ECLI:NL:RBZWB:2025:4375

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
11354998 MB VERZ 24-1414
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijk gegrond beroep tegen verkeersboete met matiging van de boete

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd. De betrokkene had een administratieve sanctie ontvangen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op het Kloosterplein te Breda op 28 januari 2023. De betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie beroep ingesteld, nadat deze het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 28 mei 2025 was de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie was wel aanwezig.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De betrokkene had echter aangevoerd dat hij niet was gehoord, omdat hij recentelijk was verhuisd en het Openbaar Ministerie brieven naar zijn oude adres had gestuurd. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting, aangezien de procedure langer dan twee jaar had geduurd. Hierdoor werd de boete met 25% gematigd. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en het bedrag dat de betrokkene te veel had betaald, moest door de officier van justitie worden terugbetaald. Het verzoek om een dwangsom werd afgewezen, omdat de officier van justitie tijdig had beslist.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige procedure en het recht op een eerlijke behandeling binnen een redelijke termijn. De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie gedeeltelijk gegrond verklaard en de boete aangepast.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Breda
zaaknummer.: 11354998 \ MB VERZ 24-1414
CJIB-nummer: 4062 5422 5541 8357
uitspraakdatum: 28 mei 2025
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene]
adres : [adres]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 28 mei 2025. Namens de officier van justitie is verschenen [naam] (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Betrokkene is niet verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: als bestuurder tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat vasthouden op de Kloosterplein te Breda op
28 januari 2023 om 02:51 uur.
Betrokkene heeft in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat het Openbaar Ministerie, nadat ze in gebreke zijn gesteld, onzorgvuldig heeft gehandeld, waarbij het meerdere regelingen heeft geschonden. Betrokkene is niet gehoord, terwijl hij heeft aangegeven dit wel te willen. Per post kreeg betrokkene een verzoek voor het doorgeven van zijn telefoonnummer. Doordat betrokkene hier geen gehoor aan heeft gegeven, is betrokkene niet gehoord. Betrokkene stelt dat dit niet aan hem, maar aan het Openbaar Ministerie te wijten valt. Betrokkene is in april 2023 verhuisd en heeft dit netjes geregistreerd. Ook heeft betrokkene de post gericht aan het oude adres voor een bepaalde periode door laten sturen naar het nieuwe adres. Toch heeft het Openbaar Ministerie in de zin van artikel 1:1 lid 1 sub a Awb een lange tijd meerdere brieven naar zijn oude adres gestuurd, waar betrokkene nog woonachtig was op de pleegdatum. Betrokkene is meerdere keren naar het oude adres gegaan om de brieven op te halen. De brief met het verzoek tot opgeven van zijn telefoonnummer heeft betrokkene niet ontvangen van de bewoners van zijn oude adres. Betrokkene heeft het OM op 10 oktober gebeld om aan te geven dat hij verhuisd is, maar toen was het al te laat, aangezien de brief met het verzoek op 28 september verstuurd is. Betrokkene verwijst naar de bijlagen. In de andere zaak heeft betrokkene wel zijn telefoonnummer gedeeld, wat in goede orde is ontvangen. Het telefoonnummer is dus wel degelijk bekend bij het Openbaar Ministerie. Verder is Openbaar Ministerie door betrokkene in gebreke gesteld. Een week na ontvangst hiervan, dus nog voordat betrokkene het recht had op een dwangsom, kwam er een afwijzende beslissing. Ook is betrokkene van mening dat het motiveringsbeginsel is geschonden. Betrokkene verwijst naar artikel 3:46 en 3:47 Awb. Verder verwijst
betrokkene naar artikel 1:3 lid 1 Awb en is het besluit niet bekendgemaakt. Betrokkene sluit niet uit dat het heeft te maken met het feit dat het Openbaar Ministerie in gebreke is gesteld, waardoor men haast heeft gemaakt. Betrokkene verzoekt om het besluit te vernietigen, het Openbaar Ministerie met een nieuw besluit te laten komen waarbij gehoord wordt en een deugdelijke motvering wordt gegeven. Ook eist betrokkene dat de ingebrekestelling geldig blijft en het recht op een dwangsom wordt vastgesteld.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep deels gegrond te verklaren en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Betrokkene heeft in het beroep in de administratieve fase dat de telefoon leeg was tijdens het vasthouden, maar ook dit is verboden. De gedraging staat vast. De officier van justitie heeft tijdig op het beroepschrift beslist, hierdoor is geen dwangsom verschuldigd. Betrokkene was verhuisd en de adreswijziging en de brief van het CVOM zijn langs elkaar gegaan, waardoor betrokkene inderdaad niet is gehoord. Betrokkene is hierdoor abusievelijk niet gehoord, er is geen sprake van een structurele schending.
De zittingsvertegenwoordiger verzoekt het boetebedrag te matigen met 25% omdat de redelijke termijn is overschreden. De zittingsvertegenwoordiger verzoekt het beroep voor het overige ongegrond te verklaren.

