ECLI:NL:RBZWB:2025:4234

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
02-114143-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs

Op 4 juli 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 12 mei 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De verdachte werd beschuldigd van handelingen die gericht waren op de productie van synthetische drugs, waaronder het bestellen van ketels. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzet had op het plegen van voorbereidingshandelingen, ondanks dat de productie van de ketels uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de gedragingen niet strafbaar waren, en concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van deze voorbereidingshandelingen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 225 dagen op, met aftrek van voorarrest, en sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-114143-23
vonnis van de meervoudige kamer van 4 juli 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1958 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
raadslieden: mr. F.H.J. de Graaf en mr. D.J. Franssen, advocaten te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 mei 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Het onderzoek ter zitting is gesloten op 4 juli 2025.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen in de periode van 21 oktober 2022 tot en met 12 november 2022 handelingen heeft verricht (onder andere het bestellen van ketels) die zijn gericht op het voorbereiden of bevorderen van de productie van harddrugs.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Gelet op alle omstandigheden van het geval en de uiterlijke verschijningsvorm kan worden geoordeeld dat verdachte de criminele intentie had om de Opiumwet te gaan overtreden, of anderen daartoe de gelegenheid te geven. Uit het dossier en met name het OVC-gesprek van 12 november 2022, volgt namelijk dat de voorbereidingsmiddelen, te weten het bestellen van ketels en fungeren als tussenpersoon, daartoe bestemd waren.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het ten laste gelegde feit. Zij is van mening dat de gedragingen van verdachte, zoals omschreven in de tenlastelegging niet strafbaar zijn, omdat zij niet vallen onder het bereik van artikel 10a Opiumwet. De tenlastelegging heeft het oog op handelingen ten behoeve van de productie van synthetische drugs, maar daar zijn de gedragingen van verdachte niet op gericht. Die betreffen slechts de voorbereiding van een voorbereidingshandeling, omdat deze slechts zouden kunnen leiden tot de productie van ketels. Bovendien zijn de ketels uiteindelijk niet geproduceerd, omdat de medeverdachte dit niet wilde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Voorbereiding van voorbereidingshandelingen
Op grond van artikel 10a Opiumwet is onder meer strafbaar “hij die om een feit als bedoeld in het vierde of vijfde lid van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen (1) een ander tracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daar daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid middelen of lichtingen te verschaffen (2), zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit tracht te verschaffen, en/of (3) voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstig moet vermoeden dat deze bestemd zijn tot het plegen van dat feit”. Anders dan door de verdediging bepleit, is de rechtbank van oordeel dat uit de wettekst niet voortvloeit dat er een direct verband dient te bestaan tussen de voorbereidingshandelingen van verdachte en de productie van harddrugs. Dit getuigt van een te beperkte interpretatie van artikel 10a Opiumwet. De in dit artikel in lid 1 en lid 2 strafbaar gestelde gedragingen kunnen verder afstaan van de uitvoering van het gronddelict, wat maakt dat al in een vroegere fase strafbaarheid kan ontstaan, ook zonder dat al concrete afspraken bestaan over het te plegen delict. Zo is bijvoorbeeld niet vereist dat daadwerkelijk gelegenheid of inlichtingen zijn verschaft, of dat een ander daadwerkelijk is bewogen om het beoogde grondfeit te plegen, dan wel daaraan deel te nemen (zie onder meer gerechtshof ’s-Hertogenbosch 20 maart 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1084 en de conclusies van de Procureur-Generaal van het Parket bij de Hoge Raad van 7 februari 2023, ECLI:NL:PHR:2023:165 en van 28 januari 2025, ECLI:NL:PHR:2025:109).
De rechtbank stelt het volgende vast. Verdachte is in de periode van 21 oktober 2022 tot 12 november 2022 meerdere keren bij de loods van medeverdachte [medeverdachte] , aan de [adres 2] , geweest om bij hem, op verzoek van anderen, een smeltketel, een draaiketel, een kleine ketel, een 600 liter smeltketel en andere goederen, te bestellen. Verdachte wist dat deze ketels en goederen bestemd waren voor de productie van synthetische drugs. Door deze ketels en andere goederen te bestellen, heeft verdachte getracht essentiële onderdelen voor de productie van synthetische drugs, te laten produceren. Mede door eerder verrichte werkzaamheden wist verdachte hoe de ketels gebouwd moesten worden en met welk doel ze gebruikt konden worden. Het is verdachte geweest die heeft aangedrongen op het produceren van de ketels bij medeverdachte [medeverdachte] .
Alles in onderlinge samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat verdachte opzet op het plegen van voorbereidingshandelingen ten behoeve van de productie van synthetische drugs heeft gehad en dat zijn gedragingen als strafbaar kunnen worden aangemerkt. Gezien de uitleg van artikel 10a Opiumwet, zoals hiervoor uiteengezet, doet daar dus niet aan af dat de gedragingen van verdachte niet rechtstreeks hebben geleid tot de productie van synthetische drugs en dat de productie van de ketels uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden. Het bestellen van ketels, het fungeren als tussenpersoon daartoe en het in het vooruitzicht stellen van betaling van die ketels staan in een voldoende direct verband met de productie van synthetische drugs om als voorbereidingshandeling daartoe aangemerkt te kunnen worden. Ketels zijn immers een essentieel, moeilijk verkrijgbaar en (daardoor) kostbaar onderdeel in de productie van synthetische drugs. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de verdediging
Net als de verdediging acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte al daadwerkelijk geld van derden had ontvangen voor het bestellen van de goederen. De rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken.
Medeplegen
Door als tussenpersoon te fungeren en goederen te bestellen die gebruikt zouden worden voor de productie van synthetische drugs, heeft verdachte een actieve bijdrage geleverd aan de voorbereidingshandelingen. Hij heeft daartoe nauw en bewust samengewerkt met onder andere medeverdachte [medeverdachte] . Het handelen van verdachte kan worden beschouwd als een materiële bijdrage van voldoende gewicht om als medeplegen te kunnen kwalificeren.
Conclusie
Alles overwegende acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de verweten voorbereidingshandelingen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen
inde periode van 21 oktober 2022 tot en met 12 november 2022 te [plaats],
tezamen en in vereniging met anderen, om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen van één of meer hoeveelheden van materialen bevattende middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en
- zich en/of anderen inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
immers heeft hij opzettelijk daartoe
- een smeltketel en een draaiketel en een kleine ketel en draaiwerk en afdampers en roerwerken en bodems en rompen ten behoeve van de productie van precursoren en/of synthetische drugs, besteld en
- gefungeerd als tussenpersoon in het bestellen en/of afleveren van (gemodificeerde) ketels voor de productie van synthetische drugs
en- aangekondigd een voorschot te betalen
voorhardware ten behoeve van de productie van synthetische drugs en drugsprecursoren.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van acht maanden met aftrek van voorarrest en een geldboete van € 5.000,-. Hij heeft daarbij rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en een overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt, gelet op de bepleite vrijspraak, primair geen straf aan verdachte op te leggen. Subsidiair wordt verzocht te volstaan met een taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs. Hij heeft bij medeverdachte [medeverdachte] ketels en andere goederen besteld, waarvan hij wist dat die voor de productie van synthetische drugs gebruikt zouden worden. Het is algemeen bekend dat drugs, mede vanwege de verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Met zijn handelen heeft verdachte een bijdrage geleverd aan het in stand houden van de productie van en de daarop volgende handel in harddrugs, wat vaak samen gaat met georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. Verder vindt verontreiniging van het milieu op grote schaal plaats doordat chemisch afval afkomstig van drugslaboratoria in de natuur wordt gedumpt. Tevens is de productie van en handel in harddrugs regelmatig oorzaak van geweld, waarmee ook nietsvermoedende burgers worden geconfronteerd. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij hier kennelijk geen oog voor heeft gehad en hij zijn eigen financiële belang voorop heeft gesteld.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 27 maart 2025, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld. De rechtbank constateert dat artikel 63 Sr van toepassing is.
Strafoplegging
Gelet op de aard en de ernst van het feit kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur. Bij de bepaling van de duur heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd en de rol van verdachte in het geheel. Daarbij is tevens de generaal-preventieve werking die van straffen uit moet gaan, om niet alleen verdachte, maar ook anderen de norm duidelijk te maken, in aanmerking genomen. In beginsel ziet de rechtbank aanleiding om de eis van de officier van justitie te volgen en aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden (240 dagen) op te leggen. Daarbij is naar het oordeel van de rechtbank echter nog onvoldoende rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke termijn is op 13 februari 2023 aangevangen, omdat verdachte op dat moment in verzekering is gesteld. Tot aan dit vonnis is een periode van twee jaren en vijf maanden verstreken. Omdat geen sprake is van bijzondere omstandigheden is de redelijke termijn twee jaren. Dit betekent dat de redelijke termijn is geschonden, zodat als compensatie de gevangenisstraf zal worden gematigd.
Voor het opleggen van een geldboete naast de onvoorwaardelijke gevangenisstraf ziet de rechtbank geen aanleiding, omdat niet duidelijk is welk doel dat in deze zaak zou kunnen dienen.
Conclusie
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 225 dagen, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 63 van het Wetboek van Strafrecht en 10a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en zich of een ander inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 225 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.M. Collombon, voorzitter, mr. G.M.J. Kok en
mr. M. van de Wetering, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.W. Schalk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 juli 2025.

9.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks de periode van 21 oktober 2022 tot en met 12 november 2022 te [plaats] en/of een of meer (andere) plaatsen in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet (te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van
één of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende (meth)amfetamine, zijnde (een) middel(en) als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
- één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- één of meer voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of één of meer (andere) betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans ernstige reden had(den) om te
vermoeden dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebben hij en/of één of meer van zijn mededaders opzettelijk daartoe
- een smeltketel en/of een draaiketel en/of een kleine ketel en/of draaiwerk en/of één of meer afdampers en/of één of meer roerwerken en/of bodems en/of rompen ten behoeve van de productie van precursoren en/of synthetische drugs, althans
hardware ten behoeve van de productie van precursoren en/of synthetische drugs besteld en/of
- gefungeerd als tussenpersoon in het verkopen en/of bestellen en/of afleveren van één of meerdere (gemodificeerde) ketel(s), althans hardware voor de productie van synthetische drugs
- aangekondigd een voorschot, althans enig geldbedrag, te betalen en/of geld geïnvesteerd in hardware ten behoeve van de productie van synthetische drugs en/of drugsprecursoren (zaak 4).
( art 10a lid 1 ahf/sub 1 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 2 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 3 Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )