Overwegingen
Relevante feiten en omstandigheden
2. Betrokkene was via eiseres werkzaam bij [bedrijf] als loodsmedewerker voor gemiddeld 33,41 uur per week . Hij meldde zich op 24 augustus 2017 arbeidsongeschikt wegens psychische klachten. Hij is per 28 juli 2018 uit dienst gegaan. Na onderzoek werd een sociale angststoornis (sociale fobie) en depressieve stoornis vastgesteld. Verder is sprake van een zeer lichte verstandelijke beperking en morbide obesitas. Het UWV heeft in een besluit van 24 juni 2019 aan betrokkene met ingang van 22 augustus 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Het UWV heeft in een besluit van 3 januari 2020 bepaald dat deze uitkering vanaf 22 maart 2020 wordt voortgezet als WGA-loonaanvullingsuitkering. Op 2 maart 2023 heeft eiseres een herbeoordelingsverzoek ingediend bij het UWV. Dit verzoek heeft geleid tot de besluitvorming die is opgenomen in de inleiding.
3. Volgens het UWV is betrokkene per 6 maart 2023 volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt. Hij komt hierdoor met ingang van deze datum niet in aanmerking voor een IVA-uitkering. Volgens het UWV is er een meer dan geringe kans dat verbetering zal optreden in het eerstkomende jaar na genoemde peildatum.
4. Om in aanmerking te komen voor een IVA-uitkering moet vast komen te staan dat de betrokkene volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 4, eerste lid, van de WIA is iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt, wanneer diegene als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Op grond van het derde lid van dit artikel wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
5. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van duurzame arbeidsongeschikt-heid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkeling van iemands arbeidsbeperkingen. De verzekeringsarts die dit beoordeelt moet hierbij volgens vaste rechtspraak gebruik maken van het door het UWV vastgestelde beoordelingskader 'Beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen'. Hierin is een stappenplan opgenomen dat uit drie stappen bestaat. In stap 1 is de vraag aan de orde of verbetering van de belastbaarheid uitgesloten is. In stap 2 gaat het om mensen waarbij verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten. De verzekeringsarts beoordeelt of er in het eerstkomende jaar een verbetering kan worden verwacht. Er moet dan gekozen worden tussen een situatie waarin er een redelijke of goede verwachting is dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden (stap 2a) en een situatie waarin verbetering in deze periode niet of nauwelijks te verwachten is (stap 2b). Als argumenten voor een keuze ontbreken moet worden uitgegaan van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden. Stap 3 is van toepassing als verbetering van de belastbaarheid in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks te verwachten is. De verzekeringsarts beoordeelt dan of en zo ja in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht.
6. Uit vaste rechtspraak volgt dat de verzekeringsarts zich een oordeel moet vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de WIA. Hierbij moet een inschatting worden gemaakt van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna, moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. Als die inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. Verder is van belang dat bij de vraag of de bij de werknemer vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid duurzaam is, slechts verbeteringen van de belastbaarheid van de werknemer die van invloed zijn op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid relevant zijn. De rechtbank wijst bij het voorgaande op de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 13 maart 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:535) en van 9 mei 2024 (ECLI:NL:CRVB:2014:1729). Het medische onderzoek door het UWV
7. De primaire verzekeringsarts heeft het dossier van betrokkene bestudeerd, en hem gezien op een spreekuur op 30 januari 2023. De verzekeringsarts overweegt dat geen sprake is van geen benutbare mogelijkheden (GBM). Volgens de verzekeringsarts kampt betrokkene met psychische beperkingen. Zijn situatie is iets verbeterd ten opzichte van het voorgaande medische onderzoek, met name wat betreft de klachtenbeleving. Betrokkene is belastbaar, maar er is nog een kwetsbare situatie. Hij moet qua belasting worden beperkt met betrekking tot een hoge werkdruk, hoge verantwoordelijkheid, conflicthantering, en het omgaan met anderen. Er moet een duidelijke afgrenzing zijn van taken (samenwerken). Verder is een preventieve urenbeperking van toepassing. Betrokkene heeft een gecompromitteerd oplossend vermogen en een ernstig wantrouwen naar medemensen met vermijding. Voldoende herstelmogelijkheid is noodzakelijk. De verzekeringsarts gaat uit van een urenbelastbaarheid van gemiddeld 4, maximaal 5 uur per dag, en 20-25 uur per week. Betrokkene is ongeschikt voor nachtdiensten en sterk wisselende (ploegen)diensten. De verzekeringsarts verwacht dat de psychische belastbaarheid binnen een jaar zal verbeteren. Ondersteunend hierbij is het beloop tot nu toe, en de afwezigheid van de oorzaak van de ziekte-uitval. Schadelijke situaties voor betrokkene zijn niet meer aanwezig, en de gevolgen ervan zijn met adequate behandeling naar verwachting van tijdelijke aard. De verzekeringsarts merkt ook op dat betrokkene zich onder behandeling heeft gesteld. Hij heeft de beperkingen van betrokkene opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 15 februari 2024. Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft op basis van deze FML geconcludeerd dat betrokkene 100% arbeidsongeschikt is per 6 maart 2023.
8. Een arts bezwaar en beroep (b&b) en verzekeringsarts b&b hebben de dossiergegevens van betrokkene bestudeerd, en medische informatie in de beoordeling betrokken in de vorm van een brief van psychiater [deskundige] (van [ggz-instelling] ) van 25 juni 2024. Eiseres heeft afgezien van een hoorzitting. De UWV-artsen in bezwaar zien op basis van het beoordelingskader 'Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen' geen aanleiding om betrokkene duurzaam arbeidsongeschikt te achten. Met betrekking tot stap 1 van het beoordelingskader overwegen de UWV-artsen dat geen sprake is van een progressieve aandoening of stabiele aandoening zonder behandelmogelijk-heden. Van de gestelde diagnoses is bekend dat de daaruit voortkomende klachten met de juiste behandeling kunnen worden verminderd. Bij stap 2 overwegen de UWV-artsen in bezwaar dat een meer dan geringe kans bestaat dat verbetering zal optreden in het eerstkomende jaar. In de medische informatie van de psycholoog wordt beschreven dat een eerder EMDR-traject geen effect had wegens het gebruik van cannabis en benzodiazepine. Dit is al ter sprake gekomen tijdens het primaire spreekuur. Een nieuw EMDR-traject wordt opgestart. Verder wordt beschreven dat huidige behandeling is gericht op het verminderen van psychische klachten (trauma, angst en somberheid) en het verbeteren van de leefstijl, waarbij betrokkene vooruitgang heeft geboekt in het bespreken van gevoelens en gedachten. Omdat de huidige behandeling al enig effect lijkt te hebben en omdat een nieuw EMDR-traject wordt opgestart, kan verbetering worden verwacht in het psychische functioneren in het eerstkomende jaar. Als de EMDR het gewenste effect heeft kan de negatieve spiraal worden doorbroken, waardoor mogelijk het slaappatroon, dag/nachtritme, dagstructuur en sociale interacties kunnen worden verbeterd. Welke beperkingen van betrokkene op de peildatum exact kunnen verbeteren, kan niet met zekerheid worden voorspeld en gespecificeerd. Wel kan volgens de UWV-artsen in bezwaar worden geconcludeerd dat de beperkingen op de peildatum niet duurzaam zijn.
Het standpunt van eiseres
9. Volgens eiseres moet betrokkene volledig en duurzaam arbeidsongeschikt worden geacht. Zij voert aan dat het standpunt dat er een redelijke tot goede kans is op verbetering in het eerstkomende jaar onjuist is, dan wel onvoldoende onderbouwd. Eiseres stelt – kort samengevat en onder meer – dat het UWV ten onrechte voorbij is gegaan aan de informatie van de behandelend specialist. Er is geen rekening gehouden met het feit dat (ook) sprake is van een ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis. Verder wordt ten onrechte gesteld dat EMDR-behandeling zal worden opgestart, nu deze start onzeker is. De omstandigheid dat behandeling is gericht op verbetering en niet slechts op stabilisatie kan ook niet zomaar worden vertaald naar een verwachting over het resultaat.
Beoordeling door de rechtbank
10. Niet in geschil is dat betrokkene volledig arbeidsongeschikt is. De vraag die voorligt is of hij ook duurzaam arbeidsongeschikt kon worden geacht op 6 maart 2023. Naar het oordeel van de rechtbank is het standpunt van het UWV dat dit niet het geval is onvoldoende gemotiveerd. Zij acht daarvoor het volgende van belang.
11. Uit het rapport van de primaire verzekeringsarts van 15 februari 2024 volgt – zoals ter zitting ook opgemerkt door het UWV – weliswaar dat betrokkene bij het spreekuur op 30 januari 2023 te kennen heeft gegeven dat een EMDR-traject zou worden geïntensiveerd, maar in het rapport wordt niet onderbouwd waarom dit traject naar verwachting tot verbetering zou leiden in het eerstkomende jaar na de peildatum van 6 maart 2023. De motivering van de primaire verzekeringsarts onder het kopje 'prognose' in het rapport van 15 februari 2024 is daarvoor te summier en onvoldoende concreet. De onderbouwing in het rapport van de UWV-artsen in bezwaar is weliswaar uitgebreider, maar deze is met name gebaseerd op de brief van psychiater [deskundige] van 25 juni 2024. Naar het oordeel van de rechtbank kan het standpunt van het UWV dat op 6 maart 2023 een meer dan geringe kans bestond dat verbetering zou optreden in het eerstkomende jaar niet worden gebaseerd op genoemde brief, alleen al aangezien deze dateert van meer dan een jaar na genoemde peildatum. De UWV-artsen in bezwaar stellen verder slechts in algemene zin dat een EMDR-behandeling kan leiden tot verbetering tot het psychisch functioneren, maar dit had meer uitgewerkt en toegespitst moeten worden op de casus van betrokkene, ook bezien in het licht van alle bij hem aanwezige psychische stoornissen. Het lag naar het oordeel van de rechtbank op de weg van het UWV om de behandelend sector (nader) te consulteren over de eventuele behandelmogelijkheden ten tijde van de peildatum, en de kans op herstel van de functionele mogelijkheden en dus van de arbeidsbelastbaarheid van betrokkene na eventuele behandelingen. Dat geldt niet alleen voor het eerste jaar na de peildatum, maar ook voor de periode daarna. Dat verbetering van de belastbaarheid na de peildatum te verwachten is, is dus niet onvoldoende gemotiveerd.
12. Wat hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit is niet voorzien van een deugdelijke motivering, zodat dit besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Gezien het verstreken tijdsverloop, de aard van de medische problematiek van betrokkene en het verhandelde ter zitting, verwacht de rechtbank niet dat het bestreden besluit alsnog van een deugdelijke motivering kan worden voorzien. Dit betekent dat ervan uit moet worden gegaan dat betrokkene met ingang van 6 maart 2023 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank ziet daarom aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen, en te bepalen dat betrokkene met ingang van 6 maart 2023 recht heeft op een IVA-uitkering en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het te vernietigen bestreden besluit. De rechtbank ziet steun voor dit oordeel in de uitspraak van de CRvB van 16 oktober 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:1979). De rechtbank merkt hierbij op dat deze uitspraak niet betekent dat uitgesloten is dat betrokkene in de toekomst minder beperkt zal zijn. Hij kan zich blijven richten op zijn herstel en de rechtbank hoopt dat dit ertoe zal leiden dat hij in de toekomst weer zal kunnen werken. Als dat lukt, is geen sprake meer van volledige én duurzame arbeidsongeschiktheid, waarmee het recht op een IVA-uitkering komt te vervallen. Betrokkene kan dan, indien nodig, terugvallen op een uitkering voor niet duurzame arbeidsongeschiktheid. Griffierecht en proceskosten
13. Omdat het beroep gegrond is, moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor haar proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert drie punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 647,-, en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). In totaal gaat het om een proceskostenvergoeding van € 2.461,-. Van andere te vergoeden kosten is niet gebleken.