ECLI:NL:RBZWB:2025:605

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
BRE 24/7244
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld tegen de Dienst Toeslagen, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar van 29 juli 2024. Dit bezwaar betreft de definitieve beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag over de jaren 2011 en 2013 tot en met 2015, gedateerd 17 juli 2024. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat eiseres te vroeg in beroep is gegaan, omdat de termijn van twee weken in de ingebrekestelling nog niet was verstreken. Echter, omdat de termijn inmiddels is verstreken en verweerder nog steeds geen besluit heeft genomen, oordeelt de rechtbank dat het beroep toch ontvankelijk is.

De rechtbank legt verweerder een beslistermijn op van twee weken na verzending van deze uitspraak, met de mogelijkheid om in bijzondere gevallen een andere termijn te geven. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van andere rechtbanken en stelt dat verweerder uiterlijk op 22 september 2025 een besluit op bezwaar moet bekendmaken. Tevens wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt het griffierecht vergoed, maar heeft geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande op 4 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/7244

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

en

Dienst Toeslagen, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar van 29 juli 2024 tegen de definitieve beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag over de jaren 2011 en 2013 tot en met 2015 van 17 juli 2024.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond?
3. Het beroep is ontvankelijk en kennelijk gegrond. Eiseres is te vroeg in beroep gegaan. De termijn van twee weken die in de ingebrekestelling staat, was namelijk nog niet voorbij toen eiseres het beroep indiende. De hoofdregel is dan dat het beroep niet-ontvankelijk is. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk kan beoordelen.
In dit geval vindt de rechtbank dat het beroep tóch ontvankelijk is, omdat de termijn inmiddels is verstreken en verweerder nog steeds geen besluit heeft genomen.
4. Eiseres heeft het bezwaarschrift ingediend op 29 juli 2024. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is en niet, zoals verweerder in zijn verweerschrift van 19 november 2024 stelt, vanaf het moment waarop verweerder het bezwaar ontvangen heeft. [2] Verweerder had dus uiterlijk op 9 oktober 2024 moeten beslissen. De verlenging van de termijn, die in de brief van 16 oktober 2024 staat, is niet rechtsgeldig, nu deze verlenging niet voor het einde van de termijn heeft plaatsgevonden. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is dan ook inmiddels voorbij. Eiseres heeft verweerder op 22 oktober 2024 in gebreke gesteld en verweerder heeft de ingebrekestelling op 24 oktober 2024 ontvangen. Sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan verweerder worden opgelegd?
5. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
5.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
5.2.
In het verweerschrift van 19 november 2024 verzoekt verweerder om bij het bepalen van de beslistermijn aan te sluiten bij de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 oktober 2024 [3] of de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2024 [4] en van de rechtbank Midden-Nederland van 25 oktober 2024 [5] .
5.3.
Een meervoudige kamer van deze rechtbank heeft op 8 oktober 2024 een zaak op zitting behandeld waarin verweerder ook niet op tijd heeft beslist op het bezwaar. De rechtbank heeft op 14 november 2024 uitspraak gedaan in deze zaak en bepaald dat de lijn die in die uitspraak is uitgezet, geldt voor alle uitspraken die vanaf dat moment worden gedaan in (opvolgende) beroepen over het niet op tijd nemen van een besluit op bezwaar door verweerder in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). [6] De rechtbank verwijst voor de motivering van deze lijn naar de inhoud van deze uitspraak. De lijn van deze rechtbank komt erop neer dat in dergelijke beroepen voortaan een nadere beslistermijn wordt opgelegd van zestig weken na ontvangst van het bezwaarschrift. Dit geldt zowel bij eerste als bij opvolgende beroepen. Als de datum van ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder niet bekend is, wordt aangesloten bij de datum van verzending van het bezwaarschrift. Wanneer de termijn van zestig weken op het moment van verzending van de uitspraak over het niet op tijd nemen van een besluit is verstreken, dan sluit de rechtbank aan bij het wettelijke uitgangspunt. In dat geval geldt een nadere beslistermijn van twee weken na verzending van de uitspraak. Dit laatste is slechts anders als verweerder (in het verweerschrift) een zeer goede reden geeft en onderbouwt waarom een termijn van twee weken niet passend is.
5.4.
De rechtbank stelt vast dat verweerder het bezwaarschrift op 29 juli 2024 heeft ontvangen. Dit betekent dat verweerder uiterlijk 22 september 2025 alsnog een besluit op bezwaar bekend moet maken. Er is geen aanleiding om in dit individuele geval een andere nadere beslistermijn te bepalen.
Welke dwangsom wordt aan verweerder opgelegd?
6. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om in afwijking van het landelijke beleid een lagere dwangsom, zoals verzocht door verweerder met verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2024 en de rechtbank Midden-Nederland van 25 oktober 2024, op te leggen. [7]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, verweerder de onder 5.4. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan verweerder de onder 6. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
8. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres heeft geen proceskosten gemaakt die volgens de wet vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op uiterlijk 22 september 2025 alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- ;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 4 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb.
7.Zie ook de uitspraak van deze rechtbank van 14 november 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:7813, r.o. 7.1.