ECLI:NL:RBZWB:2025:4396

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
11152283 MB VERZ 24-450
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersboete met gedeeltelijke gegrondverklaring en matiging van de boete

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het handelen in strijd met een geslotenverklaring op de Achterhoeksestraat te Rucphen op 27 september 2022. De betrokkene heeft beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 19 juni 2025 was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. K. Kattick.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht, en dat de verklaring van de verbalisant voldoende grondslag biedt voor deze vaststelling. De betrokkene had aangevoerd dat hij geen bord had gezien dat de eenrichtingsverkeersregel aangaf, maar de kantonrechter oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de verkeersborden aanwezig waren. Desondanks heeft de kantonrechter geoordeeld dat de officier van justitie de betrokkene niet in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord, wat in strijd is met de wet. Dit leidde tot de gegrondverklaring van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie.

Daarnaast heeft de kantonrechter vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat ook aanleiding gaf tot een verdere matiging van de boete. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de boete met 25% gematigd en de beslissing van de officier van justitie vernietigd. De kantonrechter heeft de officier van justitie opgedragen het te veel betaalde bedrag aan de betrokkene terug te betalen. De uitspraak is gedaan door mr. M.A.V. van Aardenne, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken op 19 juni 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Bergen op Zoom
zaaknummer: 11152283 \ MB VERZ 24-450
CJIB-nummer: 1062 5422 5290 1702
uitspraakdatum: 19 juni 2025
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene]
adres : [adres]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 19 juni 2025. Namens de officier van justitie is verschenen mr. K. Kattick (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Betrokkene is niet verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: handelen in strijd met een geslotenverklaring (bord C2 RVV1990 eenrichtingsverkeer) op de Achterhoeksestraat te Rucphen op 27 september 2022 om 11.54 uur.
Betrokkene heeft in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat de gedraging niet is verricht. Omdat de Bernhardstraat was afgesloten werd betrokkene omgeleid via de Achterhoeksestraat. Betrokkene heeft geen bord gezien waaruit blijkt dat er sprake was van eenrichtingsverkeer.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep deels gegrond te verklaren en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De gedraging kan worden vastgesteld op basis van het zaakoverzicht. Betrokkene had niet door moeten rijden. Nu hij dit wel heeft gedaan komt dit voor eigen rekening en risico.
De zittingsvertegenwoordiger verzoekt het boetebedrag te matigen met 25% omdat betrokkene niet is gehoord of hierop is gewezen door de officier van justitie én verder te matigen met 25% omdat de redelijke termijn is overschreden. De zittingsvertegenwoordiger verzoekt het beroep voor het overige ongegrond te verklaren.

Overwegingen

Inhoudelijk
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken in het dossier - met name uit het aanvullend proces-verbaal - voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht.
In zaken op grond van de Wahv biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven om te twijfelen aan de juistheid van die verklaring of indien dergelijke feiten en omstandigheden uit het dossier blijken.
De kantonrechter ziet in wat betrokkene heeft aangevoerd, geen bord te hebben gezien, geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. De verbalisant heeft duidelijk verklaard, en onderbouwd met foto’s van de pleeglocatie, dat verkeersborden stonden geplaatst. Betrokkene heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze bebording niet duidelijk zichtbaar stond geplaatst.
De boete is dus terecht opgelegd.
Schending hoorplicht
Betrokkene heeft, zonder tussenkomst van een gemachtigde, beroep aangetekend bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft betrokkene niet in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Dit is in strijd met de wet, omdat niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarden om van horen af te zien. Volgens vaste rechtspraak dient dit te leiden tot vernietiging van de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep. Het beroep tegen die beslissing is om die reden gegrond.
De kantonrechter ziet verder reden de boete te matigen met 25%, omdat sprake is van een structurele schending van de hoorplicht (zie het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2022:9934).
Overschrijding redelijke termijn
Een ieder heeft recht op behandeling van zijn rechtszaak binnen een redelijke termijn (artikel 6, lid 1 van het EVRM). Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:GHARL:2017:1777) is sprake van schending van die redelijke termijn van berechting wanneer de procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter tezamen langer dan twee jaar heeft geduurd. Deze termijn vangt aan bij het opleggen van de boete.
In dit geval is de boete opgelegd op 18 oktober 2022 en is de redelijke termijn dus met acht maanden overschreden.
Omdat sprake is van een overschrijding zal de kantonrechter de reeds gematigde boete verder matigen met nog eens 25% (zie ECLI:NL:GHARL:2023:6369).
Het beroep op de inleidende beschikking is gelet hierop deels gegrond en de inleidende beschikking zal worden gewijzigd. Het bedrag dat betrokkene te veel aan zekerheid heeft betaald moet door de officier van justitie worden terugbetaald.

Beslissing

De kantonrechter:
  • verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep gegrond en vernietigt die beslissing;
  • verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond en wijzigt de inleidende beschikking in zoverre dat het bedrag van de boete wordt gewijzigd in
€ 84,37, plus € 9,- administratiekosten;
- draagt de officier van justitie op het bedrag van € 65,63, dat betrokkene te veel als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terug te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.V. van Aardenne, kantonrechter, bijgestaan door de griffier C.G. Zevenhuijzen, en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2025.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.
Datum verzending: