ECLI:NL:RBZWB:2025:5190

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 augustus 2025
Publicatiedatum
7 augustus 2025
Zaaknummer
25/1158
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) door het CBR op grond van de Wegenverkeerswet

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 augustus 2025, in de zaak tussen eiser en het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), wordt de oplegging van een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) beoordeeld. Eiser, die 150 kilometer per uur reed op een weg waar 70 kilometer per uur is toegestaan, is het niet eens met de opgelegde EMG-cursus. De rechtbank onderzoekt de beroepsgronden van eiser en komt tot de conclusie dat het CBR terecht de EMG heeft opgelegd. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard.

Het procesverloop toont aan dat het CBR op 12 februari 2025 het bezwaar van eiser ongegrond heeft verklaard en het primaire besluit van 9 januari 2025 tot oplegging van de EMG in stand heeft gelaten. Eiser heeft een voorlopige voorziening aangevraagd, maar deze werd afgewezen. Tijdens de zitting op 27 juni 2025 was eiser niet aanwezig, maar de gemachtigde van het CBR was wel aanwezig.

De rechtbank stelt vast dat de snelheidsmeting door de politie is uitgevoerd met een geijkte boordsnelheidsmeter en dat het proces-verbaal op ambtsbelofte is opgemaakt. Eiser heeft geen overtuigend tegenbewijs geleverd om de betrouwbaarheid van de snelheidsmeting te betwisten. De rechtbank oordeelt dat de medische verklaring van de huisarts van eiser niet voldoende is om de bevindingen in het proces-verbaal te weerleggen. Bovendien is de opgelegde EMG-cursus dwingendrechtelijk voorgeschreven en laat de Regeling geen ruimte voor een belangenafweging op basis van persoonlijke omstandigheden. De rechtbank concludeert dat het CBR terecht de EMG heeft opgelegd en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/1158 WVW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: mr. S. Sheikchote).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de oplegging van een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG). Aan eiser is een EMG opgelegd. De reden hiervoor is dat geconstateerd is dat hij 150 (de gecorrigeerde snelheid) kilometer per uur reed op een weg waar niet harder dan 70 kilometer per uur mag worden gereden. Eiser is het niet eens met de opgelegde EMG-cursus. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de EMG terecht is opgelegd.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het CBR terecht de EMG heeft opgelegd aan eiser
.Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het CBR om eiser deelname aan een EMG op te leggen.
2.1.
Met het bestreden besluit van 12 februari 2025 heeft het CBR het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit van 9 januari 2025 tot oplegging van een EMG in stand gelaten.
2.2.
Eiser heeft een voorlopige voorziening aangevraagd, waarin op 18 maart 2025 uitspraak is gedaan. In deze voorlopige voorziening werd geoordeeld dat geen sprake was van een spoedeisend belang.
2.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van het CBR deelgenomen. Eiser was hierbij niet aanwezig en heeft zich ook niet afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Wettelijk kader
3. Op grond van artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) is de politie verplicht om het CBR te informeren indien er vermoedens bestaan dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven. Artikel 131, eerste lid, aanhef en onder a, van de WVW bepaalt vervolgens dat het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid oplegt. Deze maatregel is gericht op het herstellen of waarborgen van de rijvaardigheid of geschiktheid die vereist is voor het besturen van één of meer categorieën motorrijtuigen waarvoor het betreffende rijbewijs is afgegeven.
3.1.
Op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (Regeling) is het CBR verplicht een educatieve maatregel gedrag en verkeer op te leggen bij een snelheidsovertreding van 60 kilometer per uur of meer op wegen binnen of buiten de bebouwde kom.
Toetsingskader
4. De maatregel is dwingendrechtelijk voorgeschreven. Dit wil zeggen dat er geen ruimte is voor een belangenafweging op basis van persoonlijke omstandigheden, tenzij sprake is van een zeer uitzonderlijk geval waarbij de gevolgen van de Regeling evident onevenredig zijn.
Procesbelang
5. Eiser heeft inmiddels een oproep gekregen voor het volgen van de EMG-cursus in augustus en september 2025, en heeft de kosten van de EMG-cursus betaald. De rechtbank heeft zich daarom ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit. Namens het CBR is hierover ter zitting gesteld dat eiser nog procesbelang heeft omdat hij de gemaakte kosten van de cursus mogelijk wil terugvorderen. Wellicht wil eiser nog onder de cursus uitkomen. De rechtbank kan dit volgen en ziet hierin voldoende aanleiding om procesbelang aan te nemen. Het beroep is ontvankelijk.
Overwegingen
6.
Betwisting van de betrouwbaarheid van de snelheidsmeting
6.1.
