ECLI:NL:RBZWB:2025:4483

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
BRE 23/11552
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm)

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 juli 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag van € 12.411 opgelegd, samen met een belastingrentebeschikking van € 580. Belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 17 juni 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en drie inspecteurs aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag en belastingrentebeschikking onterecht waren en vermindert deze tot respectievelijk € 8.878 en een overeenkomstige belastingrentebeschikking. De rechtbank concludeert dat de inspecteur het griffierecht van € 184 aan belanghebbende moet vergoeden en dat belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding van € 2.500 vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en legt de kosten van de procedure voor de inspecteur op.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/11552

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 10 november 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 12.411. Daarbij is bij beschikking € 580 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag en belastingrentebeschikking gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] en [inspecteur 3] namens de inspecteur.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende heeft opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond moet worden verklaard en de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking dienen te worden verminderd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft op 6 december 2018 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Ford Mustang met [VIN nummer] (de auto), en een bedrag aan Bpm voldaan van € 12.986.
3.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van Bol Expertise van 3 december 2018. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 35.581, gebaseerd op een koerslijst van Xray. De taxateur heeft een schadebedrag van € 17.255,14 geconstateerd en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 19.000.
3.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een rapport van 21 december 2018. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 34.637 aan de hand van een koerslijst van Xray. De hertaxateur heeft een bedrag aan schade vastgesteld van € 3.164 en daarvan € 2.661 (84%) op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. Hij heeft de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 31.976.
3.3.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 25.397. Met dagtekening 11 juni 2021 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd van € 12.411 aan verschuldigde Bpm.

