In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een boete ontvangen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op 22 juni 2023. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Tijdens de zitting op 19 juni 2025 was de betrokkene niet aanwezig, maar zijn gemachtigde, Boetenu B.V., heeft het standpunt ingenomen dat de gedraging niet heeft plaatsgevonden. De gemachtigde voerde aan dat de betrokkene een brillenkoker vasthield en niet een mobiel apparaat, en dat de hoorplicht was geschonden. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. K. Kattick, heeft het beroep deels gegrond verklaard en verzocht om matiging van de boete met 25% vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De kantonrechter oordeelde dat de gedraging voldoende was vastgesteld op basis van de verklaring van de verbalisant en dat er geen reden was om aan deze verklaring te twijfelen. De kantonrechter matigde de boete met 25% en kende een proceskostenvergoeding toe aan de betrokkene. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en de kantonrechter droeg de officier op om het teveel betaalde bedrag aan de betrokkene terug te betalen. De uitspraak is openbaar gedaan en de betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen 6 weken hoger beroep in te stellen.