Eiser betwist de betrouwbaarheid van de snelheidsmeting, omdat deze uitsluitend zou zijn gebaseerd op een visuele schatting tijdens het spitsuur op een drukke weg. Volgens eiser heeft de politie geen gebruik gemaakt van geijkte meetapparatuur.
6.2.
Het CBR stelt dat de politie door middel van een daarvoor bestemde en geijkte boordsnelheidsmeter de overtreding heeft vastgesteld. Daarbij stelt het CBR dat de politie ervaringsdeskundige is in het observeren en registreren van (verkeers)gedragingen. Zij heeft er geen belang bij om niet geconstateerde feiten aan politiestukken toe te voegen. Het bestreden besluit is gebaseerd op het door de verbalisanten opgemaakte proces-verbaal. In dit proces-verbaal is geconstateerd dat eiser met een gecorrigeerde snelheid van 150 km/uur reed op een weg waar 70 km/uur is toegestaan.
6.3.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat het CBR, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dat geldt evenzeer voor de rechter, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. Verder is niet vereist dat het CBR een eigen onderzoek doet naar de juistheid van de door de politie gerelateerde feiten, tenzij het objectieve redenen heeft om aan de juistheid daarvan te twijfelen. [1]
6.4.
In het proces-verbaal is onder meer vermeld dat de door eiser gereden snelheid is vastgesteld met behulp van een op de voorgeschreven wijze, in het dienstvoertuig aangebrachte boordsnelheidsmeter. De ijkdatum is geldig van 24 juli 2024 tot 24 juli 2025. De rechtbank stelt vast dat het proces-verbaal op ambtsbelofte is opgesteld. Eiser heeft geen concrete redenen aangevoerd die afdoen aan de inhoud van het proces-verbaal en heeft ook geen objectief tegenbewijs overgelegd. De enkele betwisting van de in het proces-verbaal vermelde feiten is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid daarvan. De feiten waarop het vermoeden is gebaseerd, behoeven bovendien niet wettig en overtuigend te worden bewezen. Wat eiser heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om te veronderstellen dat de waarnemingen van de verbalisanten onjuist zouden zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het CBR mocht uitgaan van de juistheid van de verklaring van de verbalisanten. Het betoog van eiser slaagt niet.
7.
De medische verklaring en de beoordeling daarvan
7.1.
Eiser geeft aan dat zijn moeder naast hem in de auto zat. Zijn moeder lijdt aan een evenwichtsstoornis. Volgens eiser zou zijn moeder, indien hij daadwerkelijk met een te hoge snelheid had gereden, daarop hebben gereageerd. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser een medische verklaring van de huisarts overgelegd. Eiser is van mening dat het CBR deze medische verklaring ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten bij het opleggen van de EMG.
7.2.
Het CBR stelt zich op het standpunt dat de overgelegde medische verklaring geen afbreuk doet aan de bevindingen in het proces-verbaal. Volgens het CBR is door de politie geconstateerd dat eiser te hard heeft gereden, waarbij sprake was van een betrouwbare snelheidsmeting. Ter zitting heeft de gemachtigde van het CBR toegelicht dat de medische verklaring wel is betrokken bij de besluitvorming, maar dat daaraan niet de betekenis is toegekend die eiser daaraan gehecht wil zien. Volgens het CBR biedt de medische verklaring onvoldoende tegenwicht aan het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal en is daarmee geen toereikend tegenbewijs geleverd.
7.3.
In beginsel kan een medische verklaring niet afdoen aan het vermoeden van ongeschiktheid dat voortvloeit uit de vastgestelde snelheidsovertreding, tenzij deze verklaring zodanig overtuigend is dat daarmee de bevindingen uit het proces-verbaal in twijfel worden getrokken. De rechtbank is van oordeel dat de door eiser overgelegde medische verklaring niet zodanig zwaarwegend is dat daarmee de betrouwbaarheid van de snelheidsmeting kan worden betwijfeld. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
8.
Evenredigheid van de opgelegde EMG-cursus
8.1.
Eiser voert aan dat de EMG onevenredig voor hem uitpakt. Hij zou namelijk niet eerder een verkeersovertreding hebben begaan.
8.2.
Het enkele feit dat eiser niet eerder een verkeers- of snelheidsovertreding heeft begaan, is niet relevant voor de verplichting tot het opleggen van een EMG bij een overschrijding van 60 kilometer per uur of meer. De Regeling laat geen ruimte voor een belangenafweging op basis van persoonlijke omstandigheden, zoals financiële gevolgen of een blanco strafblad. [2] In zeer uitzonderlijke gevallen kan de rechtbank oordelen dat de Regeling buiten toepassing moet blijven, omdat de gevolgen van de Regeling onevenredig uitwerken. [3] Van dergelijk gevolgen is hier geen sprake.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het CBR terecht een EMG heeft opgelegd aan eiser. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A.M. van Hoof, griffier, op 8 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 18 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1336.
2.ABRvS 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1574.
3.ABRvS 3 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2889.