Overwegingen

4. Tussen partijen is in geschil welke afschrijvingsmethode moet worden toegepast. Daarnaast is in geschil de hoogte van de historische nieuwprijs en meer specifiek de hoogte van de CO2-uitstoot. Verder is in geschil de hoogte van de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat.
4.1.
Beide partijen hebben ter zitting verklaard dat de beroepszaak ziet op belanghebbende als privé persoon en dat daarvan kan worden uitgegaan. De rechtbank volgt partijen hier in. Dit betekent dat een te hoog bedrag aan griffierecht is geheven. Het griffierecht bedraagt € 184. De rechtbank zal € 181 aan belanghebbende terugbetalen. Het geschilpunt of de naheffingsaanslag is opgelegd aan de juiste persoon is komen te vervallen.
Afschrijvingsmethode
4.2.
Indien sprake is van een voertuig met meer dan normale gebruiksschade of indien sprake is van een voertuig dat niet voorkomt op een in de handel algemeen toegepaste koerslijst mag de afschrijving worden bepaald aan de hand van een taxatierapport. [1]
4.3.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat het taxatierapport niet aan de voorwaarden voldoet omdat de schouw bij de taxateur van belanghebbende op 10 augustus 2018 heeft plaatsgevonden en het rapport op 3 december 2018 is opgemaakt. Gelet op het tijdsverloop betwist hij dat het rapport de juiste staat van de auto weergeeft.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat nu het taxatierapport is opgemaakt vóór 1 januari 2020 kan worden uitgegaan van de opmaakdatum van het rapport. Het feit dat de schouw veel eerder heeft plaatsgevonden, is in dit geval dus geen reden om het taxatierapport buiten beschouwing te laten. Het is evenwel niet vast te stellen of de auto op het moment van het opmaken van het taxatierapport nog in dezelfde staat verkeerde als op het moment van de schouw. De rechtbank stelt echter wel vast dat de aangifte Bpm is gedaan op 6 december 2018 en dat de fysieke schouw bij de hertaxateur van DRZ heeft plaatsgevonden op 14 december 2018. De hertaxateur van DRZ heeft schade in aanmerking genomen ter grootte van € 3.164. Daarmee is aannemelijk geworden dat op het moment van het doen van aangifte sprake was van meer dan normale gebruiksschade. De rechtbank is daarom van oordeel dat de afschrijving kan plaatsvinden aan de hand van de taxatiemethode.
Schade
4.5.
Met betrekking tot de hoogte van de schade is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat rekening moet worden gehouden met een hoger bedrag aan schade dan DRZ reeds heeft gedaan. Ook heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat het door DRZ gehanteerde percentage van 84% te laag is, zodat de waardevermindering € 2.661 bedraagt. Verder verwerpt de rechtbank de stelling van belanghebbende met betrekking tot de onafhankelijkheid en deskundigheid van de hertaxateur, voor zover dit nog in geschil was.
Historische nieuwprijs en CO2-uitstoot
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat de historische nieuwprijs kan worden vastgesteld op de catalogusprijs van de auto vermeerderd met btw en het bedrag aan historische bruto Bpm aan de hand van de CO2-uitstoot van de auto zelf. Partijen verschillen uitsluitend van mening over de hoogte van de CO2-uitstoot.
4.7.
De auto heeft geen Europese typegoedkeuring. Bij het opleggen van de naheffingsaanslag is uitgegaan van een CO2-uitstoot van 338 gr/km zoals staat vermeld in het kentekenregister van de RDW. De inspecteur heeft als nader stuk het Duitse kentekenbewijs overgelegd waarop eveneens een CO2-uitstoot van 338 gr/km staat vermeld. Beide partijen hebben ter zitting verklaard dat niet duidelijk is welke meetmethode is gebruikt voor het vaststellen van deze CO2-uitstoot.
4.8.
Belanghebbende stelt dat de CO2-uitstoot moet worden vastgesteld op 325 gr/km volgens de Scandinavische rekenmethode en beroept zich daarbij op primair op de wet en subsidiair op beleid.
4.9.
De rechtbank overweegt dat zowel in het kentekenregister van de RDW als op het Duitse kentekenbewijs een CO2-uitstoot van 338 gr/km staat vermeld kennelijk op basis van de gegevens die aan de RDW en aan de daartoe bevoegde Duitse instantie (de Technischer Überwachungsverein) zijn verstrekt. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om de Scandinavische rekenmethode toe te passen zoals door belanghebbende bepleit, aangezien deze alleen wordt toegepast indien geen andere meetmethode voorhanden is. [2] Daarvan is in dit geval geen sprake. Ook het beroep van belanghebbende op beleid slaagt niet, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Scandinavische rekenmethode ook door de inspecteur wordt gevolgd als er een CO2-uitstoot op basis van een andere meetmethode is vastgesteld. Het geval dat de Scandinavische rekenmethode wordt toegepast als geen andere meetmethode voorhanden is, is geen gelijk geval. De rechtbank ziet in de door belanghebbende aangehaalde jurisprudentie geen aanleiding om wel uit te gaan van de Scandinavische rekenmethode. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan de conclusie van Advocaat-Generaal Ettema van 30 mei 2025 [3] waar partijen ter zitting naar hebben verwezen, en de vraag of de Scandinavische rekenmethode binnen de wetgeving past.
4.10.
De rechtbank stelt de historische bruto Bpm vast op € 91.521 en de historische nieuwprijs op € 133.841.
Handelsinkoopwaarde
4.11.
Beide partijen zijn voor het bepalen van de handelsinkoopwaarde uitgegaan van een koerslijst van Xray waarop als referentievoertuig staat vermeld een Ford Mustang Fastback 5.0 GT. Ook is op beide koerslijsten dezelfde datum eerste toelating vermeld van 1 juli 2016. De koerslijst van belanghebbende vermeldt een handelsinkoopwaarde van € 35.581 en die van de inspecteur € 34.637.
4.12.
Het is de rechtbank niet duidelijk geworden waardoor het verschil in handelsinkoopwaarde wordt veroorzaakt. De rechtbank gaat daarom uit van de laagste handelsinkoopwaarde, dus € 34.637, zoals door de inspecteur is vastgesteld bij het opleggen van de naheffingsaanslag.
4.13.
De rechtbank stelt de handelsinkoopwaarde vast op € 34.637, te verminderen met een bedrag van € 2.661 aan waardevermindering wegens schade zoals door DRZ is vastgesteld.
Hoogte naheffingsaanslag en belastingrentebeschikking
4.14.
Voorgaande leidt tot de conclusie dat de historische nieuwprijs moet worden vastgesteld op € 133.841 en de handelsinkoopwaarde op € 31.976. De historische bruto Bpm bedraagt € 91.521 zodat de verschuldigde Bpm € 21.864 bedraagt. Belanghebbende heeft op aangifte reeds een bedrag van € 12.986 voldaan zodat de naheffingsaanslag wordt verlaagd naar € 8.878. De rechtbank vermindert de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig.
Immateriële schadevergoeding
4.15.
Belanghebbende heeft op 6 december 2023 verzocht om toekenning van een schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.16.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 17 juni 2021 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 10 juli 2025. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond 25 maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 2.500. Omdat de bezwaarfase afgerond 29 maanden heeft geduurd en daarmee 23 maanden te lang komt € 2.300 (23/25) voor rekening van de inspecteur en de rest (€ 200) voor rekening van de Staat. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar en vermindert de naheffingsaanslag tot € 8.878 en de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
5.2.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647. [4] In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.108.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 8.878;
- vermindert de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 2.300;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 200;
- bepaalt dat de inspecteur griffierecht van € 184 aan belanghebbende moet vergoeden;
- draagt de griffier op om € 181 aan griffierecht aan belanghebbende terug te betalen;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 3.108 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 10 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [5]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 10, lid 8, van de Wet Bpm.
2.Artikel 6a Uitvoeringsregeling bpm 1992 (tekst 2018).
5.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid, van de AWR.