In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een boete ontvangen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op de Rijksweg A59 te Den Hout op 17 april 2023. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting is de betrokkene niet verschenen, maar haar gemachtigde heeft aangevoerd dat de boete niet redelijk is gezien de omstandigheden. De gemachtigde stelde dat de telefoon van de magneethouder was gevallen, waardoor de betrokkene haar rem niet volledig kon intrappen, wat leidde tot een gevaarlijke situatie. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, voldoende is vastgesteld op basis van de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan deze verklaring, ondanks de aangevoerde omstandigheden door de betrokkene. Echter, de kantonrechter heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, wat aanleiding gaf om de boete met 25% te matigen. De uiteindelijke beslissing was dat de boete werd gematigd tot € 187,50, met een proceskostenvergoeding van € 226,75 aan de betrokkene.