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het college dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het college dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. Het college heeft niet gevraagd om een langere termijn.
Welke dwangsom wordt aan het college opgelegd?
6. Over de rechterlijke dwangsom overweegt de rechtbank het volgende. Aanvragen en bezwaarschriften kunnen inhoudelijk zodanig met elkaar samenhangen, dat een redelijke toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb met zich brengt dat het bestuursorgaan slechts één rechterlijke dwangsom kan verbeuren. [4] De rechtbank is van mening dat de bezwaren en de aanvraag in de zaken BRE 24/7372, BRE 24/7373 en BRE 24/7374 zodanig met elkaar samenhangen dat het college slechts één rechterlijke dwangsom kan verbeuren. De rechtbank overweegt hierbij dat de beschikkingen waartegen de bezwaren gericht zijn voortvloeien uit één aanvraag die betrekking heeft op de verschillende kinderen van één gezin. Verder overweegt de rechtbank dat de gemachtigde van eisers in de beroepschriften heeft aangegeven dat de aanvraag die geleid heeft tot de beschikkingen van 25 april 2024 zowel informele als formele zorg betrof. De aanvraag van 20 juni 2024 ziet op de formele zorg, omdat in de beschikkingen van 25 april 2024 enkel informele zorg wordt toegekend en niets over de formele zorg benoemd wordt. Daarbij gaat de gemachtigde van eisers ook in het aanvullend bezwaarschrift van 14 augustus 2024 tegen de beschikkingen van 25 april 2024 in op het feit dat er nog geen beschikkingen zijn over formele zorg en ook op de hoorzitting van 22 augustus 2024 komt dit ter sprake.
6.1.
De rechtbank bepaalt dan ook dat het college een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het college. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Verder geldt dat de dwangsom pas stopt met lopen als volledig op alle bezwaren van eisers van 3 mei 2024 en de aanvraag van 20 juni 2024 is beslist.
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
7. Eisers hebben verzocht om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [5]
7.1.
Het college heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De rechtbank heeft al overwogen dat er sprake is van samenhangende zaken, waardoor er ook maar één bestuurlijke dwangsom verschuldigd is. De rechtbank constateert dat uit de stukken blijkt dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestellingen op 18 september 2024 meer dan 42 dagen zijn verstreken. De rechtbank stelt de bestuurlijke dwangsom dan ook vast op het maximale bedrag van € 1.442,-.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn kennelijk gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen, het college de onder 5. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan het college de onder 6.1. genoemde dwangsom wordt opgelegd. De rechtbank stelt ook de door het college al verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast zoals onder 7.1. berekend.
8.1.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding voor hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Omdat de rechtsbijstand in de drie onderhavige zaken is verleend door dezelfde gemachtigde, de zaken door de rechtbank gelijktijdig zijn behandeld en de werkzaamheden in deze zaken nagenoeg identiek zijn, worden de zaken aangemerkt als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), zodat zij voor de bepaling van de hoogte van de te vergoeden kosten worden beschouwd als één zaak. De proceskostenvergoeding bedraagt dan € 453,50 omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het college op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een (of meerdere) besluit(en) op de bezwaren van 3 mei 2024 en de aanvraag van 20 juni 2024 bekend te maken;
- bepaalt dat het college aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- ;
- stelt de door het college te betalen bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442,-;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 153,- (3 x € 51,-) aan eisers moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 6 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb.
3.Dit staat in de artikelen 4:13 en 4:14 van de Awb.
4.Zie hiervoor de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1624, onder rechtsoverweging 5.1. en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 mei 20217, ECLI:NL:CRVB:2017:1815, rechtsoverweging 4.2.3.
5.Dit staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.