In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 juli 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het gebruik van een verdrijvingsvlak op de Kp Stelleplas (N62) te Heinkenszand op 17 januari 2023. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 3 juli 2025 was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie was vertegenwoordigd door mr. C.S. de Meer. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. Betrokkene had aangevoerd dat de gedraging niet was verricht, maar de kantonrechter zag geen aanleiding om aan de verklaring van de verbalisant te twijfelen. De boete werd als terecht opgelegd beschouwd. Echter, de kantonrechter oordeelde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, aangezien de procedure langer dan twee jaar had geduurd. Dit leidde tot een matiging van de boete met 25%. De kantonrechter verklaarde het beroep gedeeltelijk gegrond en wijzigde de beslissing van de officier van justitie, waardoor de boete werd gematigd tot € 187,50, plus administratiekosten. Tevens werd bepaald dat het teveel betaalde bedrag aan zekerheidstelling door de officier van justitie aan betrokkene moest worden terugbetaald.