Op 19 augustus 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak van een eiser die een Wajong-uitkering had aangevraagd. De eiser, geboren in 1964, had op 14 augustus 2024 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, welke door het UWV was afgewezen. De rechtbank beoordeelde of het UWV terecht had geweigerd de uitkering toe te kennen. De rechtbank concludeerde dat het UWV op goede gronden had geweigerd, omdat niet kon worden vastgesteld of de eiser op zijn 18e jaar en de daaropvolgende vijf jaar mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had. De rechtbank gaf aan dat de medische informatie die door de eiser was aangeleverd, niet voldoende was om te concluderen dat hij recht had op de uitkering. De eiser had geen objectieve medische gegevens kunnen overleggen die aantoonden dat hij voldeed aan de voorwaarden voor de Wajong-uitkering. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was, maar constateerde ook dat het UWV zijn besluit niet goed genoeg had gemotiveerd. Hierdoor moest het UWV het griffierecht aan de eiser vergoeden, maar er waren geen proceskosten voor vergoeding.