In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 6 november 2024. In die uitspraak staat dat verweerder binnen acht weken moet beslissen op de aanvraag van eiseres. Eiseres stelt nu beroep in omdat verweerder dat volgens haar niet heeft gedaan. Omdat het beroep kennelijk gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, de betrokkene daartegen in beroep kan gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). In dit geval is het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond, omdat de rechtbank in haar eerdere uitspraak al een termijn heeft gesteld waarbinnen verweerder een beslissing op de aanvraag moest nemen. Verweerder heeft niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn een besluit genomen op de aanvraag van eiseres. De rechtbank bepaalt dat verweerder dit alsnog moet doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. De rechtbank legt ook een dwangsom op van € 250,- per dag met een maximum van € 37.500,- voor het niet tijdig beslissen. Eiseres krijgt het griffierecht vergoed, maar heeft geen proceskosten gemaakt die volgens de wet vergoed kunnen worden. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 29 augustus 2025.