De beoordeling
1. Artikel 14 van de Wahv bepaalt dat in twee situaties hoger beroep kan worden ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter:
- wanneer de sanctie bij de beslissing van de kantonrechter hoger is dan € 110,-
- wanneer de kantonrechter het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat geen (of niet op tijd) zekerheid is gesteld en de betrokkene de juistheid van die beslissing in hoger beroep betwist.
2. Van geen van deze situaties is hier sprake. Het bedrag van de sanctie bedraagt € 110,- en de kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard.
3. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat hij niet is uitgenodigd voor de zitting van de kantonrechter; de zich in het dossier bevindende oproeping voor de zitting heeft hem niet bereikt. Daarbij voert de gemachtigde aan dat de beweerdelijk gemachtigde van verweerder en de kantonrechter, buiten zijn aanwezigheid, samen hebben bekokstoofd dat het geen enkel punt is dat zijn verzoek om te worden gehoord en/of de gronden aan te vullen compleet is genegeerd.
4. In artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) ligt het recht op toegang tot de rechter besloten. Wanneer een beroep wordt gedaan op schending van dit recht en dit beroep wordt gegrond bevonden, kan het wettelijk appelverbod buiten toepassing worden gelaten.
5. In het dossier bevindt zich een aan de gemachtigde gerichte brief van de griffier van de rechtbank, gedateerd 9 oktober 2024, waarin de gemachtigde is opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter op 13 november 2024. Nu de rechtbank niet over een deugdelijke verzendadministratie beschikt en niet blijkt dat de uitnodiging aangetekend is verzonden, kan het hof niet vaststellen dat de gemachtigde behoorlijk is opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter. Er is gehandeld in strijd met artikel 12, eerste lid, van de Wahv. Dit brengt mee dat het appelverbod buiten toepassing moet worden gelaten en het hoger beroep ontvankelijk is. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom vernietigen en overgaan tot de beoordeling van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie.
6. De officier van justitie heeft het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Aan de betrokkene is bij die beschikking een sanctie opgelegd van € 110,- voor: “parkeren buiten parkeervak bij één van de borden E4 tot en met E10, E12 of E13 van de bijlage I van het RVV 1990”. Deze gedraging zou zijn verricht op 11 april 2023 om 11.16 uur op de Wilgendreef in Voorburg met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
7. Tegen deze beslissing voert de gemachtigde aan dat de officier van justitie geen mogelijkheid heeft geboden om te worden gehoord of het beroep schriftelijk aan te vullen als alternatief voor het horen. De gemachtigde stelt dat deze verzuimen nopen tot een matiging van het sanctiebedrag met 25 procent en een veroordeling van verweerder in de proceskosten.
8. In het arrest van 17 augustus 2023 (ECLI:NL:GHARL:2023:6930) heeft het hof geoordeeld dat ook ten aanzien van de zaken waarin een betrokkene zich in administratief beroep laat bijstaan door een professioneel gemachtigde sprake is van een structurele schending van de hoorplicht door de officier van justitie. Het hof heeft toen geen aanleiding gezien om hieraan het gevolg van matiging van het sanctiebedrag te verbinden, omdat aan die schending niet hetzelfde gewicht toekomt als in de zaken van betrokkenen zonder professioneel gemachtigde en omdat er concreet zicht was op een oplossing. Vanaf 1 oktober 2023 zou er in zaken met een professioneel gemachtigde namelijk weer worden gehoord door de officier van justitie. 9. Het hof stelt vast dat namens de betrokkene op 2 mei 2023 administratief beroep is ingesteld. Daarbij is onder meer aangegeven dat de gemachtigde wenst te worden gehoord. Op 21 februari 2024 heeft de officier van justitie beslist op het administratief beroep. De officier van justitie heeft onder meer overwogen:
“U hebt beroep ingesteld tegen de opgelegde sanctie, tevens geeft u aan dat u gehoord wilt worden. U bent in deze zaak niet gehoord door de officier van justitie, omdat deze zaak niet binnen de wettelijke beslistermijn op een hoorzitting kon worden ingepland. Dit heeft te maken met de hoge instroom van beroepschriften en het grote aantal verzoeken om te worden gehoord. De officier van justitie streeft er naar om hoorzittingen binnen de wettelijke beslistermijn te plannen, zodat ook binnen de wettelijke beslistermijn op het beroepschrift kan worden beslist. Om dit te kunnen realiseren, wordt een groot aantal (oude) zaken - waaronder deze - afgedaan zonder u eerst te horen.”
10. Op basis van deze motivering van de officier van justitie houdt het hof het er voor dat de door het hof bij het genoemde arrest als structureel aangemerkte schending van de hoorplicht ook na 1 oktober 2023 is blijven voortduren in een groot aantal (oude) zaken, waaronder deze. Het hof verbindt hieraan het gevolg dat de betrokkene voor de schending van de hoorplicht door de officier van justitie in deze zaak dezelfde compensatie dient te krijgen als een betrokkene die in administratief beroep niet is bijgestaan door een professionele gemachtigde. Om die reden zal het hof het bedrag van de sanctie in deze zaak matigen met 25 procent.
11. Het voorgaande leidt in deze zaak tot de hierna te melden beslissing en brengt mee dat de overige bezwaren van de gemachtigde tegen de beslissing van de officier van justitie niet meer besproken hoeven te worden.
12. Nu het bedrag van de sanctie wordt gematigd, wordt de betrokkene in het gelijkgesteld als bedoeld in het arrest van het hof van 28 april 2020 (ECLI:NL:GHARL:2020:3336) en komen de proceskosten voor vergoeding in aanmerking. 13. Er is geen sprake van een aan het bestuursorgaan (de ambtenaar die de sanctie heeft opgelegd) te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 13a, eerste lid, van de Wahv juncto artikel 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht zodat de kosten, gemaakt in administratief beroep niet voor vergoeding in aanmerking komen. Aan het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter en het hof dienen in totaal 2 punten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt voor het (hoger) beroep € 907,-. Gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Het hof past op de in hoger beroep verrichte proceshandeling niet de factor, genoemd in artikel 13a, tweede lid, van de Wahv (nieuw) toe, omdat het hof deze bepaling buiten toepassing laat (vgl. de arresten van het hof van 17 december 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:7764, 7768 en 7769). 14. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 907,- (= 2 x € 907,- x 0,5).