In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een boete ontvangen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op de Rijksweg A16 te Breda op 18 april 2023. De betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 28 mei 2025 was de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie was wel aanwezig. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan deze verklaring, en dat de boete terecht was opgelegd.
Echter, de kantonrechter heeft ook overwogen dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden. De boete was opgelegd op 18 april 2023, en de procedure had langer dan twee jaar geduurd. Daarom heeft de kantonrechter besloten de boete met 25% te matigen. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en het bedrag dat de betrokkene te veel aan zekerheid had betaald, moest door de officier van justitie worden terugbetaald. De uiteindelijke beslissing was dat de boete werd gematigd tot € 285,- plus € 9,- administratiekosten.