ECLI:NL:RBZWB:2025:4354

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
24/6187 en 24/1688
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2021 en 2022

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 juli 2025, worden de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. De inspecteur had aan de belanghebbende voor de jaren 2021 en 2022 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 46.881 en € 40.528. De inspecteur had ook belastingrente in rekening gebracht. De rechtbank beoordeelt of deze aanslagen en belastingrentebeschikkingen correct zijn vastgesteld. De belanghebbende heeft zijn bezwaren ongegrond verklaard gekregen, en partijen hebben besloten af te zien van een mondelinge behandeling. De rechtbank concludeert dat de aanslagen en belastingrentebeschikkingen naar de juiste bedragen zijn vastgesteld en dat de beroepen ongegrond zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/6187 en 24/6188

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 12 juli 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2021 en 2022 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 46.881 en € 40.528 (de aanslagen). Gelijktijdig met het opleggen van de aanslagen heeft de inspecteur aan belanghebbende belastingrente in rekening gebracht naar bedragen van € 31 en € 7 (de belastingrentebeschikkingen).
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
Partijen hebben kort voor de zitting van 28 mei 2025 verklaard af te zien van een mondelinge behandeling en de rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslagen en de belastingrentebeschikkingen naar de juiste bedragen zijn vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aanslagen en de belastingrentebeschikkingen naar de juiste bedragen vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen deze oordelen hebben.

Feiten

3. Belanghebbende heeft voor de onderhavige jaren aangifte IB/PVV gedaan. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is daarin als volgt samengesteld:
2021
2022
Pensioen, lijfrente of andere uitkering:
- [pensioenfonds]
€ 30.349
€ 31.260
- SVB
€ 7.849
€ 11.270
- Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
€ 10.552
nihil
Buitenlands inkomen vroegere DB
- DRV Westfalen
nihil
€ 487
Betaalde alimentatie en andere onderhoudsverplichtingen:
- [persoon] (periodieke betalingen)
-/- € 7.500
-/- € 10.550
- [persoon] (afkoopsom)
nihil
-/- € 10.550
Totaal aftrekbaar bedrag specifieke zorgkosten
-/- € 237
-/- € 215
Restant persoonsgebonden aftrek (restant PGA)
-/- € 7.500
nihil
Belastbaar inkomen uit werk en woning
€ 33.513
€ 21.702
3.1.
De ex-partner van belanghebbende heeft in haar aangiften IB/PVV voor de jaren 2021 en 2022 bedragen van respectievelijk € 1.632 en € 2.274 aan ontvangen partneralimentatie aangegeven.
3.2.
De inspecteur heeft de aanslagen in afwijking van de aangiften opgelegd. Daarbij heeft de inspecteur het restant PGA (belastingjaar 2021) niet geaccepteerd. Verder heeft de inspecteur de door belanghebbende betaalde partneralimentatie voor de jaren 2021 en 2022 gecorrigeerd tot bedragen van respectievelijk € 1.632 en € 2.274.

Overwegingen

Inkomsten uit vroegere dienstbetrekking en aftrek specifieke zorgkosten
4. De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslagen de inkomsten uit vroegere dienstbetrekking ( [pensioenfonds] , SVB, Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen) niet gecorrigeerd.
4.1.
De rechtbank begrijpt dat belanghebbende (onder meer) stelt dat hij de inkomsten uit vroegere dienstbetrekking nooit heeft ontvangen omdat op die inkomsten beslag is gelegd in verband met zijn alimentatieschuld aan zijn ex-partner.
4.2.
De rechtbank heeft geen aanwijzingen waaruit volgt dat de vastgestelde inkomsten uit vroegere dienstbetrekking niet correct zijn. Dat op de inkomsten van belanghebbende beslag is gelegd, betekent niet dat belanghebbende de inkomsten niet heeft genoten. De omstandigheid dat hij de inkomsten (mogelijk) niet (volledig) heeft ontvangen, doet hier niet aan af. Voor de vaststelling van de belastingschuld is namelijk leidend wat het bruto-inkomen is.
Heeft belanghebbende recht op een hogere aftrek in verband met betaalde partneralimentatie?
4.3.
Uitgaven voor onderhoudsverplichtingen kunnen worden aangemerkt als persoonsgebonden aftrek. [1] Onder een onderhoudsverplichting wordt verstaan de periodieke uitkeringen en verstrekkingen op grond van een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting. [2] Het bestaan van een dergelijke wettelijke verplichting kan blijken uit een rechterlijke uitspraak waarbij een uitkering tot levensonderhoud is toegekend of uit een overeenkomst tussen partijen waarbij is bepaald dat de één tegenover de ander tot een uitkering tot diens levensonderhoud zal zijn gehouden, veelal een echtscheidingsconvenant. [3]
4.4.
Belanghebbende heeft geen stukken overgelegd waaruit valt af te leiden hoeveel hij heeft betaald in verband met zijn alimentatieschuld in de onderhavige jaren. Daardoor heeft belanghebbende niet voldaan aan zijn bewijslast. De rechtbank stelt vast dat de enige aanknopingspunten de aangiften IB/PVV van zijn ex-partner zijn (zie 3.1). De rechtbank ziet daarin geen aanleiding om de aanslagen te verminderen.
Restant persoonsgebonden aftrek
4.5.
Uitgaven voor specifieke zorgkosten kunnen als persoonsgebonden aftrekpost in mindering worden gebracht op het inkomen uit werk en woning. [4]
4.6.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2021 een restant PGA vermeld van
€ 7.500. Het inzetten van een restant PGA is alleen mogelijk als bepaalde kosten in eerdere jaren niet verrekend konden worden. Bij de inspecteur is geen beschikking restant PGA [5] bekend.
4.7.
Belanghebbende, op wie de bewijslast rust, heeft geen stukken overgelegd waaruit volgt dat hij een beschikking restant PGA heeft ontvangen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de inspecteur de aangifte IB/PVV 2021 op dit punt terecht heeft gecorrigeerd.
Belastingrente
4.8.
De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrentebeschikkingen. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de belastingrentebeschikkingen.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de aanslagen en de belastingrentebeschikkingen in stand blijven.
5.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Ook krijgt belanghebbende het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. D. Damen, griffier, op 9 juli 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB).
2.Artikel 6.3, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB.
3.Vgl. Hoge Raad 16 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2134, r.o. 2.4.1.
4.Artikelen 6.1 en 6.2 van de Wet IB 2001.
5.Als bedoeld in artikel 6.2a van de Wet IB 2001.