In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene, een B.V., was opgelegd. De boete was opgelegd wegens het rechts inhalen op de Rijksweg A58 te Roosendaal op 12 december 2022, waar dat verboden was. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting is de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van betrokkene, mr. M. Lagas, en een zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie aanwezig waren.
De gemachtigde voerde aan dat de gedraging niet had plaatsgevonden en dat betrokkene ten onrechte niet staande was gehouden. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie stelde dat de gedraging vaststond op basis van de verklaring van de verbalisant, maar verzocht om matiging van de boete met 25% vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De kantonrechter oordeelde dat de gedraging voldoende was vastgesteld en dat de boete terecht was opgelegd, maar dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn. Daarom werd de boete met 25% gematigd en werd de beslissing van de officier van justitie gewijzigd. Betrokkene kreeg ook recht op proceskostenvergoeding van € 453,50.
De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in administratieve procedures en de rol van de verbalisant in het vaststellen van verkeersdelicten. De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie aangepast en de boete verlaagd, wat een belangrijke uitkomst was voor betrokkene.