Overwegingen

Inhoudelijk
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken in het dossier - met name uit de verklaring van de verbalisant - voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht.
In zaken op grond van de Wahv biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven om te twijfelen aan de juistheid van die verklaring of indien dergelijke feiten en omstandigheden uit het dossier blijken.
De kantonrechter ziet in wat betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant.
De boete is dus terecht opgelegd.
Overschrijding redelijke termijn
Een ieder heeft recht op behandeling van zijn rechtszaak binnen een redelijke termijn (artikel 6, lid 1 van het EVRM). Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:GHARL:2017:1777) is sprake van schending van die redelijke termijn van berechting wanneer de procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter tezamen langer dan twee jaar heeft geduurd. Deze termijn vangt aan bij het opleggen van de boete.
In dit geval is de boete opgelegd op 28 januari 2023 en is de redelijke termijn dus met vier maanden overschreden.
Omdat sprake is van een overschrijding zal de kantonrechter de boete matigen met 25% (zie ECLI:NL:GHARL:2023:6369).
Het beroep is dus gedeeltelijk gegrond. De beslissing van de officier van justitie zal worden gewijzigd. Het bedrag dat betrokkene te veel aan zekerheid heeft betaald moet door de officier van justitie worden terugbetaald.
Dwangsom
Betrokkene heeft tot slot verzocht om toekenning van de wettelijke dwangsom omdat de officier van justitie niet tijdig heeft beslist.
Op grond van artikel 7:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet de officier van justitie beslissen 16 weken vanaf het einde van de beroepstermijn.
De officier van justitie heeft per brief van 3 juli 2023 de beslistermijn met tien weken verlengd.
De officier van justitie heeft tijdig beslist en is er geen dwangsom verschuldigd. Het verzoek daartoe wordt dan ook afgewezen.

Beslissing

De kantonrechter:
  • verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
  • wijzigt de beslissing van de officier van justitie in die zin dat de boete wordt gematigd tot € 105,-, plus € 9,- administratiekosten;
  • draagt de officier van justitie op het bedrag van € 35,-, dat betrokkene te veel als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terug te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.V. van Aardenne, kantonrechter, bijgestaan door de griffier E. Alekperov, en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025.
Als u het niet eens bent met deze beslissing, dan kunt u binnen 6 weken na de hieronder vermelde datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, maar alleen als:
de boete meer dan € 110,00 bedraagt, of
uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat u niet of niet op tijd zekerheid heeft gesteld.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant, Team strafrecht, postbus 90008, 4800 PA Breda Het beroepschrift moet zijn ondertekend door degene die beroep heeft ingesteld of door de gemachtigde.
U dient daarbij het zaaknummer te vermelden.
De procedure bij het gerechtshof verloopt geheel schriftelijk, tenzij u in het beroepschrift uitdrukkelijk vraagt om een zitting waarop u uw standpunt mondeling wilt toelichten.
Datum verzending: