ECLI:NL:GHSHE:2017:1084

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 maart 2017
Publicatiedatum
21 maart 2017
Zaaknummer
20-004119-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie en witwassen in het kader van drugshandel

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die was veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, waaronder deelname aan een criminele organisatie en witwassen. De verdachte was betrokken bij de productie en handel in synthetische drugs, waaronder amfetamine, MDMA en LSD. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen een organisatie vormde die zich bezighield met het plegen van misdrijven, en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. Het hof heeft ook geoordeeld dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is in zijn vervolging voor een specifiek onderdeel van de tenlastelegging, namelijk het witwassen van een bedrag van € 61.000, dat verband hield met een onderneming in Luxemburg. De uitspraak is gedaan na een uitgebreide beoordeling van de feiten en omstandigheden, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de schending van de redelijke termijn van de procedure.

Uitspraak

Parketnummer: 20-004119-13

Uitspraak : 20 maart 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 december 2013 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 02-984820-06 en 02-984816-10, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de eerste rechter zal bevestigen.
De verdediging heeft:
  • primair bepleit dat het openbaar ministerie, al dan niet partieel, niet-ontvankelijk in de strafvervolging dient te worden verklaard;
  • subsidiair bepleit dat de verdachte van alle ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken;
  • meer subsidiair bepleit -voor het geval het hof toch tot enige bewezenverklaring zou komen- dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is geschonden en dat dit dient te leiden tot een korting van meer dan 6 maanden, althans in ieder geval van ten minste 6 maanden, op de eventueel op te leggen gevangenisstraf;
  • bepleit dat bij de eventuele strafoplegging rekening zal worden gehouden met de omstandigheid dat de verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten, met zijn persoonlijke omstandigheden, met het feit dat het hier om een oudere zaak gaat en met de recente veroordeling van verdachte door de Belgische strafrechter.

Vonnis waarvan beroep

Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
(parketnummer 02-984820-06:)
1. primair
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 6 maart 2008 tot en met 18 maart 2008 te Bergen op Zoom en/of Breda en/of [plaats 2] en/of te Ede, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 113 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 6 maart 2008 tot en met 11 maart 2008 te [plaats 2] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen (telkens),
  • een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
  • zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
  • (een) voorwerp(en) en/of (een) stof(fen) en/of (een) vervoermiddel(en) en/of geld(en) en/of (een) ander(e) betaalmiddel(en) voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en)
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s),
- een of meer (al dan niet telefonische) bespreking(en) gevoerd met betrekking tot de verkoop en/of de levering van amfetamine;
2.
hij op meerdere althans een tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 12 februari 2007 tot en met 16 juni 2008 te [plaats] en/of te [plaats 2] en/of te [plaats 3] en/of te [plaats 4] , in elk geval in Nederland en/of te [plaats 5] , in elk geval in China en/of te [plaats 6] , in elk geval in Spanje, en/of te [plaats 7] , in elk geval op de Filippijnen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van lysergide (LSD) en/of MDMA en/of amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende lysergide (LSD) en/of MDMA en/of amfetamine zijnde lysergide (LSD) en/of MDMA en/of amfetamine (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen (telkens)
  • een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
  • zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
  • (een) voorwerp(en) en/of (een) stof(fen) en/of (een) vervoermiddel(en) en/of geld(en) en/of (een) ander(e) betaalmiddel(en) voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en)
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) opzettelijk (telkens):
  • (al dan niet telefonische) besprekingen gevoerd met betrekking tot de aankoop en/of de invoer en/of de levering van benzylmethylketon (BMK) en/of piperonylmethylketon (PMK) en/of ergotamine en/of ergotamine tartraat (zijnde een preprecursor/grondstof voor de vervaardiging van lysergide (LSD)) en/of Lyserginezuur (zijnde een precursor/grondstof voor de vervaardiging van lysergide (LSD)) en/of
  • een of meer personen naar [plaats 5] , in elk geval naar China, en/of [plaats 7] , in elk geval naar de Filippijnen gestuurd, althans benaderd om onderhandelingen te voeren en/of (aan)betalingen te doen (ten behoeve van de aankoop en/of levering en/of invoer van benzylmethylketon (BMK) en/of piperonylmethylketon (PMK) en/of ergotamine en/of ergotamine tartraat (zijnde de preprecursor/grondstof voor de vervaardiging van lysergide (LSD)) en/of lyserginezuur (zijnde een precursor/grondstof voor de vervaardiging van lysergide (LSD)) en/of
  • (door middel van moneytransfers) meermalen geldbedragen ter beschikking gesteld en/of overgemaakt ten behoeve van de aankoop en/of levering en/of invoer van benzylmethylketon (BMK) en/of piperonylmethylketon (PMK) en/of ergotamine en/of ergotamine tartraat (zijnde een preprecursor/grondstof voor de vervaardiging van lysergide (LSD)) en/of lyserginezuur (zijnde een precursor/grondstof voor de vervaardiging van lysergide (LSD)) en/of ten behoeve van het levensonderhoud en/of reiskosten van de door hen/hem voor dat doel naar [plaats 5] , in elk geval naar China, en/of [plaats 7] , in elk geval naar de Filippijnen gestuurde, althans daar aanwezige perso(o)n(en);
3.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 februari 2007 tot en met 23 oktober 2008 te [plaats] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] en/of [plaats 8] , in elk geval in Nederland en/of [plaats 5] , in elk geval in China en/of te België en/of te Curaçao en/of Spanje, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een organisatie bestaande uit hem, verdachte, en/of [verdachte 2] en/of [verdachte 3] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
  • het buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of het bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of vervaardigen en/of vervoeren en/of leveren en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken van amfetamine en/of MDMA en/of lysergide (LSD), in elk geval van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, strafbaar gesteld in artikel 2 sub a en/of 2 sub b en/of 2 sub c van de Opiumwet en/of
  • het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet en/of
  • witwassen als bedoeld in artikel 420bis en/of 420ter en/of 420quater van het Wetboek van Strafrecht;
(parketnummer 02-984816-10:)
1. primair
hij op meerdere althans een tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 23 oktober 2008, te [plaats 9] , in elk geval te Curaçao en/of te [plaats] en/of te [plaats 2] en/of te [plaats 8] en/of te [plaats 10] , althans in Nederland en/of in Luxemburg, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), van (een) voorwerp(en), te weten
  • (de belangen in) een horecabedrijf (handelsnaam " [horecabedrijf] "), gevestigd te [plaats 9] (te Curaçao) op de [adres horecabedrijf] en/of
  • (de belangen van) een onderneming/vennootschap (handelsnaam " [onderneming 1] "), gevestigd te [plaats 8] op de [adres onderneming 1] en/of
  • (de belangen van) een onderneming/bedrijf (handelsnaam " [onderneming 2] "), gevestigd te Luxemburg op de [adres onderneming 2] en/of
  • onroerend goed (zijnde een of meer pand(en) gelegen aan de [adres pand 1] te [plaats] en/of het [adres pand 2] te [plaats] en/of de [adres pand 3] te [plaats pand 3] ) en/of
  • (een) (grote) geldbedrag(en) (onder meer zijnde EUR 230.000,- (ten behoeve van de aankoop van een genoemd horecabedrijf met handelsnaam " [horecabedrijf] ", gevestigd te [plaats 9] , te Curaçao op de [adres horecabedrijf] ) en/of EUR 61.000 (zijnde het gestorte kapitaal ten behoeve van genoemde onderneming/bedrijf met handelsnaam " [onderneming 2] ", gevestigd te Luxemburg op de [adres onderneming 2] ) en/of een of meer andere geldbedrag(en) en/of
  • een of meerdere (personen)auto('s) (zijnde een [auto 1] en/of een [auto 2] gekentekend [kenteken auto 2] en/of [auto 3] gekentekend [kenteken auto 3] en/of een [auto 4] gekentekend [kenteken auto 4] en/of een [auto 5] gekentekend [kenteken auto 5] en/of een [auto 6] en/of een of meer andere (personen)auto('s) en/of
  • een of meer horloge(s) (een Franck Muller, type 8005 SC King Conquistador, kastnummer [kastnummer 1] en/of een Franck Muller, type 10000 H SC Cortez Conquistador, kastnummer [kastnummer 2] en/of een Guess kastnummer [kastnummer 3] en/of een Guess kastnummer [kastnummer 4] en/of een Guess kastnummer [kastnummer 5] en/of een Cartier, type Panthera kastnummer [kastnummer 6] ) en/of
  • een of meer waterscooter(s) (merk: Yong Wang, type: YW700) en/of
  • sieraden (zijnde onder meer diamanten (IBN-code A1.03.04.024) en/of een gouden armband (IBN-code A3.01.01.002.004) en/of een armband (IBN-code A3.01.01.002.006)
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren van bovengenoemd(e) voorwerp(en) en/of heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), verborgen en/of verhuld wie bovengenoemde voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) dat de bovengenoemde voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf
en/of
bovengenoemde voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen en/of overdragen van bovengenoemde voorwerp(en), wist(en) dat de bovengenoemde voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
subsidiair
hij op meerdere althans een tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 23 oktober 2008, te [plaats 9] , in elk geval te Curaçao en/of te [plaats] en/of te [plaats 2] en/of te [plaats 8] en/of te [plaats 10] , althans in Nederland en/of in Luxemburg, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, van (een) voorwerp(en), te weten
  • (de belangen in) een horecabedrijf (handelsnaam " [horecabedrijf] "), gevestigd te [plaats 9] (te Curaçao) op de [adres horecabedrijf] en/of
  • (de belangen van) een onderneming/vennootschap (handelsnaam " [onderneming 1] "), gevestigd te [plaats 8] op de [adres onderneming 1] en/of
  • (de belangen van) een onderneming/bedrijf (handelsnaam " [onderneming 2] "), gevestigd te Luxemburg op de [adres onderneming 2] en/of
  • onroerend goed (zijnde een of meer pand(en) gelegen aan de [adres pand 1] te [plaats] en/of het [adres pand 2] te [plaats] en/of de [adres pand 3] te [plaats pand 3] ) en/of
  • (een) (grote) geldbedrag(en) (onder meer zijnde EUR 230.000,- (ten behoeve van de aankoop van een genoemd horecabedrijf met handelsnaam " [horecabedrijf] ", gevestigd te [plaats 9] , te Curaçao op de [adres horecabedrijf] ) en/of EUR 61.000 (zijnde het gestorte kapitaal ten behoeve van genoemde onderneming/bedrijf met handelsnaam " [onderneming 2] ", gevestigd te Luxemburg op de [adres onderneming 2] ) en/of een of meer andere geldbedrag(en) en/of
  • een of meerdere (personen)auto('s) (zijnde een [auto 1] en/of een [auto 2] gekentekend [kenteken auto 2] en/of [auto 3] gekentekend [kenteken auto 3] en/of een [auto 4] gekentekend [kenteken auto 4] en/of een [auto 5] gekentekend [kenteken auto 5] en/of een [auto 6] en/of een of meer andere (personen)auto('s) en/of
  • een of meer horloge(s) (een Franck Muller, type 8005 SC King Conquistador, kastnummer [kastnummer 1] en/of een Franck Muller, type 10000 H SC Cortez Conquistador, kastnummer [kastnummer 2] en/of een Guess kastnummer [kastnummer 3] en/of een Guess kastnummer [kastnummer 4] en/of een Guess kastnummer [kastnummer 5] en/of een Cartier, type Panthera kastnummer [kastnummer 6] ) en/of
  • een of meer waterscooter(s) (merk: Yong Wang, type: YW700) en/of
  • sieraden (zijnde onder meer diamanten (IBN-code A1.03.04.024) en/of een gouden armband (IBN-code A3.01.01.002.004) en/of een armband (IBN-code A3.01.01.002.006)
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren van bovengenoemd(e) voorwerp(en) en/of heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), verborgen en/of verhuld wie bovengenoemde voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat de bovengenoemde voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf
en/of
bovengenoemde voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen en/of overdragen van bovengenoemde voorwerp(en), redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat de bovengenoemde voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 8 maart 2004 tot en met 14 april 2006 te Oirschot, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
  • zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
  • een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
  • (een) voorwerp(en) en/of (een) vervoermiddel(en) en/of (een) stof(fen) en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat feit,
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) opzettelijk (telkens)
  • verwarmingsmantels, rondbodemkolven, koelers, flesvormen, trechters, thermometers, pH-papier, membraampomp(en), glasvet en/of ander glaswerk besteld en/of gekocht en/of opgehaald en/of
  • rondbodemkolven bewerkt en/of laten bewerken (ten behoeve van de productie van MDMA en/of amfetamine) en/of
  • voornoemd(e) goed(eren) (zijnde onder meer verwarmingsmantels, rondbodemkolven, koelers, flesvormen, trechters, thermometers, pH-papier, membraampomp(en), glasvet en/of ander glaswerk) verkocht en/of doorgeleverd aan een of meer andere personen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging
I.
De raadsman van verdachte heeft gesteld dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vervolging en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het onderzoek is gestart op basis van onjuiste gegevens. In het startproces-verbaal is vermeld dat de verdenking mede was gebaseerd op CIE-informatie, hetgeen achteraf onjuist is gebleken.
De overige informatie was al onderzocht in het kader van het onderzoek Gondor en is in dat kader niet bevestigd. De rechter-commissaris die machtigingen heeft afgegeven in het kader van het onderzoek Boontjes heeft pas veel later kennis kunnen nemen van het bestaan van het onderzoek Gondor. De aanleiding, inhoud en resultaten van het onderzoek Gondor zijn tot dusver onduidelijk gebleven.
Er was dus onvoldoende verdenking overgebleven tegen verdachte en de start van het onderzoek was dus onrechtmatig. Verder is de rechter-commissaris onjuist geïnformeerd, omdat potentieel ontlastende informatie, met name het ontbreken van resultaat in het Gondor onderzoek, is achtergehouden, hetgeen een zeer ernstig verzuim oplevert.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Uit het dossier en uit de processen verbaal van de verhoren van officier van justitie [officier van justitie] en de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] bij de rechter-commissaris is gebleken dat er inderdaad een onderzoek heeft bestaan met de naam Gondor. Blijkens die verklaringen is dit onderzoek gestart, omdat er aanwijzingen bestonden dat een vijftal met name genoemde personen, waaronder verdachte [verdachte] , zich bezig hielden met de productie van- en handel in amfetamine en dat zij regelmatig contact hadden met elkaar. Volgens de verklaringen was het doel van het onderzoek te onderzoeken of het mogelijk was om stelselmatig informatie in te winnen met betrekking tot deze personen. Verklaard wordt dat de inzet van dat opsporingsmiddel niet is gelukt en dat vervolgens het besluit is genomen het onderzoek te concentreren rond verdachte [verdachte] , in het onderzoek Boontjes.
Het hof heeft geen aanleiding om aan deze gang van zaken te twijfelen. Het niet noemen van het onderzoek Gondor in het startproces-verbaal dat verbalisant [verbalisant 2] op 7 september 2006 heeft opgemaakt en in de daarvan afgeleide aanvraagprocessen-verbaal ten behoeve van het verkrijgen van machtigingen van de rechter-commissaris voor tap- en OVC-bevelen levert dan ook geen verzuim op. Niet aannemelijk is geworden dat daarmee ontlastende informatie is achtergehouden. Evenmin kan gesteld worden dat door het uitblijven van resultaat van het onderzoek Gondor de bij de start daarvan gebruikte informatie minder bruikbaar of betrouwbaar is geworden.
De informatie die vermeld is in het hiervoor genoemde startproces-verbaal van het onderzoek Boontjes levert naar het oordeel van het hof voldoende feiten en omstandigheden op om ten aanzien van verdachte [verdachte] een redelijk vermoeden van schuld te rechtvaardigen van betrokkenheid bij de productie van amfetamine. Het verweer wordt verworpen.
Voorts heeft de raadsman gesteld dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte ten aanzien van feit 2, de voorbereidingshandelingen door het voorhanden hebben van een membraanpomp en handelingen met betrekking tot rondbodemkolven en verwarmingsmantels.
Daartoe wordt met betrekking tot de membraanpomp het volgende aangevoerd. Op 26 januari 2006 werd verdachte in het kader van onderzoek “Duim” aangehouden en bleek dat hij een membraanpomp vervoerde in zijn auto. Het vermoeden bestond dat hij betrokken was bij de vervaardiging van amfetamine op een locatie in Chaam. Die zaak is later geseponeerd “om bewijstechnische redenen”, zoals blijkt uit de brief van 22 november 2006 (3e aanvulling einddossier, bijlage 9, pagina 692).
Beginselen van een goede procesorde brengen dan met zich mee dat die verdenking niet meer mocht worden gebruikt in een ander onderzoek. De bevindingen in het onderzoek Duim zijn gebruikt tegen verdachte [verdachte] , de verdenking die uit de resultaten van het latere onderzoek voortvloeien passen geheel binnen de pleegplaats, -periode en de delictsomschrijving van de verdenking in Duim. Daarmee is het vertrouwen geschonden dat [verdachte] mocht koesteren dat hij niet meer zou worden vervolgd in verband met het onderzoek Duim.
Het hof overweegt als volgt.
De resultaten van het latere onderzoek, Denethor, hebben betrekking op handel in artikelen die nodig zijn voor het opzetten van productielocaties voor synthetische drugs in het algemeen. De verdenking in de zaak Duim had betrekking op strafrechtelijke betrokkenheid bij een specifieke productielocatie in Chaam. Na het sepot in de zaak Duim is uit de administratie van [verdachte 11] , verdachte in de zaak Denethor, de verdenking ontstaan dat verdachte [verdachte] de membraanpomp bij het bedrijf van [verdachte 11] gekocht heeft en tevens rondbodemkolven en verwarmingsmantels, allemaal benodigdheden voor productielocaties. De verdenking in het latere onderzoek is derhalve ruimer en bovendien is gebleken van nieuwe bezwaren met betrekking tot het voorhanden hebben van de membraanpomp. Het hof verwijst hiervoor naar de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen met betrekking tot dit feit. Deze omstandigheden hebben tot gevolg dat het eerdere sepot van [verdachte] de latere vervolging niet in de weg staat.
Het verweer faalt.
Ook overigens is niet van feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan het openbaar ministerie in zijn strafvervolging niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, zodat het daarin wordt ontvangen.
II.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat het openbaar ministerie in zijn strafvervolging ter zake van parketnummer 02/984816-10 onder 1. ten laste gelegde partieel, te weten voor zover het feit betrekking heeft op het (medeplegen van) witwassen van
  • (de belangen in) een onderneming/bedrijf (handelsnaam " [onderneming 2] "), gevestigd te Luxemburg op de [adres onderneming 2] en/of
  • een geldbedrag van EUR 61.000 (zijnde het gestorte kapitaal ten behoeve van genoemde onderneming/bedrijf met handelsnaam " [onderneming 2] ", gevestigd te Luxemburg op de [adres onderneming 2] ) en/of een of meer andere geldbedrag(en) en/of
  • een personen)auto (zijnde een [auto 3] gekentekend [kenteken auto 3] ),
niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Daartoe is -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd.
Het in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht neergelegde beginsel van ‘ne bis in idem’ is in casu geschonden, omdat de verdachte op 11 juni 2015 door de Belgische strafrechter is veroordeeld voor onder andere dezelfde feiten als genoemd tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en de tenuitvoerlegging van die straf is overgedragen aan Nederland. Het vonnis en de tenuitvoerlegging van genoemde straf is inmiddels door Nederland ook overgenomen en de verdachte heeft al een zelfmeldersbrief voor de P.I. ontvangen.
Primair geldt dat aldus sprake is van een beslissing van een Nederlandse rechter waaruit zowel de erkenning, overdracht als ten uitvoerlegging van het Belgische vonnis volgen. Hierdoor is sprake van een situatie als bedoeld in art. 68 lid 1 Wetboek van Strafrecht, terwijl vaststaat dat deze beslissingen onherroepelijk zijn.
Subsidiair geldt dat dit Belgische vonnis, erkend en overgenomen door de Nederlandse autoriteiten, althans de hierop gebaseerde Nederlandse beslissingen, gelijkgesteld dienen te worden met het "gewijsde van de rechter in Nederland" als bedoeld in art. 68 lid 1 Sr.
Meer subsidiair dient het openbaar ministerie partieel niet-ontvankelijk te worden verklaard op grond van art. 54 SUO juncto art. 68 lid 2 Sr. In genoemde bepaling is naast de onherroepelijkheid van het vonnis tevens opgenomen dat een straf "daadwerkelijk ten uitvoer wordt gelegd". Hiervan is sprake gelet op de door verdachte ontvangen zelfmeldersbrief.
Het hof overweegt als volgt.
Verdachte is in België vervolgd terzake het deelnemen aan een criminele organisatie, met een geheel andere doelstelling en samenstelling dan die waarvan in de onderhavige zaak sprake is, terzake valsheid in geschrift in verband met witwastransacties, het witwassen van geldbedragen ten behoeve van investeringen in België en in verband met [onderneming 2] .
Het Belgische vonnis is onherroepelijk geworden en met toepassing van de WETS overgedragen aan Nederland. Ter terechtzitting in de onderhavige zaak is aangevoerd dat verdachte inmiddels een oproep heeft ontvangen om zijn straf als zelfmelder in een Nederlandse penitentiaire inrichting te ondergaan. Verdachte heeft uitstel gevraagd.
Hoewel het gaat om een vonnis van een andere dan een Nederlandse rechter en de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf niet geheel is voltooid als bedoeld in het tweede lid van artikel 68 WvSr, integendeel er is nog geen aanvang gemaakt met de tenuitvoerlegging, zal het hof nagaan of en in hoeverre de veroordelingen in de Belgische en de onderhavige zaak elkaar overlappen, omdat er door de voornoemde overdracht nu sprake is van een Nederlandse titel waarvan de tenuitvoerlegging geheel in handen is van de Nederlandse autoriteiten.
Nu de criminele organisatie een geheel andere is dan in de onderhavige zaak is duidelijk dat deze beide feiten niet kunnen worden beschouwd als een feit in de zin van art. 68 van het Wetboek van Strafrecht. Hierdoor concentreert de vraag naar een eventuele overlap zich slechts op de Belgische veroordeling terzake het witwassen van gelden die via [onderneming 2] ( [onderneming 2] ) naar diverse bestemmingen zijn weggesluisd.
In de onderhavige zaak wordt verdachte vervolgd terzake het witwassen van zijn belangen in [onderneming 2] door de aandelen van het bedrijf direct en indirect op naam van [verdachte 6] te zetten, terwijl hij zelf de (economische) eigenaar is. Daar richt de Belgische vervolging zich niet op, alleen op het witwassen van gelden die via [onderneming 2] zijn weggesluisd. Het feit dat in Nederland wordt vervolgd en het feit waarvoor in België een veroordeling is uitgesproken zijn derhalve niet aan te merken als één feit in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht, reeds omdat plaats en tijd van de gepleegde feiten niet dezelfde zijn.
Verder is verdachte in België veroordeeld voor het witwassen van de gelden die zijn gebruikt om de [auto 3] en de [auto 6] te betalen. In Nederland wordt verdachte vervolgd voor het verhullen van zijn eigenaarschap van de auto’s door die op naam te zetten van [onderneming 2] waarvan [verdachte 6] op papier als aandeelhouder is aangemerkt. Gezien de omstandigheden dat de aard van het feit en de tijdstippen van de gepleegde feiten verschillen zijn ook deze feiten niet aan te merken als één feit in de zin van art. 68 van het Wetboek van Strafrecht. In zoverre faalt het verweer.
In België is verdachte veroordeeld voor het witwassen van € 31.000 ten behoeve van het oprichten van het bedrijf [onderneming 2] . In Nederland wordt hij de in onderhavige zaak vervolgd in verband met het witwassen van € 61.000, zijnde het gestorte kapitaal ten behoeve van genoemde onderneming/bedrijf met de handelsnaam “ [onderneming 2] ”. Het hof is van oordeel dat het verweer in zoverre slaagt en beide feiten zijn aan te merken als één feit in de zin van art. 68 Sr. Op grond hiervan sluit een eerdere veroordeling in België ten aanzien van dit feit een vervolging in Nederland uit en zal openbaar ministerie niet ontvankelijk dienen te worden verklaard in dat onderdeel van het ten laste gelegde feit onder 1 betrekking hebbende op parketnummer 02/984816-10.
Partiële vrijspraak van het bij parketnummer 02-984816-10 onder 1. ten laste gelegde
Anders dan de eerste rechter acht het hof, mede gelet op de onduidelijkheden omtrent de betreffende kastnummers en de vraag of het hier om een heren- dan wel dameshorloge gaat, niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een horloge, merk Franck Muller, type 8005 SC King Conquistador, kastnummer [kastnummer 1] , heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, zodat hij in zoverre van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 02-984820-06 onder 1. primair, 2. en 3. en in de zaak met parketnummer 02-984816-10 onder 1. primair en 2. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
(parketnummer 02-984820-06:)
1. primair
hij in de periode van 6 maart 2008 tot en met 18 maart 2008 te Bergen op Zoom en Breda en [plaats 2] en Ede, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd, ongeveer 113 kilogram amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 23 april 2007 tot en met 16 juni 2008 te Tilburg en [plaats 2] en [plaats 3] en te [plaats 4] en te [plaats 5] en te [plaats 7] ,
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, vervoeren van lysergide (LSD) en MDMA en amfetamine, zijnde lysergide (LSD) en MDMA en amfetamine middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
  • anderen heeft getracht te bewegen om die feiten mede te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe middelen te verschaffen en
  • zich en anderen middelen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen en
  • gelden voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, wist dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten
hebbende verdachte en verdachtes mededaders opzettelijk:
  • (al dan niet telefonische) besprekingen gevoerd met betrekking tot de aankoop en de invoer en de levering van benzylmethylketon (BMK) en piperonylmethylketon (PMK) en ergotamine (zijnde een preprecursor/grondstof voor de vervaardiging van lysergide (LSD)) en
  • personen naar [plaats 5] en [plaats 7] gestuurd om onderhandelingen te voeren en (aan)betalingen te doen (ten behoeve van de aankoop en levering en invoer van benzylmethylketon (BMK) en piperonylmethylketon (PMK) en ergotamine (zijnde een preprecursor/grondstof voor de vervaardiging van lysergide (LSD)) en
  • (door middel van moneytransfers) meermalen geldbedragen ter beschikking gesteld en overgemaakt ten behoeve van de aankoop en levering en invoer van benzylmethylketon (BMK) en piperonylmethylketon (PMK) en ergotamine (zijnde een preprecursor/grondstof voor de vervaardiging van lysergide (LSD)) en ten behoeve van het levensonderhoud en reiskosten van de door hen voor dat doel naar [plaats 5] en [plaats 7] gestuurde personen;
3.
hij in de periode van 01 februari 2007 tot en met 22 oktober 2008 te [plaats 2] ,
heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een organisatie bestaande uit hem, verdachte, en [verdachte 2] en [verdachte 3] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
  • het buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of het bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of vervaardigen en/of vervoeren en/of leveren en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken van amfetamine en MDMA en lysergide (LSD), middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, strafbaar gesteld in artikel 2 sub a en/of 2 sub b en/of 2 sub c van de Opiumwet en
  • het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet;
(parketnummer 02-984816-10:)
1. primair
hij in de periode van 14 december 2001 tot en met 23 oktober 2008, te [plaats 9] te Curaçao en te Tilburg en te [plaats 2] en te [plaats 8] en te [plaats 10] en te Luxemburg,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte,
van voorwerpen, te weten
  • (de belangen in) een horecabedrijf (handelsnaam " [horecabedrijf] "), gevestigd te [plaats 9] (te Curaçao) op de [adres horecabedrijf] en
  • (de belangen in) een onderneming/bedrijf (handelsnaam " [onderneming 2] "), gevestigd te Luxemburg op de [adres onderneming 2] en
  • onroerend goed (zijnde panden gelegen aan de [adres pand 1] te [plaats] en het [adres pand 2] te [plaats] en de [adres pand 3] te [plaats pand 3] ) en
  • geldbedragen, zijnde EUR 230.000,- (ten behoeve van de aankoop van genoemd horecabedrijf met handelsnaam " [horecabedrijf] ", gevestigd te [plaats 9] , te Curaçao op de [adres horecabedrijf] ) en EUR 61.000 (zijnde het gestorte kapitaal ten behoeve van genoemde onderneming/bedrijf met handelsnaam " [onderneming 2] ", gevestigd te Luxemburg op de [adres onderneming 2] ) en
  • personenauto's (zijnde een [auto 1] en een [auto 3] gekentekend [kenteken auto 3] en een [auto 4] gekentekend [kenteken auto 4] en een [auto 5] gekentekend [kenteken auto 5] en een [auto 6] en
  • horloges (een Franck Muller, type 10000 H SC Cortez Conquistador, kastnummer [kastnummer 2] en een Guess kastnummer [kastnummer 3] en een Guess kastnummer [kastnummer 4] en een Guess kastnummer [kastnummer 5] en een Cartier, type Panthera kastnummer [kastnummer 6] ) en
  • waterscooters (merk: Yong Wang, type: YW700)
de werkelijke herkomst en/of de vervreemding heeft verborgen en/of verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was van bovengenoemde voorwerpen en/of hebben hij, verdachte, verborgen en/of verhuld wie bovengenoemde voorwerpen voorhanden hebben gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat de bovengenoemde voorwerpen - middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf
en
bovengenoemde voorwerpen verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of overgedragen, terwijl hij, verdachte en zijn mededader(s), ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen en/of overdragen van bovengenoemde voorwerpen, wist dat de bovengenoemde voorwerpen - middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
2.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 8 maart 2004 tot en met 31 januari 2006 te Oirschot, in elk geval in Nederland,
om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van MDMA en amfetamine, middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
  • zich gelegenheid en middelen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen en
  • voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wisten dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit,
hebbende verdachte opzettelijk
  • verwarmingsmantels, rondbodemkolven, koelers, trechters, thermometers, pH-papier, een membraampomp, glasvet besteld en gekocht en opgehaald en
  • rondbodemkolven laten bewerken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring zijn opgenomen in de bijlage bij dit arrest.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
III.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep, op gronden als in de pleitnota verwoord, betoogd dat de verdachte van het bij parketnummer 02-984820-06 onder 1. ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat de constateringen van 18 maart 2008 en het aantreffen van de ten laste gelegde 113 kg amfetamine niet met elkaar in verband staan, laat staan dat zij een uitvloeisel zijn van de gemaakte afspraken op 7 maart 2008. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de verdachte medepleger is van verkopen, verstrekken vervoeren, aanwezig hebben van de onderhavige amfetamine.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, in samenhang bezien, is het hof van oordeel dat het gesprek tussen de verdachten [verdachte] , [verdachte 3] , [verdachte 5] en een NN-man dat plaatsvond op 7 maart 2008, mede gelet het versluierd taalgebruik en de context waarin de uitlatingen worden gedaan, gaat over een partij drugs, in het bijzonder over een transport c.q. de levering daarvan. Gelet op de door [verdachte 5] gebezigde woorden "zonder tegenbericht", wordt daarbij de mogelijkheid open gelaten dat het betreffende transport op een andere datum dan de afgesproken datum 11 maart 2008 zal plaatsvinden. Op 10 maart 2008 wordt de afspraak door [verdachte] telefonisch bij [verdachte 3] afgezegd en verplaatst. Op 17 maart 2008 ontmoeten [verdachte] en [verdachte 2] (en een aantal anderen) elkaar op het vliegveld Seppe te Bosschenhoofd. Bij het telefoongesprek tussen [verdachte] en [verdachte 2] op 18 maart 2008, zegt [verdachte] tegen [verdachte 2] dat ‘die man’ ‘om 12 u daar is’, waarop [verdachte 2] zegt dat hij met de ‘Vito’ komt. Blijkens dit telefoongesprek heeft [verdachte 2] weinig informatie nodig om te weten wat van hem wordt verlangd. Even later belt [verdachte] met [verdachte 3] , uit welk gesprek blijkt dat [verdachte] zelf niet ter plaatse zal gaan in verband met de omstandigheid dat zijn moeder op sterven ligt.
Op 18 maart 2008 vindt een ontmoeting plaats waarbij kennelijk buiten zicht van het observatieteam de onderhavige partij amfetamine in de [auto 5] is geplaatst. De gesprekken die na 18 maart 2008 worden gevoerd zijn naar het oordeel van het hof zodanig van inhoud dat daaruit niet anders geconcludeerd kan worden dan dat de betrokkenen ervan op de hoogte waren wat er op 18 maart 2008 heeft plaatsgevonden en welk risico zij daarbij hebben gelopen. Met name het gesprek van 20 mei 2008, waarin [verdachte 2] met zoveel woorden zegt dat hij bij een lab is geweest, duidt erop dat tijdens de rit die [verdachte 2] met de auto heeft gemaakt, de partij amfetamine bij een laboratorium is opgehaald. Gelet op de bevindingen van het NFI was er sprake van hoogwaardige amfetamine.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat uit bovengenoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien en bezien in samenhang met hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen naar voren komt, volgt dat de op 18 maart 2008 waargenomen gang van zaken een uitvloeisel is van het gesprek van 7 maart 2008. Verdachte was blijkens de wijze waarop door hem werd gereageerd in telefoongesprekken, volledig op de hoogte van de onderhavige levering. Het hof is dan ook van oordeel dat hij wist dat er amfetamine zou worden vervoerd en overgedragen, mede nu een dergelijke vervoer past in hetgeen het hof overigens in dit arrest ten aanzien van verdachte bewezen heeft verklaard.
Met betrekking tot het ten laste gelegde bestanddeel ‘tezamen en vereniging met een of meer anderen’ (het medeplegen) overweegt het hof als volgt.
Voorop gesteld wordt dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een of meer anderen. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte daarbij, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte bij de feitelijke uitvoering van het feit geen directe uitvoeringshandelingen, zoals daadwerkelijk aanwezig zijn bij aankoop, betaling, vervoer of ontvangst van de onderhavige partij amfetamine heeft verricht. Het hof acht echter de intellectuele bijdrage van de verdachte aan het feit, zoals die uit gebezigde bewijsmiddelen naar voren komt, van zodanig gewicht dat hij zonder enige twijfel als medepleger van de ten laste gelegde feiten heeft te gelden. Daarbij speelt een rol dat uit de bewijsmiddelen naar voren komt dat verdachte wel degelijk bij de overdracht betrokken zou zijn, maar verhinderd was naar aanleiding van de omstandigheid dat zijn moeder ernstig ziek was en op het laatste moment aan [verdachte 2] en [verdachte 3] heeft gevraagd voor hem waar te nemen.
Op grond daarvan is het hof van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders is komen vast te staan.
Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.
IV.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep – evenals in eerste aanleg – betoogd dat de verdachte van het bij parketnummer 02/984816-10 onder 1. ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Ter onderbouwing daarvan heeft de raadsman -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat:
  • er onvoldoende bewijs voorhanden is om vast te stellen dat de belangen in [horecabedrijf] uit enig misdrijf afkomstig zijn, noch om vast te stellen dat het niet anders kan dan dat dit het geval is;
  • er op geen enkele wijze kan blijken dat verdachte, al dan niet als medepleger, het bedrag van € 230.000,00 heeft witgewassen, omdat niet kan worden vastgesteld dat dit (volledige) bedrag uit enig misdrijf afkomstig is;
  • niet kan worden vastgesteld of de [auto 1] is gekocht met geld afkomstig uit enig misdrijf en evenmin dat de verdachte met betrekking tot deze auto een verhullende handeling heeft verricht;
  • niet kan worden vastgesteld en evenmin aannemelijk is geworden dat de [auto 4] en de [auto 5] zijn aangeschaft met gelden afkomstig uit enig misdrijf, mede gelet op de beperkte aanschafwaarde van de auto’s, terwijl evenmin kan worden vastgesteld dat het op naam van het bedrijf van [verdachte 4] zetten van beide auto’s een verhullende handeling is die er op gericht is om de auto’s aan het zicht van politie en justitie te onttrekken;
  • met betrekking tot de horloges van het merk Guess kan niet worden uitgesloten dat deze horloges zijn aangeschaft met het geleende geld van [verdachte 4] , althans niet kan worden vastgesteld dat deze horloges, mede gelet op de geringe waarde, uit enig misdrijf afkomstig zijn;
  • niet kan worden vastgesteld dat de ten laste gelegde waterscooters van de verdachte zijn, door hem zijn betaald dan wel van enig misdrijf afkomstig zijn.
  • door verdachte een verklaring is gegeven die duidt op een legale herkomst van gelden, onder verwijzing naar zaaksdossier 3b, bijlage 7a, verklaring [verdachte] d.d. 26 november 2007, pagina 99 en diens verklaring over een erfenis.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt het volgende.
Vooropgesteld wordt dat verdachte zich in de ten laste gelegde periode, al dan niet tezamen en in vereniging met anderen en/of in een georganiseerd crimineel verband, heeft bezig gehouden met criminele activiteiten, in het bijzonder met overtredingen van de Opiumwet, waarmee door hem grote geldbedragen werden verdiend. Een enkele transactie heeft betrekking op 113 kilo amfetamine. Deze enkele transactie brengt al met zich mee dat de verdachte en zijn mededaders kunnen beschikken over zeer grote geldbedragen. Ook uit de internationale contacten van de verdachte komt naar voren dat verdachte zich begeeft op het terrein van grootschalige internationale drugshandel. Een terrein waar grote geldbedragen in omgaan. Uit diverse afgeluisterde gesprekken komt naar voren dat over zeer grote geldbedragen wordt gesproken door de verdachte die in dit circuit rondgaan. Zo wordt in een gesprek tussen verdachte en [verdachte 3] van 17 mei 2006 gesproken over 175.000 euro die betaald zijn. Daarnaast kan worden vastgesteld dat de verdachte en zijn partner [verdachte 6] , met wie hij samenwoonde, in de ten laste gelegde periode nauwelijks legaal inkomen hebben genoten zodat de herkomst van de geldbedragen die de verdachte kennelijk tot zijn beschikking had en diens uitgavenpatroon, beslist niet daaruit kan worden verklaard. Immers blijkt uit het rapport van de belastingdienst d.d. 27 februari 2006 dat de verdachte volgens de informatiesystemen van de belastingdienst vanaf 1999 tot en met 2005 géén legaal inkomen heeft genoten in Nederland en dat ook aan de partner van verdachte over de jaren 2003 tot en met 2005 geen loonbetalingen hebben plaatsgevonden. Voorts moet worden geconcludeerd dat het dienstverband van [verdachte 6] bij [onderneming 1] over de periode september 2007 tot en met april 2008, een gefingeerd dienstverband was.
Verdachte heeft ter zitting in eerste aanleg als verklaring voor de herkomst van het geld aangevoerd dat ten aanzien van het inkomen van hem niet mag worden afgegaan op het rapport van de belastingdienst over de jaren 1999 tot en met 2005 omdat hij inkomen heeft ontvangen, namelijk ongeveer € 1.000,00 per maand, door klusjes te doen in het buitenland en uit autohandel. Dit is door verdachte ook verklaard zijn tijdens zijn verhoor op 26 november 2007. Deze verklaring over de herkomst van de gelden is uit het onderzoek ter terechtzitting op geen enkele wijze aannemelijk geworden, zodat het hof daaraan, evenals de rechtbank, voorbij gaat. Verdachte heeft geen bescheiden overgelegd met betrekking tot zijn inkomen over het tijdstip tot aan voornoemd verhoor of meer concreet aangegeven waaruit de werkzaamheden zouden hebben bestaan. Ten tweede heeft verdachte over de jaren waarin hij stelt inkomen te hebben genoten in ieder geval over de jaren 1999 tot en met 2005 geen inkomen aangegeven bij de Belastingdienst in Nederland, ofschoon hij daartoe wel verplicht is, terwijl over de jaren daarna evenmin aangifte is overgelegd.
Door de politie is uitvoerig onderzoek gedaan naar de verdachte, men heeft zijn gangen nagegaan, telefoons afgetapt en gesprekken afgeluisterd. Uit de uitvoerige dossiers die het hof ter beschikking staat heeft het hof geen aanleiding kunnen ontlenen dat de verdachte op enig moment legale werkzaamheden verrichtte.
Ten slotte heeft verdachte geen verklaring er voor gegeven hoe hij, met niet meer dan voornoemd inkomen, in staat is geweest om in de jaren 2000 tot en met 2005, de hypotheek ad fl. 250.000,00 op het pand [adres pand 1] te [plaats] geheel af te lossen.
Voor de periode tot aan het verhoor van verdachte in deze zaak in oktober 2008, geldt eveneens dat niet van enig legaal inkomen is gebleken. De verdachte heeft zelf op 23 oktober 2008 verklaard dat hij geen uitkering of iets dergelijks geniet, geen loon ontvangt en geen huur of dergelijke inkomsten ontvangt. Ten slotte blijkt uit verklaringen van de broer en zuster van verdachte dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de verdachte na het overlijden van zijn ouders grote geldbedragen zou hebben geërfd.
Naar het oordeel van het hof is aldus met hetgeen is aangevoerd geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als volslagen onwaarschijnlijk aan te merken verklaring van de herkomst gegeven.
En voor zover er al sprake is geweest van enig legaal inkomen is niet gesteld of gebleken dat verdachte dit apart heeft gehouden, zodat voor zover er al enig legaal inkomen is geweest zich dat heeft vermengd met de grote sommen crimineel geld die de verdachte ter beschikking stonden.
Op grond daarvan staat vast dat het inkomen van de verdachte in ieder geval grotendeels bestond uit inkomsten afkomstig uit zijn criminele activiteiten.
Naar het oordeel van het hof staat op grond daarvan voorts vast dat de hierna te noemen zaken of voorwerpen, die aan de verdachte zijn toe te schrijven, zijn gefinancierd door middel van gelden afkomstig van verdachte en mitsdien (in ieder geval grotendeels) met gelden afkomstig van misdrijf.
Belangen in [horecabedrijf]
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de belangen in [horecabedrijf] zijn aangekocht door verdachte en medeverdachte [verdachte 2] voor een totaalbedrag van € 230.000,00, van welk bedrag ieder van hen de helft heeft ingebracht en welk bedrag cash is betaald aan de verkopers. Op grond van het vorenoverwogene kan het niet anders zijn dan dat het deel dat door de verdachte is ingebracht, te weten: € 115.00,00, tenminste voor het overgrote deel bestond uit door misdrijf verkregen geld.
Ten aanzien van medeverdachte [verdachte 2] heeft te gelden dat uit gebezigde bewijsmiddelen eveneens naar voren is gekomen dat hij zich in de ten laste gelegde periode, al dan niet tezamen en in vereniging met anderen en in een georganiseerd crimineel verband waarvan ook de verdachte deel uitmaakte, zich heeft bezig gehouden met criminele activiteiten, in het bijzonder met overtredingen van de Opiumwet, waarmee ook door hem grote geldbedragen werden verdiend. Vast staat daarmee dat verdachte wist van criminele activiteiten van medeverdachte [verdachte 2] nu zij deel uitmaakten van dezelfde criminele organisatie en mogelijk daaruit te genereren inkomsten. Voorts is uit het procesdossiers en het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken dat [verdachte 2] en/of zijn partner, met wie hij samenwoonde, in de ten laste gelegde periode een zodanig legaal inkomen hebben genoten dat daaruit de herkomst van de geldbedragen die de verdachte kennelijk tot zijn beschikking had en diens uitgavenpatroon, kan worden verklaard.
De verdediging heeft betoogd dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat het door [verdachte 2] ingebrachte deel van misdrijf afkomstig is, zodat evenmin is bewezen dat de verdachte als medepleger het gehele bedrag heeft witgewassen.
De verdediging van [verdachte 2] heeft voor het ontzenuwen van het bewijsvermoeden van witwassen bepleit dat het inkomen/vermogen van [verdachte 2] legaal is verkregen door onder andere inkomsten uit zijn bedrijf [onderneming 3] en een erfenis en/of het sparen van geldbedragen die hij van zijn ‘opa’, voorafgaand aan diens overlijden, telkens ontving.
Ter onderbouwing van het gestelde legale inkomen door medeverdachte [verdachte 2] is onder meer verwezen naar aan het hof overgelegde jaarstukken van genoemd bedrijf over de boekjaren 2005 en 2006. Weliswaar kan uit die stukken worden afgeleid dat [verdachte 2] in genoemde jaren enig legaal inkomen kan hebben genoten, maar de omzet van het bedrijf en de daaruit behaalde winst kan geenszins een verklaring zijn voor de grote contante geldbedragen waarover de verdachte kennelijk beschikte waaronder het onderhavige geldbedrag van € 115.000,00. De winst lijkt nauwelijks voldoende om in een normaal levensonderhoud te voorzien, laat staan een levenswijze waar reizen naar het Caraïbisch gebied deel van uitmaakt. Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen kan geenszins worden afgeleid dat de verdachte en/of zijn partner [verdachte 8] , met wie hij samenwoonde, in de ten laste gelegde periode een zodanig legaal inkomen hebben genoten dat daaruit de herkomst van genoemd geldbedrag zonder meer kan worden verklaard.
De verdediging van [verdachte 2] heeft voor het ontzenuwen van het bewijsvermoeden van witwassen voorts bepleit dat voormeld bedrag legaal is verkregen door een erfenis dan wel het sparen van geldbedragen die de verdachte van zijn ‘opa’, nader aangeduid als ‘ […] ’ heeft ontvangen. Met betrekking tot de door [verdachte 2] gestelde erfenis blijkt uit de inhoud van het procesdossier dat in de computersystemen en het centraal archief van de belastingdienst geen informatie is aangetroffen die erop duidt dat de verdachte enige erfenis of schenking afkomstig van zijn familieleden [familielid 1] dan wel [familielid 2] dan wel [familielid 3] heeft verkregen. [1] De verdachte zou echter reeds ter terechtzitting in eerste aanleg op 31 oktober 2012 hebben verklaard dat het niet om deze personen zou gaan, maar dat hij eerder genoemde […] bedoelde.
Met betrekking tot de gestelde erfenis is opvallend dat de partner [verdachte 2] , [verdachte 8] , heeft verklaard dat de verdachte een erfenis van € 800.000,00 heeft opgestreken en dat deze erfenis officieel via de notaris is afgehandeld, maar dat de verdachte [verdachte 2] dit in zijn verhoren niet heeft bevestigd. Wat daar ook van zij, de verdediging heeft op geen enkel moment notariële stukken overgelegd waaruit van deze erfenis is gebleken. Weliswaar wordt aangevoerd dat [verdachte 2] alle ter zake doende documenten is kwijt geraakt door een brand in zijn huis, maar het moet redelijkerwijs toch mogelijk zijn om via de betrokken notaris een kopie van bedoelde stukken te verkrijgen, althans een schriftelijke verklaring van die notaris te verkrijgen.
Ook zelfs maar voor het bestaan van de door de verdediging opgevoerde persoon […] en de gestelde familierechtelijke betrekkingen blijkt, behalve de enkele mededelingen van [verdachte 2] , niets uit de inhoud van het procesdossier dan wel anderszins. Het had redelijkerwijs voor de hand gelegen dat de verdediging haar stelling in zoverre middels schriftelijke bewijsstukken dan wel anderszins had onderbouwd. Deze naar voren gebrachte stellingen zijn ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden.
Daarbij komt dat het onder zich houden van een contant geldbedrag van € 115.000,00, de veronderstelling rechtvaardigt dat het om illegaal verkregen vermogen gaat dat verborgen gehouden moet worden. Hetgeen de verdediging ter weerlegging daarvan heeft aangevoerd, kan daaraan niet afdoen. Ook contante verdiensten worden normaliter in het kader van de bedrijfsvoering afgestort bij een bank, mede met het oog op de te voeren bedrijfsadministratie. Door [verdachte 2] zijn geen bewijzen overgelegd van contante opnamen van zijn bedrijfsrekeningen op of rond de betalingen of is anderszins aangetoond dat ook maar een gering deel van de € 115.000,- uit verdiensten van zijn bedrijf afkomstig is.
Aldus heeft verdachte [verdachte 2] zijn stelling dat het door hem ingebrachte geld legaal geld betreft, onvoldoende onderbouwd en is daarmee het bewijsvermoeden van witwassen, in het licht van de feiten en omstandigheden zoals die uit gebezigde bewijsmiddelen naar voren komen, onvoldoende ontzenuwd. Er is niet sprake van een verklaring die concreet, verifieerbaar en op voorhand niet volstrekt onaannemelijk is.
Met betrekking tot het door de verdediging betwiste medeplegen door de verdachte geldt het volgende. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte en [verdachte 2] (samen met [verdachte 3] ) deel uitmaakten van een criminele organisatie die als oogmerk had -kort gezegd- het plegen van delicten die verband houden met (voorbereidingshandelingen voor) de productie van synthetische drugs, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat met de vervaardiging van synthetische drugs grote geldbedragen worden gegenereerd. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de verdachte heeft geweten dat de door [verdachte 2] verkregen gelden voor een groot deel uit deze criminele activiteiten afkomstig waren. Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte en [verdachte 2] samen uitgebreid overleg gevoerd hebben over de aankoop van (de belangen in) [horecabedrijf] , dat die aankoop contant is voldaan, dat verdachte en [verdachte 2] samen de uit de bewijsmiddelen naar voren komende (ingewikkelde) constructie van rechtspersonen hebben bedacht en bewust [verdachte 9] en [verdachte 10] als bestuurders daarvan (‘katvangers’) naar voren hebben geschoven, met als kennelijk doel de criminele herkomst van voormelde geldbedragen, alsmede het feit dat zijzelf de eigenaars van [horecabedrijf] waren te verhullen.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan.
[auto 4] en een [auto 5]
Medeverdachte [verdachte 4] heeft verklaard dat er een [auto 5] op naam van zijn bedrijf, [onderneming 4] ( [onderneming 4] ) heeft gestaan en dat eerder een [auto 4] op naam van [onderneming 4] stond. Hij heeft de [auto 5] in opdracht en ten behoeve van verdachte verkocht voor € 11.500,00. De auto was bij [onderneming 4] niet geboekt als inventaris. Op initiatief van verdachte heeft [verdachte 4] de auto's op naam van zijn bedrijf gezet. Verdachte heeft verklaard dat hij eigenaar was van de [auto 4] en dat hij die heeft ingeruild voor de [auto 5] . [verdachte 4] heeft verklaard dat hij hem heeft gevraagd de auto op diens naam te zetten in verband met problemen met de belasting. In gegevens afkomstig van de RDW wordt vermeld dat de [auto 4] , kenteken [kenteken auto 4] , vanaf 19 oktober 2007 tot 21 maart 2008 op naam van [onderneming 4] heeft gestaan en de [auto 5] , kenteken [kenteken auto 5] , vanaf 21 maart 2008.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen en overwegingen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de hiervoor genoemde auto's niet van de rechtspersoon waren op wiens naam zij waren gesteld, maar in werkelijkheid auto's van verdachte, hetgeen door voornoemde handelingen werd verhuld, terwijl die goederen met gelden uit misdrijf afkomstig zijn gefinancierd.
[auto 1]
Op een factuur d.d. 05 augustus 2008 staat vermeld dat door [verdachte 6] , de partner van verdachte, voor een bedrag van fl. 44.000,00 (Antilliaanse guldens) een [auto 1] is gekocht. Verdachte verklaart dat hij en zijn partner samen een auto hebben, een [auto 1] , die ze op Curaçao hebben gekocht. [verdachte 9] verklaart over deze auto dat verdachte deze in april heeft gekocht. In een OVC-gesprek van 20 mei 2008 tussen verdachte, [verdachte 3] en [verdachte 2] zegt verdachte dat hij het geld voor de auto cash heeft betaald.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen en overwegingen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de hiervoor genoemde auto niet van [verdachte 6] was, op wiens naam de auto was gesteld, maar in werkelijkheid de auto van verdachte was, hetgeen door voornoemde handelingen werd verhuld, terwijl dat goed met gelden uit misdrijf afkomstig is gefinancierd.
Horloge Franck Muller
Bij een doorzoeking op 22 oktober 2008 in het bedrijfspand van [onderneming 1] ( [onderneming 1] ) aan de [adres onderneming 1] te [plaats 8] , waarvan medeverdachte [verdachte 4] bestuurder is, is onder meer een Franck Muller horloge, kastnummer [kastnummer 2] (beslagcode C2.2.7.6.1) aangetroffen en in beslag genomen. [verdachte 4] heeft verklaard dat hij het horloge in bewaring kreeg van verdachte en diens partner met het verzoek om deze in de kluis op zijn kantoor te bewaren.
Het desbetreffende horloge is door een gecertificeerd taxateur bekeken. Het horloge met beslagcode C2.2.7.6.1 betreft een horloge van het merk Franck Muller, type 10000 H SC Cortez Conquistador, kastnummer [kastnummer 2] . De veilingwaarde van dit horloge en een ander in beslag genomen horloge is vastgesteld op een totaalbedrag van € 14.500,--.
Op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen en overwegingen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat het hiervoor genoemde Franck Muller horloge met kastnummer [kastnummer 2] door de verdachte met geld uit misdrijf afkomstig is gefinancierd.
Horloges Guess
Bij een doorzoeking op 22 oktober 2008 zijn in de woning waar verdachte en zijn partner op Curaçao verbleven, twee dameshorloges van het merk Guess in beslag genomen. Deze horloges zijn later getaxeerd. De horloges hebben de kastnummers [kastnummer 3] en [kastnummer 4] . Bij de aanhouding van verdachte op dezelfde dag werd bij hem bij zijn aanhouding een herenhorloge Guess in beslag genomen. Ook dit horloge werd later getaxeerd. Het heeft als kastnummer [kastnummer 5] .
Ofschoon de waarde van de horloges gering is (de dameshorloges worden getaxeerd op een nieuwwaarde van € 125,-- en € 150,-- en het herenhorloge op € 125,--) en het belang in het vermogen van verdachte daarmee verwaarloosbaar is, is het hof ten aanzien van deze horloges van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat die door de verdachte met van misdrijf afkomstige gelden zijn gefinancierd en daarmee dat het geld waarmee die horloges zijn aangekocht, op die wijze is witgewassen.
Het verweer dat de horloges zouden zijn betaald uit door [verdachte 4] aan verdachte en zijn partner geleend geld, wordt als niet relevant verworpen. In het dossier bevinden zich stukken waaruit kan worden opgemaakt dat er is geleend. Als er van uit moet worden gegaan dat [verdachte 4] eigen geld heeft geleend, dan dient dat bedrag op enig moment door verdachte en zijn partner te worden terugbetaald. Gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen omtrent de inkomsten van verdachte en zijn partner, kan een dergelijke terugbetaling alleen maar plaatsvinden uit crimineel vermogen of inkomen. Op die wijze worden de horloges dan feitelijk betaald met geld van misdrijf afkomstig, waarmee aan het vereiste voor witwassen is voldaan.
Waterscooters
Bij een doorzoeking van het pand van [onderneming 4] te [plaats 8] zijn waterscooters in beslag genomen van het merk Yong Wang, type YW700199 200. [verdachte 4] verklaart hierover dat [verdachte] acht waterscooters bij hem heeft neergezet, dat hij ze zou verkopen en per scooter € 250,-- zou krijgen. Deze scooters worden volgens [verdachte 4] niet verantwoord in zijn bedrijf. Ze zijn er binnen gebracht en gestald. Hij hoopte aan de verkoop wat te verdienen. In een brief gevonden in de woning van [verdachte 4] , gericht aan personen in Curaçao, kennelijk aan Verdachte en [verdachte 6] en met als afzender [verdachte 4] en [getuige] wordt gevraagd eens te bekijken wat in Curaçao met de scooters mogelijk is.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen en overwegingen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de onderhavige waterscooters door de verdachte met geld uit misdrijf afkomstig zijn gefinancierd en dat het stallen in en de verkoop via het bedrijf van [verdachte 4] tot doel had de herkomst van deze voorwerpen en daarmee van het geld waarmee zij waren betaald, te verhullen.
Op grond van het vorenstaande wordt het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen verworpen.
V.
Met betrekking tot feit 2 van dagvaarding 02/984820-06 heeft de raadsman opgemerkt dat het ten laste gelegde niet bewezen kan worden verklaard, dan wel dat het ten laste gelegde, indien bewezen, niet kan worden gekwalificeerd als voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet. Daartoe heeft hij aangevoerd dat er in de afgeluisterde gesprekken veel gesproken wordt over in te voeren stoffen, maar dat niet is aangetoond dat ooit daadwerkelijk enige substantie ter beschikking is gekomen van de verdachten, dat de gedragingen moeten zien op het voorbereiden van een of meer feiten die strafbaar zijn gesteld bij de Opiumwet, terwijl daarvan in de onderhavige casus geen sprake van is, omdat hier niet een Opiumwetfeit werd voorbereid, maar een overtreding van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën. Samenvattend concludeert de raadsman dat er geen sprake is van voorbereidingen van een opiumwetdelict, maar van voorbereiding van voorbereidingshandelingen.
Het hof overweegt het volgende. Uit de bewoordingen van artikel 10a van de Opiumwet blijkt dat onder meer strafbaar is “hij die ter voorbereiding van een feit als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 (van de Opiumwet)….. zich middelen ……tot het plegen van dat feit tracht te verschaffen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat (onder meer) verdachte inspanningen verricht en betalingen doet om ergotamine te verwerven, bedoeld om LSD mee te maken. LSD is een stof die voorkomt op lijst I behorend bij de Opiumwet, het vervaardigen daarvan is strafbaar gesteld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet. Het trachten ergotamine te verwerven voor de productie van LSD is dus strafbaar. Het gegeven dat het voorhanden hebben van ergotamine op zichzelf ook een voorbereidingshandeling oplevert en ook strafbaar is ingevolge de Wet voorkoming misbruik chemicaliën doet daaraan niet af. Het verweer faalt.
VI.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep – evenals in eerste aanleg – betoogd dat de verdachte van het bij parketnummer 02/984820-06 onder 3. ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat in casu niet kan worden gesproken van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, in het bijzonder omdat niet kan worden vastgesteld dat de feiten zijn gepleegd vanuit een crimineel samenwerkingsverband met enige duurzaamheid en structuur.
Het hof overweegt als volgt.
Onder een organisatie in de zin van art. 140 Sr moet worden verstaan een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Voor het bewijs van zo een structureel samenwerkingsverband is niet noodzakelijk dat binnen de groep gemeenschappelijke regels en een gemeenschappelijke doelstelling hebben bestaan, waaraan individuele leden gebonden waren en door welke gemeenschappelijkheid op die deelnemers druk werd, of kon worden, uitgeoefend zich aan die regels te houden en aan die doelstelling gebonden te achten. Evenmin is vereist dat komt vast te staan dat een persoon om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie en dat de samenstelling van het samenwerkingsverband van de organisatie steeds dezelfde is.
Een organisatie in vorenbedoelde zin geldt pas als een criminele organisatie indien vast komt te staan dat deze het oogmerk heeft op het plegen van misdrijven. Dat oogmerk moet zijn gericht op een pluraliteit van misdrijven. Het gaat hier niet om het gepleegd zijn van misdrijven, maar om het oogmerk tot het plegen van meerdere misdrijven. Voor het bewijs van dat oogmerk zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan de misdrijven die al in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking en aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op het gemeenschappelijk doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Om vast te kunnen stellen of iemand deelnemer is aan de organisatie geldt het volgende. In het deelnemen ligt opzet besloten. Voor wat betreft het opzet van de deelnemer aan de organisatie geldt dat hij in zijn algemeenheid moet weten – in de zin van onvoorwaardelijk opzet – dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet noodzakelijk is opzet op de door de organisatie beoogde of mogelijk reeds gepleegde, concrete misdrijven. Voor deelnemen is voorts nodig dat de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt bij gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Niet vereist is dat komt vast te staan dat de betrokkene heeft deelgenomen aan de misdrijven waarop het oogmerk is gericht.
Het hof stelt aan de hand van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen hierboven is overwogen vast dat de verdachte in de ten laste gelegde periode:
  • zich samen met onder meer [verdachte 2] en [verdachte 3] zich schuldig heeft gemaakt aan de levering van een partij amfetamine van 113 kilogram (bewezen verklaard bij parketnummer 02-984820-06 onder 1.;
  • zich samen met [verdachte 3] en anderen schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet die (onder meer) zagen op het vanuit het buitenland (Azië) naar Nederland importeren van grondstoffen ten behoeve van de vervaardiging van synthetische drugs en LSD.
Daarnaast blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen dat de verdachte, [verdachte 3] , [verdachte 2] en/of anderen in de ten laste gelegde periode telkens bij elkaar kwamen in verschillende horecagelegenheden en ook onderling telefonisch overleg voerden om te overleggen over de criminele zaken waarmee zij zich gezamenlijk bezighielden, hun handelen op elkaar af te stemmen en met elkaar daarover afspraken maakten. Deze criminele zaken hadden getuige de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen ontegenzeggelijk betrekking op het vervaardigen en/of het verrichten van transacties met synthetische drugs en op voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet. Om te kunnen handelen was de instemming van een ander soms een vereiste, zoals blijkt het OVC gesprek d.d. 31 mei 2008 tussen [verdachte 3] en [verdachte 7] (pagina 750) waarin door hen wordt gesproken over de prijs van ‘ET’ (ergotamine). [verdachte 3] zegt dan dat hij niet zomaar kan beslissen; al doet hij het zelf, hij moet toch met [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) overleggen.
Van een echte leider van de organisatie was naar het oordeel van het hof geen sprake. Alle drie de verdachten hadden naar het oordeel van het hof een zelfstandige, vergelijkbare rol, waarbij iedere verdachte kennelijk een bepaald onderdeel van de uit te voeren werkzaamheden op zich nam, waarover hij dan later verslag uitbracht aan één of meer van de anderen. Dat er sprake was van een georganiseerd verband blijkt bijvoorbeeld ook uit de hierboven besproken levering van de 113 kilo amfetamine waarbij [verdachte 2] vanwege het feit dat hij verhinderd was aan [verdachte 2] vraagt in te springen en [verdachte] dit ook doet zonder er veel woorden aan te spenderen.
Dat de verschillende verdachten daarnaast elk voor zichzelf ook bepaalde criminele contacten hadden, maakt dat niet anders. Die contacten werden door hen aangestuurd in dienst van de belangen van hen drieën. Zij investeerden ook gezamenlijk in projecten.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de samenwerking niet incidenteel is geweest. Integendeel, deze samenwerking had ontegenzeggelijk een duurzaam karakter en stond, zoals alle deelnemers wisten, ten dienste van:
- het buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of het bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of vervaardigen en/of vervoeren en/of leveren en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken van amfetamine en MDMA en lysergide (LSD) en
- het plegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet;.
Gelet daarop is het hof van oordeel dat verdachte binnen de bewezenverklaarde periode heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in art. 140 Sr, gericht op het opzettelijk verrichten van voormelde voorbereidingshandelingen en andere strafbare feiten in het kader van de Opiumwet.
Bijgevolg wordt het verweer verworpen.
VII.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep, op gronden als in de pleitnota verwoord, betoogd dat de verdachte van het bij parketnummer 02/984816-10 onder 2. ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat de voor verdachte belastende verklaring van medeverdachte [verdachte 11] zoals die bij de politie is afgelegd, niet voor het bewijs mag worden gebruikt zonder dat [verdachte 11] door het hof is gehoord, omdat [verdachte 11] zijn eerdere verklaring later bij de rechter-commissaris heeft herroepen en een eventuele bewezenverklaring geheel op deze verklaring steunt. De raadsman heeft in dat kader verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 6 juni 2006, gepubliceerd onder nr. LJN:AV:4834.
Het hof overweegt als volgt.
Op 18 januari 2011 is [verdachte 11] uitvoerig bevraagd over zijn eerdere verklaringen bij de politie. Daarbij is hij slechts op onderdelen van zijn eerdere politieverklaring terug gekomen, in het bijzonder op het aspect dat hij, [verdachte 11] , zou weten dat het bestelde glaswerk was bedoeld om drugsdelicten mee te plegen. Dat [verdachte 11] zaken zou hebben gedaan met [verdachte] wordt niet betwist. Op vragen van de raadsman verklaart hij onder andere:
“De raadsman houdt mij voor dat zich in het dossier twee bonnen bevinden met daarop de naam [verdachte] [plaats] , en vraagt of [verdachte] dus twee keer bij mij is geweest. Hij is wel vaker dan twee keer bij mi geweest en ik neem aan dat hij ook vaker wat bij mij heeft besteld.
(..)
De raadsman vraagt mij of [verdachte] mij wel eens heeft gevraagd om aanpassingen aan kolven te maken. [verdachte] kwam bij mij met een bestelling op een papiertje. Op het papiertje stond getekend hoe het te bestellen goed er uit moest zien. Wanneer ik bollen bestelde kon ik er voor kiezen om kale bollen te betellen en die ik zelf kon aanpassen. Op die manier kon ik er nog wat aan verdienen.”
Hoe het gegaan is met bepaalde leveringen kan verdachte zich niet exact herinneren bij de rechter-commissaris, maar op de kern van de verklaringen, namelijk dat de getuige goederen heeft geleverd aan verdachte, wordt niet terug gekomen. De vraag of [verdachte 11] al dan niet op de hoogte was van de bestemming van de goederen doet aan de strafbaarheid van verdachte niet af. Het hof ziet dan ook geen belemmering om de verklaringen zoals afgelegd bij de politie voor het bewijs te bezigen.
De geleverde goederen en glaswerk kunnen, zoals ook uit de bewijsmiddelen naar voren komt, worden gebruikt bij het vervaardigen van synthetische drugs. De verdachte heeft ten tijde het onderzoek ter terechtzitting op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat de bedoelde goederen bestemd waren voor een ander doel dan de opbouw c.q. het gebruik in een drugslaboratorium. De getuige [verdachte 11] heeft in zijn verklaringen bij de politie vermeld dat verdachte hem heeft verteld dat hij in verband met de aanwezigheid in zijn auto van een membraanpomp in detentie had verbleven omdat de verdenking bestond dat dit in verband stond met de vervaardiging van drugs en hij toen gezegd heeft dat die pomp voor de handel was. Aan het feit dat de goederen bestemd waren voor gebruik in een drugslaboratorium en de verdachte dit ook wist wordt derhalve door het hof niet getwijfeld.
Bijgevolg wordt het verweer verworpen.
VIII.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
IX.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 02-984820-06 onder 1. primair bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in de zaak met parketnummer 02-984820-06 onder 2. bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn en om daartoe middelen te verschaffen en zich en een ander middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en gelden voorhanden hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 02-984820-06 onder 4. bewezen verklaarde levert op:

Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

Het in de zaak met parketnummer 02-984816-10 onder 1. primair bewezen verklaarde levert op:

Van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

en

medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.

Het in de zaak met parketnummer 02-984816-10 onder 2. bewezen verklaarde levert op:
Om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich gelegenheid en middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen en stoffen voorhanden hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte zich, mede in georganiseerd crimineel verband, (meermalen) heeft schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen gericht op de productie en/of de verkoop van synthetische drugs, zoals amfetamine, MDMA en LSD;
  • de omstandigheid dat de verdachte, zoals bewezen verklaard bij parketnummer 02/984820-06 onder 1., zich – in vereniging met anderen - schuldig heeft gemaakt aan de levering van een grote hoeveelheid amfetamine, te weten ongeveer 113 kilogram;
  • de omstandigheid dat de verdachte zich, zoals bij parketnummer 02/984816-10 bewezenverklaard onder 1., voorts schuldig heeft gemaakt aan het (gewoonte)witwassen van onder meer de belangen in rechtspersonen, onroerend goed, gelden en personenauto’s, en daarvan een gewoonte heeft gemaakt, waardoor de herkomst van met criminele activiteiten gegenereerde gelden werd verhuld;
  • de omstandigheid dat de bewezenverklaarde feiten in verband staat met de (zeer) grootschalige productie van en handel in (synthetische) harddrugs;
  • de omstandigheid dat harddrugs, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren;
  • de omstandigheid dat de productie van synthetische drugs schadelijk is voor het milieu vanwege de wijze waarop chemische afvalstoffen van dergelijke productieprocessen vaak illegaal worden afgevoerd in het openbare riool, dan wel middels lozingen in openbare wateren of dumping in de openbare ruimte;
  • de omstandigheid dat verdachte slechts heeft gehandeld met het oog op persoonlijk financieel gewin;
  • de omstandigheid dat het witwassen van gelden en goederen onlosmakelijk is verbonden met ernstige vormen van criminaliteit en onmisbare ondersteuning biedt aan het criminele circuit;
  • de omstandigheid dat de integriteit van het financiële en economisch verkeer door witwassen wordt aangetast, hetgeen eveneens een ontwrichtende uitwerking op de maatschappij heeft;
  • de omstandigheid dat zowel de internationale rechtsorde als de openbare orde in Nederland door het bewezenverklaarde is geschonden;
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 08 januari 2016, waaruit blijkt dat hij in het verleden een aantal keren eerder is veroordeeld door de Nederlandse strafrechter, onder meer ter zake van overtreding van de Opiumwet en voorts dat hij op 11 juni 2015 in België door de strafrechter is veroordeeld ter zake van -zakelijk weergegeven- deelneming aan een criminele organisatie, valsheid in geschrift, heling en witwassen tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren;
  • zijn persoonlijke omstandigheden, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, onder meer de omstandigheden dat zijn levenspartner in juni 2016 is overleden en dat hij na haar overlijden de zorg over hun vijftienjarige zoon draagt.
Op grond van het vorenstaande kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft het hof acht geslagen op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feiten die met het onderhavige geval vergelijkbaar zijn, alsmede in het bijzonder op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan.
Op grond van het vorenstaande kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Van de zijde van verdachte is het verweer gevoerd dat het in artikel 6 EVRM bedoelde recht van verdachte op een openbare behandeling van de strafzaak binnen een redelijke termijn zou zijn geschonden, hetgeen zou moeten leiden tot strafvermindering.
Het hof overweegt als volgt
Voorop gesteld wordt dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkómen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Bedoelde termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen.
In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 22 oktober 2008, de dag waarop de verdachte in verzekering werd gesteld. Het vonnis in eerste aanleg is gewezen op 12 december 2013. Aldus is er sprake van een tijdsverloop van bijna 62 maanden, zodat de eerste rechter niet binnen twee jaren na aanvang van de hiervoor genoemde termijn tot aan de afronding van de behandeling in eerste aanleg, tot een einduitspraak is gekomen, terwijl het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht, die deze overschrijding rechtvaardigen.
Tussen de datum waarop het hoger beroep is ingesteld, te weten 16 december 2013, en de datum waarop het hof de uitspraak doet, 20 maart 2017, een periode van 3 jaren en (meer dan) 3 maanden is verstreken. Daaruit volgt dat niet binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld het hof tot een einduitspraak is gekomen, terwijl het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht, die deze overschrijding rechtvaardigen.
Het vorenstaande brengt met zich mee dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
Bij dit oordeel heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak, de vraag of verdachte al dan niet preventief is gedetineerd en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
Zonder schending van de redelijke termijn zou oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren en 6 maanden passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van de hierna aan te geven straf.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 47, 57, 140, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in zijn strafvervolging voor zover deze betrekking heeft op een onderdeel van feit 1 genoemd op de dagvaarding in eerste aanleg met parketnummer 02/984816 dat ziet op “Euro 61.000 (zijnde het gestorte kapitaal ten behoeve van genoemde onderneming/bedrijf met de handelsnaam “ [onderneming 2] ”).
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-984820-06 onder 1. primair, 2. en 3. en in de zaak met parketnummer 02-984816-10 onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. A.R. Hartmann, raadsheren
in tegenwoordigheid van R.H. Boekelman en mr. Y.P. Schleijpen, griffiers,
en op 20 maart 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Zie het geschrift, zijnde een fotokopie van een brief van de Belastingdienst Oost-Brabant/kantoor 's- Hertogenbosch, d.d. 18 april 2011, , p. 26-27 van het 8e aanvullende proces-verbaal bij het onderzoek Boontjes (bijlage 5)