In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het niet rechts houden op de autoweg A58 te Etten-Leur op 1 november 2022. De officier van justitie had het beroep van betrokkene ongegrond verklaard, waarna betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 19 juni 2025 was de gemachtigde van betrokkene, Boetenu B.V., niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. K. Kattick, was wel aanwezig. De kantonrechter oordeelde dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond en dat de boete terecht was opgelegd. Echter, de kantonrechter constateerde ook dat de hoorplicht was geschonden, omdat betrokkene en zijn gemachtigde niet in de gelegenheid waren gesteld om te worden gehoord door de officier van justitie. Dit leidde tot de gegrondverklaring van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie. De kantonrechter besloot de boete te matigen met 25% vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, die in dit geval meer dan zeven maanden was overschreden. De kantonrechter wijzigde de boete naar € 165,- en droeg de officier van justitie op om het teveel betaalde bedrag van € 55,- terug te betalen aan betrokkene. Tevens werd een proceskostenvergoeding van € 226,75 toegewezen aan betrokkene.